KB JKP, 4 augustus 1992

KONINKLIJK BESLUIT VAN 4 AUGUSTUS 1992

Koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet (gewijzigd door K.B. 29 april 1993, 15 april 1994, 23 september 1994, 22 februari 1995, 21 maart 1996, 17 maart 1997, 22 mei 2000, 26 februari 2002, 24 september 2006 en 21 juni 2011)

Administratieve tekst gecoördineerd


 

HOOFDSTUK I. - Definities.

Artikel 1.

Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder :

  1° de wet : de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;

  2° de betalingstermijn : de termijn die besloten ligt tussen :

  a) het tijdstip waarop de kredietgever aan de consument ofwel een geldsom of koopkracht ter beschikking stelt, ofwel met het verschaffen van het genot of het leveren van een goed of het verlenen van een dienst een aanvang maakt, en het tijdstip waarop de consument de eerste betaling moet hebben gedaan;

  b) twee opeenvolgende tijdstippen waarop de consument een betaling moet hebben gedaan;

  3° het termijnbedrag : het bedrag van een betaling die de consument aan het einde van iedere betalingstermijn moet hebben gedaan;

  4° (…)

  5° de residuele waarde : de aankoopprijs bij de lichting van de koopoptie of bij de eigendomsoverdacht, zoals bedoeld in de artikelen 48, 2° en 49, § 2, van de wet;

  6° (…)

  7° de kredietopneming : het bedrag dat ter beschikking wordt gesteld van de consument in de vorm van een uitstel van betaling, koopkracht, een geldsom of gelijk welk ander betaalmiddel, de residuele waarde inbegrepen;

  8° de referentie-index :

- voor de kredietopening : het maandgemiddelde van de interbancaire rentevoet EURIBOR op drie maanden vastgesteld door Belgostat;

- voor de andere kredietovereenkomsten :

- voor de bedragen tot 1.250 euro : index A van een kalendermaand, bepaald in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten;

- voor de bedragen tussen 1.250 euro en 5.000 euro : index B van een kalendermaand, bepaald in artikel 2, § 3, van voornoemd koninklijk besluit van 11 januari 1993;

- voor de bedragen hoger dan 5.000 euro : index C van een kalendermaand, bepaald in artikel 2, § 3, van voornoemd koninklijk besluit van 11 januari 1993.

De referentie-index wordt afgerond op twee decimalen na de komma. Indien de derde decimaal vijf of meer bedraagt, wordt de tweede decimaal naar boven afgerond. In de overige gevallen wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal.)

Artikel 2.

(…) Opgeheven bij KB van 21.06.2011

Artikel 3.

(…) Opgeheven bij KB van 21.06.2011

Artikel 4.

§ 1. De basisvergelijking ter bepaling van het jaarlijkse kostenpercentage (JKP),luidt als volgt :

      m                m'

    ----             ----

    \     CK         \       DL

    /    _________ = /    _______

    ----       tK    ----      sL

    K=1  (1+x)       L=1  (1+x)

   waarbij :

  m het nummer van volgorde aanduidt van de laatste kredietopneming;

  K het nummer van volgorde aanduidt van een kredietopneming, waarbij 1 < of = m;

  CK het bedrag van kredietopneming nummer K aanduidt;

  tK het tijdsinterval aanduidt, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van kredietopneming nummer 1 en deze van de latere kredietopnemingen nummer 2 tot m, waarbij t1 = 0;

  Sigma het somteken is;

  m' het nummer van volgorde aanduidt van het laatste termijnbedrag;

  L het nummer van volgorde aanduidt van een termijnbedrag, waarbij 1 < of = m';

  DL het termijnbedrag nummer L aanduidt;

  SL het tijdsinterval aanduidt, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van de kredietopneming nummer 1 en die van termijnbedragen nummer 1 tot m';

  x het jaarlijkse kostenpercentage aanduidt.

De door beide partijen op diverse tijdstippen betaalde bedragen zijn niet noodzakelijk gelijk en worden niet noodzakelijk met gelijke tussenpozen betaald. De aanvangsdatum is die van de eerste kredietopneming.

