Strafrechtelijke sancties

De administratieve transactie

Indien een inbreuk wordt vastgesteld, kan de ADEI op grond van artikel XV.61 de overtreder voorstellen om vrijwillig een bedrag te betalen om de strafvordering stop te zetten.

Deze bevoegdheid kan maar worden uitgeoefend op voorwaarde dat een strafbaar feit is vastgesteld. Deze inbreuken worden gedefinieerd door Boek XV van het WER. Niet alle inbreuken op de bepalingen van het Wetboek van economisch recht kunnen het voorwerp uitmaken van een transactie.

Het bedrag wordt voorgesteld door de ADEI. Het wordt vastgesteld door de directeur-generaal van de Economische Inspectie, die daartoe bij Ministerieel Besluit van 18 juli 2016 is aangesteld. Hij beschikt over een termijn van 6 maanden vanaf de datum van het proces-verbaal om het voorstel over te maken.

Dit is een discretionaire bevoegdheid van de Economische Inspectie die op zich de geverbaliseerde niet benadeelt. Een schikking is een voorstel dat de overtreder vrij kan aanvaarden of niet. De parlementaire voorbereiding van Boek XV specificeert:

De beteugeling van verboden handelingen kan pas worden overwogen met inachtneming van de rechten van de verdediging. Het is natuurlijk niet de bedoeling om via een transactie de rechten van de geverbaliseerde te beperken. Integendeel, de betaling van een transactie is een pure facultatieve mogelijkheid, die in geen geval de rechten van de verdediging aantast. In dat opzicht zijn alle nodige waarborgen verzekerd, vermits de overtreder de keuze kan maken tussen betaling van het voorgestelde bedrag of integendeel de afwijzing van het voorstel van transactie. In dat laatste geval kiest hij dus voor de klassieke strafprocedure en afhandelingsmogelijkheden door het OM. De transactieprocedure is bijgevolg een procedure die wordt voorgesteld en niet opgelegd aan de overtreder.

Pal. St., Kamer, Zitt. 53, 2837/001, p. 41

Het Koninklijk Besluit van 10 april 2014 betreffende de transactie bij inbreuken op de bepalingen van het Wetboek van economisch recht en zijn uitvoeringsbesluiten bepaalt de onder- en bovengrenzen van de schikkingsbedragen die door de ADEI kunnen worden voorgesteld.

Het bedrag van de schikking dat kan worden voorgesteld hangt af van de hoogte van de boete die in Boek XV voor de vastgestelde inbreuk is voorzien. Artikel XV.70 voorziet in 6 sanctieniveaus. De in artikel XV.70 vermelde bedragen moeten met 8 worden vermenigvuldigd overeenkomstig artikel 1 van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten, zoals gewijzigd bij wet van 25 december 2016, die op 1 januari 2017 in werking trad.

Voor de bepalingen van Boek VII gelden sancties van niveau 3, 4 of 5 overeenkomstig de artikelen XV.87 tot XV.91.

  • Voor inbreuken die worden bestraft met een sanctie van niveau 3, moet het voorstel tussen 26 euro en 150.000 euro liggen.
  • Voor inbreuken die worden bestraft met een sanctie van niveau 4, moet het voorstel tussen 26 euro en 300.000 euro liggen.
  • Voor inbreuken die worden bestraft met een sanctie van niveau 3, moet het voorstel tussen 50 euro en 600.000 euro liggen.

Als een transactie wordt aangeboden, krijgt de overtreder de mogelijkheid om het proces-verbaal dat de inbreuken vaststelt, in te kijken en er een afschrift van te krijgen.

De betaling van de transactie gebeurt uitsluitend via bankoverschrijving. De ADEI bepaalt de termijn waarbinnen de overtreder tot betaling dient over te gaan. Deze termijn mag niet korter zijn dan  acht dagen en niet langer dan drie maanden.

Het voorgestelde bedrag kan niet worden verlaagd maar de oorspronkelijke betalingstermijn kan worden verlengd zonder evenwel een periode van drie maanden te overschrijden. Indien de overtreder een verlenging van de betalingstermijn wenst, moet hij schriftelijk contact opnemen met de directeur-generaal van de Economische Inspectie.

De betaling van het bedrag doet de strafvordering vervallen, behalve indien tevoren een klacht gericht werd aan de procureur des Konings, de onderzoeksrechter verzocht werd een onderzoek in te stellen of indien het feit bij de rechtbank aanhangig gemaakt werd. Indien de overtreder desondanks de betaling verrichtte, wordt het bedrag hem terugbetaald. (XV.61, §3)

Als geen minnelijke schikking wordt voorgesteld, wordt het proces-verbaal doorgestuurd naar de procureur des Konings. Hetzelfde geldt wanneer de overtreder aangeeft dat hij of zij de schikking niet aanvaardt of wanneer het bedrag niet binnen de voorgeschreven termijn wordt betaald. (XV.61, §2)

Overmaking van het proces-verbaal aan de procureur des Konings

Wanneer de ambtenaren van de Economische Inspectie een inbreuk vaststellen die Boek XV strafbaar stelt, kunnen ze er eveneens voor kiezen om het proces-verbaal rechtstreeks over te maken aan het parket van de procureur des Konings. Deze keuze hoeft niet te worden gerechtvaardigd.

Het proces-verbaal wordt ook aan het parket overgemaakt als de overtreder  geen gevolg geeft aan de schikking die hem overeenkomstig artikel XV.61 wordt voorgesteld.

Als het proces-verbaal wordt overgemaakt aan het parket, krijgt het daar een notitienummer.

De procureur des Konings heeft de mogelijkheid om een strafrechtelijke schikking voor te stellen, de overtreder voor de correctionele rechtbank te vervolgen of de zaak te seponeren. De procureur des Konings of zijn substituut kan ook besluiten het onderzoek voort te zetten en de Inspectie te verzoeken om aanvullende taken uit te voeren.

Cumulatie van sancties en naleving van het beginsel non bis in idem

De vraag kan rijzen of zuiver strafrechtelijke sancties, zoals geldboeten of gevangenisstraffen, gecombineerd kunnen worden met een schrapping, wat een bestuurlijke sanctie is. Het gaat hier om de toepassing van het beginsel non bis in idem.

Het beginsel non bis in idem moet voorkomen dat een overtreder meerdere malen wordt vervolgd en voor dezelfde feiten herhaaldelijk afzonderlijk wordt veroordeeld. Dit is een mogelijke oorzaak van het verval van de strafvordering: zodra de autoriteit zich heeft uitgesproken, mag zij niet terugkomen op haar beslissing, tenzij tegen diezelfde beslissing in beroep wordt gegaan.

In zijn arrest in de zaak Aklagaren v. Hans Akerberg Fransson van 26 februari 2013 zegt het Europese Hof van Justitie ("EHvJ"):

Het kan dus gaan om bestuurlijke sancties, strafrechtelijke sancties of een combinatie van beide. Slechts wanneer de (...) sanctie een strafrechtelijke sanctie is in de zin van artikel 50 van het Handvest en definitief is geworden, staat deze bepaling eraan in de weg dat voor dezelfde feiten strafvervolging wordt ingesteld tegen dezelfde persoon.

Het beginsel non bis in idem is alleen van toepassing op strafrechtelijke sancties.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ("EHRM") heeft in zijn arrest Engel de criteria vastgesteld voor een strafrechtelijke sanctie (EHRM, Engel e.a. tegen Nederland, 8 juni 1976):

  1. De juridische kwalificatie van de inbreuk in het nationale recht
  2. De aard van de overtreding zelf
  3. De strafmaat van de sanctie die de rechtzoekende mogelijk zal ondergaan

Administratieve transacties, strafrechtelijke geldboeten en gevangenisstraffen moeten ongetwijfeld als strafrechtelijk worden gekwalificeerd.

Ook de schrapping moet als zodanig worden gekwalificeerd, enerzijds omdat het om ernstige inbreuken moet gaan en anderzijds wegens de ernst van de strafmaat: een bedrijf krijgt immers een verbod opgelegd om zijn activiteiten uit te oefenen. Vaak gaat het om de hoofdactiviteit of zelfs de enige activiteit van het bedrijf.

Artikel 4 van Protocol nr. 7 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden legt het beginsel non bis in idem vast : Niemand wordt opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure binnen de rechtsmacht van dezelfde Staat voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet en het strafprocesrecht van die Staat.