Het verschil tussen de data, bedoeld in tK en sL, die bij de berekeningsmethoden worden gebruikt, wordt uitgedrukt in jaren of fracties van jaren. Een jaar wordt geacht 365 dagen (voor schrikkeljaren 366 dagen), 52 weken of 12 gelijke maanden te tellen. Een gelijke maand wordt geacht 30,41666 dagen te tellen (d.w.z. 365/12), zowel voor gewone jaren als schrikkeljaren.
Als een tijdsinterval tussen de eerste kredietopneming en een vervaldag (sL) of tussen de eerste kredietopneming en de datum van een nieuwe kredietopneming (tK) niet kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt dat tijdsinterval uitgedrukt in een geheel aantal dagen van alle betalingstermijnen of termijnen tussen twee kredietopnemingen die niet gelijk zijn aan een geheel aantal van jaren, maanden of weken, desgevallend, in combinatie met het geheel aantal van jaren, maanden of weken van de overige termijnen. Als het tijdsinterval kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt het niet uitgedrukt in een geheel aantal dagen. Er is geen andere combinatie met jaren of fracties van jaren toegestaan dan die van dagen met, ofwel jaren, ofwel maanden, ofwel weken.
De uitkomst van de berekening wordt ten minste tot op de eerste decimaal weergegeven. Als de volgende decimaal groter is dan of gelijk is aan 5, wordt de voorgaande decimaal met 1 vermeerderd.
De vergelijking kan met slechts één sommatie worden herschreven aan de hand van het begrip flux (Ak). De flux is positief of negatief, d.w.z. wordt gedurende de perioden 1 tot en met k respectievelijk betaald of ontvangen, en wordt uitgedrukt in jaren :

   (Formule niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 29-06-2011, p. 37766)

Waarbij S het saldo is van de geactualiseerde flux en nul bedraagt indien de flux gelijkwaardig is.
De toepasselijke oplossingsmethodes voor de vergelijking geven, bij het invoeren van gelijke gegevens, een jaarlijks kostenpercentage dat gelijk is aan dat van de voorbeelden 1 tot 26 opgenomen in bijlage 1 van dit besluit.

§ 1bis. (…)

§ 2. Indien in geval van financieringshuur de residuele waarde niet werd bepaald op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst, dan kunnen slechts parameters gehanteerd worden die aanduiden dat het gehuurde goed onderworpen is aan een lineaire afschrijving die de waarde ervan bij het verstrijken van de normale huurtijd zoals die werd bepaald in de kredietovereenkomst, gelijkmaakt aan nul.

§ 3. Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verbintenissen nakomen volgens de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.

Bij kredietovereenkomsten waarin bedingen zijn opgenomen op grond waarvan een wijziging kan plaatsvinden van de debetrentevoet wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de rentevoet vast blijft ten opzichte van het oorspronkelijke niveau en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing blijft.

Indien een kredietovereenkomst mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag tegen de hoogste kosten en debetrentevoet wordt opgenomen, toegepast op het bij de betrokken kredietgever meest gebruikelijke mechanisme voor kredietopneming waarvan in het kader van dat soort kredietovereenkomst wordt gebruikgemaakt.

Voor wat de toepassing van het voorgaande lid betreft, wordt het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme voor een bijzonder kredietproduct bepaald op basis van het aantal verrichtingen voor dat kredietproduct in het voorgaande kalenderjaar of het te verwachten aantal verrichtingen in het geval van een nieuw kredietproduct bij de betrokken kredietgever.

Indien voor een beperkte termijn of een beperkt bedrag verschillende debetrentevoeten en/of kosten worden aangeboden, worden de hoogste debetrentevoet en de hoogste kosten geacht de debetrentevoet en de kosten voor de gehele duur van de kredietovereenkomst te zijn.

Indien een betalingstermijn bepaalbaar maar niet bepaald is en kan verschillen al naar gelang de datum van het sluiten van de kredietovereenkomst of de datum van een kredietopneming dan wordt geacht de kortst mogelijke betalingstermijn van toepassing te zijn.

Het gebruik van andere veronderstellingen bij het berekenen van het jaarlijkse kostenpercentage is slechts toegelaten indien de juiste berekening ervan onmogelijk is omdat één of meerdere parameters, nodig voor het oplossen van de basisvergelijking omschreven in § 1 van dit artikel, onbekend zijn op het ogenblik van het verspreiden van de reclame, bij het verstrekken van deinformatie bedoeld in de artikelen 11 en 11bis van de wet of bij het sluiten van de kredietovereenkomst en mits, ter vervanging van deze onbekende parameters, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de volgende veronderstellingen :

1° indien het kredietbedrag dat van toepassing is op de kredietovereenkomst nog niet is bepaald wordt deze geacht 1.500 euro te zijn;

2° indien de kredietovereenkomst de consument de vrije keuze laat met betrekking tot de kredietopneming, wordt verondersteld dat het kredietbedrag volledig en onmiddellijk werd opgenomen;

3° indien een kredietovereenkomst de consument in het algemeen de vrijheid biedt om te kiezen hoeveel krediet hij opneemt, maar bij de verschillende wijzen van kredietopneming een beperking oplegt met betrekking tot het bedrag en de termijn, wordt verondersteld dat het kredietbedrag op de vroegste datum waarin de overeenkomst voorziet overeenkomstig deze opnemingsbeperkingen wordt opgenomen;