Het EHRM boog zich in de zaak Zolotoukhine tegen Rusland (Arrest 14939/03 van 10 februari 2009) over de interpretatie van deze bepaling: « l’article 4 du Protocole n°7 doit être compris comme interdisant de poursuivre ou de juger une personne pour une seconde « infraction » pour autant que celle-ci a pour origine des faits identiques ou des faits qui sont en substance les mêmes  (Artikel 4 van Protocol nr. 7 moet aldus worden opgevat dat het de vervolging of berechting van een persoon voor een tweede "strafbaar feit" verbiedt, op voorwaarde dat het voortkomt uit identieke feiten of feiten die in wezen dezelfde zijn) (EHRM, Zolotoukhine c. Rusland, op cit., n°82).

Het Europees Hof van Justitie ("EHvJ") nam in zijn Arrest-BONDA van 5 juni 2012 (Arrest C-489/10) de "criteria-Engel" over.

In zijn Hans Åkeberg Fransson-arrest voegt het EHvJ daaraan toe: Het in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde ne-bis-in-idem beginsel staat niet eraan in de weg dat een lidstaat voor dezelfde feiten, te weten niet-nakoming van aangifteverplichtingen op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde, achtereenvolgens een fiscale sanctie en een strafrechtelijke sanctie oplegt voor zover – hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat – de eerste sanctie geen strafrechtelijke sanctie is.

In een arrest van 15 november 2016 kwam het EHRM (Grote kamer) terug op zijn strikte interpretatie van het non bis in idem beginsel en stond toe dat onder voorwaarden verschillende vonnissen worden uitgesproken tegen dezelfde overtreder op basis van dezelfde feiten (EHRM, A en B tegen Noorwegen, 15 november 2016, 24130/11 en 29758/11).

In dit arrest gaat het EHRM uit van procedures die niet worden herhaald maar eerder worden gecombineerd en geïntegreerd om een samenhangend geheel te vormen. » (punt 111). Het Hof voegt eraan toe dat « the imposition by different authorities of different sanctions concerning the same conduct was accepted by the court as being to some extent permissible under Article 4 of Protocol No. 7, notwithstanding the existence of a final decision (punt 112)..

Het Hof is immers van oordeel dat [artikel 4 van Protocol nr. 7 does not, however, outlaw legal systems which take an ‘integrated’ approach to the social wrongdoing in question, and in particular an approach involving parallel stages of legal response to the wrongdoing by different authorities and for different purposes (punt 123).

Zo maakt het Hof de vaststelling door twee verschillende autoriteiten van besluiten van strafrechtelijke aard waarbij dezelfde gedraging wordt bestraft, afhankelijk van een tweeledige voorwaarde: "een voldoende rechtstreeks materieel en temporeel verband" (punt 125).

Het Hof bevestigt vervolgens dat beslissingen niet op hetzelfde moment moeten worden genomen, maar achtereenvolgens kunnen worden genomen.

Het voldoende rechtstreekse materiële en temporele verband tussen de procedures is aangetoond als deze gecombineerd worden. « It must be shown that they have been combined in an integrated manner so as to form a coherent whole. This implies not only that the purposes pursued and the means used to achieve them should in essence be complementary and linked in time, but also that the possible consequences of organising the legal treatment of the conduct concerned in such a manner should be proportionate and foreseeable for the persons affected" (punt 130).

Vervolgens geeft het Hof een lijst van factoren aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of het materiële verband voldoende rechtstreeks is:

  1. De verschillende procedures beogen complementaire doelstellingen en verschillende aspecten van de inbreuk.
  2. De combinatie van procedures is een voorspelbaar gevolg van het vervolgde gedrag.
  3. De verschillende procedures werden op gecoördineerde wijze gevoerd.
  4. Bij de tweede beslissing werd rekening gehouden met de sancties die bij de eerste beslissing waren opgelegd.

Het Hof voegt er ook aan toe :«combined proceedings will more likely meet the criteria of complementarity and coherence if the sanctions to be imposed in the proceedings not formally classified as ‘criminal’ are specific for the conduct in question and thus differ from ‘the hard core of criminal law’ (punt 133).