4° indien er geen aflossingsschema is vastgesteld wordt de kredietovereenkomst geacht een theoretische looptijd te hebben van één jaar en worden het kapitaal, de kosten en de intresten, waarvoor er geen betalingsdata werden overeengekomen, geacht in twaalf gelijke maandelijkse bedragen te zijn afgelost;

5° indien er een aflossingsschema is vastgesteld, maar het bedrag van de aflossingen kan veranderen, wordt verondersteld dat het bedrag van elke aflossing het laagste is waarin de overeenkomst voorziet;

6° behoudens andersluidend beding, indien in de kredietovereenkomst verscheidene aflossingsdata worden vermeld, wordt het krediet ter beschikking gesteld en de aflossingen verricht op het meest nabije tijdstip voorzien in de kredietovereenkomst;

7° in geval van een geoorloofde debetstand op een rekening wordt verondersteld dat het kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen. Indien de duur van de kredietovereenkomst onbekend is, wordt het jaarlijkse kostenpercentage berekend uitgaande van de veronderstelling dat de duur van het krediet drie maanden is;

8° met betrekking tot kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor de eerste periode is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode een nieuwe debetrentevoet wordt vastgesteld die vervolgens periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen referentierentevoet, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat vanaf het eind van de periode met vaste debetrentevoet de debetrentevoet dezelfde is als op het ogenblik van de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, gebaseerd op de waarde van de overeengekomen referentievoet op dat moment.

§ 4. Wanneer de kredietopening verschillende (debetrentevoeten) voorziet in functie van de opgenomen bedragen of betalingstermijnen, mogen geen van deze (debetrentevoeten) hoger zijn dan het maximale jaarlijkse kostenpercentage vastgesteld in functie van het kredietbedrag.

Evenzo, wanneer de financieringshuur verschillende tijdstippen voorziet waarop de koopoptie kan gelicht worden, wordt het jaarlijkse kostenpercentage berekend voor elk geval afzonderlijk.

Artikel 5.

De nalatigheidsinteresten worden berekend volgens dezelfde methode als hetgeen overeenkomstig artikel 14, §§ 2, 8°, en 3, 7° van de wet contractueel is voorzien voor de berekening van de debetintresten.

Artikel 6.

De debetrentevoet en de nalatigheidsintrestvoet worden uitgedrukt in procent en worden]1 afgerond op twee decimalen. Indien de derde decimaal vijf of meer bedraagt, wordt de tweede decimaal naar boven afgerond. In de overige gevallen wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal.  

Artikel 7.

(…) Opgeheven bij KB van 21.06.2011

 

HOOFDSTUK II. Kredietovereenkomst.

Afdeling 1. Maximaal jaarlijks kostenpercentage.

Artikel 7bis.

§ 1. De maximale jaarlijkse kostenpercentages worden vastgelegd in de basistabel opgenomen in bijlage II bij dit besluit.

§ 2. Om de zes maanden, bij het verstrijken van de maand maart en van de maand september, worden de referentie-indexen van de afgelopen maand vergeleken met de referentie-indexen die het laatst aanleiding gaven tot een wijziging van de respectievelijke maximale jaarlijkse kostenpercentages. Voor de toepassing van dit besluit worden de referentie-indexen van de maand maart 2006 beschouwd als eerste referentie-indexen.

Bij een eerste wijziging van een referentie-index met minstens 0,75 punten wordt het overeenstemmende maximale jaarlijkse kostenpercentage, opgenomen in de basistabel, gewijzigd in dezelfde zin en met hetzelfde aantal procentpunten, waardoor een referentievoet bekomen wordt. Het nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentage is gelijk aan deze referentievoet afgerond naar de meest nabije eenheid of halve eenheid.

Bij iedere verdere wijziging van een referentie-index, met minstens 0,75 punt, wordt de laatst vastgestelde referentievoet gewijzigd in dezelfde zin en met hetzelfde aantal procentpunten. Het nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentage is dan gelijk aan deze gewijzigde referentievoet afgerond naar de meest nabije eenheid of halve eenheid.

§ 3. De nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentages, samen met de bijhorende nieuwe referentie-indexen en referentievoeten, worden onverwijld onder de vorm van een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentages worden van kracht op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand van de bekendmaking ervan.

  

Afdeling 2. terugbetalingstermijn.

Artikel 8.