Wat het tijdsverband betreft, preciseert het Hof dat de procedures niet van begin tot einde gelijktijdig moeten worden gevoerd. Dit verband moet echter worden « sufficiently close to protect the individual from being subjected to uncertainty and delay and from proceedings becoming protracted over time []...The weaker the connection in time the greater the burden on the State to explain and justify any such delay as may be attributable to its conduct of the proceedings (punt 134).

In een arrest van 21 september 2017 nam het Hof van Cassatie deze jurisprudentie over en verklaarde het verzoek ongegrond op grond van: « Artikel 4.1 Zevende Aanvullend Protocol EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, verhindert niet dat onderscheiden administratieve procedures tot oplegging van fiscale sancties, die tegen eenzelfde persoon en wegens dezelfde feiten werden ingesteld alvorens één ervan definitief werd beëindigd, tot hun einde worden voortgezet en, desgevallend, beëindigd worden met een beslissing tot oplegging van een sanctie, op voorwaarde dat vast staat dat de desbetreffende procedures, zowel substantieel als temporeel, voldoende nauw met elkaar verbonden zijn. "(Cass., 21 septembre 2017, F.15.0081.N).

De 68ste Kamer van de Franstalige Correctionele Rechtbank van Brussel kreeg de kans om zich, in een vonnis van 22 mei 2018,  te buigen over de geldigheid van de strafvordering ingesteld door het parket naar aanleiding van een onderzoek geopend door de ADEI, wat eerder had geleid tot de schrapping van een aantal verdachten.

In de eerste plaats moet worden benadrukt dat de schrapping van de erkenning slechts een sanctionerend karakter heeft ten overstaan van de geschrapte onderneming en niet ten overstaan van de zaakvoerders of de bestuurders ervan.

Als de vervolging gericht is op de natuurlijke personen die belast zijn met het beheer van de vennootschap is het beginsel non bis in idem niet op hen van toepassing. Om erkend te kunnen worden, moet een kredietgever de vorm van een rechtspersoon hebben. In de praktijk blijkt dat een aanzienlijk deel van de kredietbemiddelaars ervoor kiest om zijn activiteit uit te oefenen als vennootschap.

De Correctionele Rechtbank van Brussel wijst op de volgende elementen betreffende het bestaan van een materiële band:

Wat het eerste criterium betreft, merkt de rechtbank op dat de schrapping tot doel heeft de consument te beschermen, terwijl de strafrechtelijke procedures worden gerechtvaardigd door de ernst van de feiten en het streven om definitief een einde te maken aan het wangedrag van de twee beklaagden.

Wat het tweede criterium betreft, merkt de rechtbank op dat de beklaagden in kennis waren gesteld van de opening van een dossier bij het parket van de procureur des Konings  en dat het bijgevolg te verwachten viel dat het de intentie was om hen te vervolgen.

Met betrekking tot het derde criterium merkt de rechtbank op dat het onderzoek geheel door de ADEI was gevoerd. Het onderzoek is dan ook op coherente wijze gevoerd, zonder herhaling van de vervolgingshandelingen.

Wat ten slotte het vierde criterium betreft, dat geen betrekking heeft op de vervolging maar veeleer op de besluitvormingsprocedure, is het aan de beslissende instantie die zich opnieuw uitspreekt om bij de beoordeling van de straf rekening te houden met de eerste beslissing.

De rechtbank sprak zich vervolgens uit over het criterium van het temporele verband. In de onderhavige zaak was iets meer dan anderhalf jaar verstreken tussen de beslissing tot schrapping en de dagvaarding voor de correctionele rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat de band aanwezig bleef en houdt rekening met zowel de draagwijdte van de zaak als de onderzoekshandelingen van de ADEI. Het temporele verband is ongetwijfeld een concept dat erg lijkt op dat van een redelijke termijn.

In het licht van deze verschillende beslissingen moet worden geconcludeerd dat een strafrechtelijke veroordeling mogelijk is wanneer de schrapping reeds plaatsvond en beide beslissingen op dezelfde feiten zijn gebaseerd.

Er zij ook op gewezen dat het aan de FSMA is om zich uit te spreken over de geschiktheid van de bestuurders van een vennootschap (zij dienen fit and proper te zijn) wanneer zij veroordeeld zijn voor een strafbaar feit (artikel VII.164). Dergelijke veroordelingen kunnen ertoe leiden dat de FSMA de inschrijving of de erkenning schrapt of andere herstelmaatregelen beveelt die zij noodzakelijk acht.

XV.87, 2° : inbreuken op Boek VII

Inbreuken op Boek VII van het WER worden bestraft door de artikelen XV.87 tot XV.91.

De artikelen XV.87, 1° en XV.89 voorzien in sancties voor inbreuken op de bepalingen inzake betalingsdiensten.

De overige bepalingen hebben betrekking op consumentenkredieten en hypothecaire kredieten. Sommige bepalingen hebben betrekking op beide soorten leningen, zonder onderscheid, terwijl andere bepalingen specifiek betrekking hebben op een van deze krediettypes.

XV.87, 2° : inbreuken op reclamevoorschriften

Artikel XV.87, 2° bestraft overtredingen van de bepalingen die de reclame voor consumentenkredieten en hypothecaire kredieten regelen. Kwade trouw is een essentieel onderdeel van de inbreuk. De Inspectie stelt bijvoorbeeld kwade trouw vast in het geval waarin de overtreder reeds vooraf in kennis is gesteld van een reclame-inbreuk en hij ofwel de inbreuk niet beëindigde, ofwel nieuwe feiten pleegde die identiek of soortgelijk waren.

Deze overtredingen worden bestraft met een sanctie van niveau 3.

XV.87, 3° : (prospectus)

Artikel XV.87, 3° bestraft inbreuken op artikel VII.125 van het WER, namelijk de verstrekking van de prospectus. De Inspectie stelt bijvoorbeeld kwade trouw vast in het geval waarin de overtreder reeds vooraf in kennis is gesteld van een prospectus-inbreuk en hij ofwel de inbreuk niet beëindigde, ofwel nieuwe feiten pleegde die identiek of soortgelijk waren.

Deze overtredingen worden bestraft met een sanctie van niveau 3.

XV.88 : (Centrale voor Kredieten)

Artikel XV.88 bestraft overtredingen van de bepalingen met betrekking tot de raadpleging van de Centrale en de gegevensverstrekking eraan.

Wie de Centrale niet raadpleegt alvorens een lening toe te kennen, wie niet de informatie meedeelt vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 23 maart 2017, of wie de meegedeelde informatie gebruikt voor commerciële prospectie, wordt gestraft met een sanctie van niveau 4.

Kredietgevers die aan kredietbemiddelaars informatie van de Centrale meedelen zonder naleving van de voorwaarden van artikel VII.159, §2, lid 3 worden eveneens bestraft.

Dat geldt ook voor kredietbemiddelaars die de consument vragen om de Centrale te raadplegen om hem het gevraagde antwoord te kunnen geven

XV.90 : Inbreuken op Boek VII

Artikel XV.90 bevat de kern van de strafrechtelijke bepalingen die de niet-naleving door kredietgevers  en kredietbemiddelaars van de bepalingen inzake consumentenkrediet van Boek VII bestraffen.

Artikel XV.90 bevat 19 strafbare feiten die afzonderlijk van elkaar moeten worden geanalyseerd.

Zie de tabel met strafrechtelijke sancties, artikel per artikel

 

Overtreders en medeplichtigen

Sommige bepalingen gelden voor alle personen, andere alleen voor kredietgevers en andere alleen voor kredietgevers en kredietbemiddelaars. De artikelen 66 e.v. van het Wetboek van Strafrecht zijn echter wel van toepassing. Kredietgevers die voor de inbreuken gepleegd door hun kredietbemiddelaars bijstand verlenen of die zich schuldig maken aan medeplichtigheid, kunnen eveneens worden gestraft.

 

Kredietgevers en kredietbemiddelaars

Sommige bepalingen bestraffen alleen de kredietgevers of de kredietbemiddelaars. Deze begrippen worden gedefinieerd in artikel I.9. De hoedanigheid van kredietbemiddelaar of kredietgever hangt af van de activiteit die de onderneming daadwerkelijk uitoefent en niet van een door de onderneming verkregen erkenning of inschrijving.