Voor alle kredietovereenkomsten behalve de kredietopening dient het terug te betalen bedrag volledig betaald te worden binnen de hierna volgende maximale terugbetalingstermijnen :

Kredietbedrag

Maximale terugbetalingstermijnen
uitgedrukt in maanden

200  tot 500 EUR

18

meer dan 500  tot 2 500 EUR 

24

meer dan  2.500 tot3.700 EUR 

30

meer dan  3.700 tot 5.600 EUR 

36

meer dan  5.600 tot 7.500 EUR 

42

meer dan 7.500 tot 10.000 EUR

48

meer dan 10.000 tot 15.000 EUR

60

meer dan 15.000 tot 20.000 EUR

84

meer dan 20.000 tot 37.000 EUR  

120

meer dan 37.000 EUR      

240

De maximale terugbetalingstermijn neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op het sluiten van de kredietovereenkomst behalve wanneer, overeenkomstig artikel 3, § 2, zevende lid, van de wet, een nieuwe kredietovereenkomst werd gesloten, in welk geval een nieuwe maximale terugbetalingstermijn te bepalen in functie van het nieuwe kredietbedrag een aanvang neemt te rekenen vanaf de datum van ingebrekestelling verstuurd voor de eerste kredietovereenkomst of wanneer overeenkomstig artikel 19, van de wet, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het kredietbedrag rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, in welk geval de maximale terugbetalingstermijn een aanvang neemt binnen de twee maanden volgend op de kennisgeving bedoeld in artikel 19 van de wet.

Artikel 9.

§ 1. Voor alle kredietopeningen die in een periodieke terugbetaling van kapitaal voorzien, dienen minimaal de volgende termijnbedragen te worden betaald :

  • ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/18e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
  • ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/24e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
  • ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/36e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro;
  • ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
  • ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/8e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
  • ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/12e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro;
  • ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/3e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
  • ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/4e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
  • ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6e van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro,
  • zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.

De maximale terugbetalingstermijn van de termijnbedragen, bedoeld in het voorgaande lid, neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de kredietopneming, behalve wanneer, overeenkomstig artikel 19 van de wet, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het bedrag van de kredietopneming rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, in welk geval de maximale terugbetalingstermijn een aanvang neemt binnen de twee maanden volgend op de kennisgeving bedoeld in artikel 19 van de wet.

§ 2. Voor alle kredietopeningen bedoeld in § 1, wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan de terugbetalingstermijn die men bekomt bij volledige opneming van het kredietbedrag terugbetaald op basis van een maandelijks termijnbedrag gelijk aan :

1° ofwel 1/12e van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 60 maanden, wanneer het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;

2° ofwel 1/18e van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 96 maanden, wanneer het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro,

zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.

Voor alle overige kredietopeningen wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan :

1° twaalf maanden wanneer het kredietbedrag lager dan of gelijk is aan 3.000 euro;

2° zestig maanden wanneer het kredietbedrag hoger is dan 3.000 euro.

De maximale nulstellingstermijn neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de eerste kredietopneming. De termijn neemt opnieuw een aanvang vanaf de eerste kredietopneming volgend op de laatste nulstelling.

§ 3. Voor de toepassing van dit artikel moet onder verschuldigd saldo worden verstaan, het nog niet terugbetaalde bedrag der aan de consument toegestane kredietopnemingen met inbegrip van de debetintresten.

Afdeling 3. Vervroegde terugbetaling.

Artikel 10.

(Opgeheven)

Afdeling 4. Mededeling van inlichtingen.

Artikel 11.

§ 1. De inlichtingen bedoeld in artikel 75, § 3, 4°, van de wet, betreffen inzonderheid het toegepaste jaarlijkse kostenpercentage, de (debetrentevoet), de terugkerende kosten, de niet-terugkerende kosten, de termijn voor terugbetalingen en de modaliteiten inzake vervroegde terugbetaling, zoals die door de kredietgever worden toegepast.

§ 2. Onverminderd andere communicatiewijzen aan de Minister van Economische Zaken kunnen deze inlichtingen op eerste aanvraag worden ingewonnen, zowel per brief als per fax. De Minister van Economische Zaken kan voorzien in een systeem van teletransmissie en de verwerkingsmodaliteiten ervan regelen, met inbegrip van de mededeling van de ingewonnen gegevens.

HOOFDSTUK III.  Slotbepalingen.

Artikel 12.

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1993.

Artikel 13.

Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlagen.

Artikel N1.  Bijlage 1

Zie ook op deze site : lijst met de rentevoeten en maximum termijnen met evolutie in de tijd

Artikel N2. Bijlage 2

Zie ook op deze site : lijst met de rentevoeten en maximum termijnen met evolutie in de tijd

Artikel N3.

 Bijlage 3. (Opgeheven)

Artikel N4.

 Bijlage 4. (Opgeheven)

Artikel N5.

 Bijlage 5. (Opgeheven)

Back to top