Wetens en willens

Sommige bepalingen bepalen dat het strafbare feit bewust moet zijn gepleegd. In de Nederlandse versie van de tekst worden de woorden "wetens en willens" gebruikt. Deze formulering verwijst naar de formulering van artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht, waarin de woorden "wetens en willens" worden gebruikt.

Dit begrip mag niet worden verward met de kwade trouw die wordt vereist door artikel XV.87 WER. Het gaat niet om de kennis van het inbreuk plegende karakter van de praktijk maar wel om de kennis van de praktijk zelf binnen het bedrijf. Deze voorwaarde is alleen van toepassing op ondernemingen van een bepaalde omvang, waar de uitvoerende functies gescheiden zijn van de leidinggevende functies.

Aan deze voorwaarde is voldaan wanneer er bewijs is van een consequente en herhaalde praktijk die bekend is of had moeten zijn bij de directie van het bedrijf of die mogelijk is gemaakt door nalatigheid bij het toezicht op de werknemers.

Wanneer de bepaling afhankelijk is van de voorwaarde dat het strafbare feit wetens en willens is gepleegd, is het uitgesloten dat de inbreuk wordt vastgesteld op basis van een losstaande inbreuk. Er moet een praktijk worden aangetoond.

Het feit dat de onderneming beschikt over schriftelijke procedures die in overeenstemming lijken te zijn met de wet, vormt op zich geen bewijs dat de overtredingen zijn begaan zonder medeweten van de leiding van de onderneming. Het is immers aan de bedrijven om het werk van hun werknemers te controleren om ervoor te zorgen dat zij zich houden aan de regels die hen worden opgelegd.

 

XV.90

 1° als kredietgever de bepalingen van artikel VII.95, §§ 1, 2 of 3 of artikel VII.147/10, §§ 1, 2 of 3 overtreden;

Deze bepaling bestraft kredietgevers die zich niet houden aan de maximale aflossingstermijnen van het krediet. Deze maximumtermijnen worden vastgesteld bij Koninklijk Besluit.


  2° aanbiedingen, kredietaanvragen of kredietovereenkomsten bedoeld in boek VII in blanco doet ondertekenen of antidateren;


  3° een jaarlijks kostenpercentage of een debetrentevoet hanteren die de maxima, bedoeld in de artikelen VII.94 en VII.147/9 en vastgesteld door de Koning, overschrijden;

Deze overtreding beperkt zich niet tot kredietgevers. Een kredietbemiddelaar die de consument kredietkosten aanrekent die tot gevolg hebben dat het JKP van het krediet het voor het contract toegestane maximum overschrijdt, kan door deze bepaling worden bestraft.


  4° gebruik maken van een van de in de artikelen VII.84 tot VII.88, VII.105, VII.139, VII.140, VII.144 en VII.147/20 bedoelde onrechtmatige bedingen of een inbreuk maakt op de artikelen VII.108 of VII.147/25;

Het begrip "beding" moet vrij ruim worden opgevat. Het woord "beding" verwijst niet naar een contractuele clausule die deel uitmaakt van de specifieke of de algemene voorwaarden van het contract. Het woord "beding" moet worden geïnterpreteerd als "praktijk".

Het feit dat de consument tijdens de commerciële onderhandelingen over het krediet mondeling wordt verplicht een andere dienst, zoals een verzekering, af te sluiten met een door de kredietgever of kredietbemiddelaar aangewezen derde, vormt een beding in de zin van artikel VII.90, 4°.


  5° in het raam van een kredietovereenkomst een wissel of een orderbriefje ter betaling of als zekerheid van de overeenkomst doen ondertekenen of een cheque in ontvangst nemen tot zekerheid van de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van het verschuldigde;

Deze bepaling komt, wat het consumentenkrediet betreft, bovenop de vierde bepaling, die ook overtredingen uit hoofde van artikel VII.88 bestraft. Wat hypothecair krediet betreft, is artikel VII.147/1 daarentegen niet opgenomen in 4°.


  6° door de consument of elke andere persoon een overdracht bedoeld in de artikelen VII.89, § 1 en 147/2, § 1 en in de artikelen 27 tot en met 35 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers doen ondertekenen, waarvan de modaliteiten de bepalingen bedoeld in deze artikelen niet eerbiedigen;

Deze bepaling sanctioneert kredietgevers en kredietbemiddelaars die zich niet houden aan de bepalingen inzake de overdracht van vergoedingen.


  7° enige betaling of vergoeding eisen buiten de gevallen bepaald bij boek VII;

Deze sanctie geldt zowel voor kredietgevers als voor kredietbemiddelaars. De sanctie heeft tot doel, een aantal inbreuken te bestraffen van de bepalingen van Boek VII, met name:

  • Het verbod op betalingen vóór het sluiten van het krediet
  • Het verbod op betalingen van de consument aan de kredietbemiddelaar
  • Het in rekening brengen van meer dan de wettelijk vastgestelde maximumbedragen (inzake hypothecaire kredieten)
  • Overschrijding van de maximale compensatiebedragen bij wanbetaling


  8° in zoverre zulks door de artikelen VII.115 en 147/3 verboden is, als schuldbemiddelaar optreden;

De bepaling is van toepassing op alle ondernemingen die als schuldbemiddelaar optreden zonder het wettelijk vereiste statuut. Deze bepaling beperkt zich niet tot het bestraffen van kredietbemiddelaars of kredietgevers die zich hieraan bezondigen.


  9° de bepalingen van de artikelen VII. 67 betreffende het leuren overtreden;

Deze bepaling is van toepassing op kredietbemiddelaars en kredietgevers die zich bezighouden met leurhandel die op grond van artikel VII.67 verboden is.


  10° de bepalingen van artikel van de artikelen VII.112, § 1 en VII.147/29, § 4, eerste lid, betreffende de kredietbemiddeling overtreden;

De bepaling bestraft kredietbemiddelaars die optreden namens niet-erkende of niet-ingeschreven kredietgevers.


  11° in strijd met de bepalingen van de artikelen VII.69 en VII.126, § 1 in het raam van een kredietovereenkomst als kredietgever of kredietbemiddelaar wetens en willens aan de consument of de zekerheidssteller ongeoorloofde, onjuiste of onvolledige informatie vragen;

De bepaling bestraft kredietgevers en kredietbemiddelaars die niet voldoen aan hun verplichtingen om de financiële situatie van de consument te onderzoeken. De bepaling vereist dat het strafbare feit wetens (en willens) wordt begaan.

In het geval van consumentenkredieten is het een overtreding om de kredietaanvraag als bedoeld in artikel VII.69, §2 niet in te dienen. Dezelfde overtreding op het gebied van hypothecair krediet wordt door 15° gesanctioneerd, maar dan alleen voor kredietgevers.


  12° als kredietgever of kredietbemiddelaar aan de consument niet de SECCI bedoeld in de artikelen VII. 70 en VII. 71, verstrekken of die in strijd met de artikelen VII. 74 en VII. 75, wetens en willens niet de meest aangepaste informatie verstrekt of niet het best aangepaste krediet zoekt;

Deze bepaling beoogt de bestraffing van verschillende inbreuk plegende gedragingen:

  • De kredietgever of kredietbemiddelaar die geen SECCI verstrekt. Deze sanctie is ook van toepassing op personen die het SECCI niet tijdig verstrekken of die geen SECCI verstrekken overeenkomstig de bepalingen van de artikelen VII.70 en 71.
  • Kredietgevers  en kredietbemiddelaars die niet voldoen aan hun voorlichtings- en adviesverplichtingen uit hoofde van de artikelen VII.74 en VII.75. Deze inbreuk moet zelf wetens en willens zijn begaan.

  13°de bepalingen van artikel VII. 68 betreffende de promotieaanbiedingen overtreden;

Artikel VII.68 is van toepassing op verkopers van goederen of diensten. Het is niet vereist dat zij ook optreden als kredietbemiddelaar of kredietgever om aan het verbod en de sanctie te worden onderworpen.

Ook een kredietgever die aan een dergelijke praktijk meewerkt, kan  worden gekwalificeerd als medepleger van de inbreuk.


  14° de verplichting tot het ter beschikking stellen van de documenten bedoeld bij de artikelen VII.99, VII.106, § 4, VII.147/14 en VII.147/22, § 4 niet nakomen;

Deze bepaling bestraft de kredietgever die geen rekeningafschrift verstrekt of de van de consument verlangde betalingen niet nader omschrijft of rechtvaardigt in een document dat kosteloos aan de consument wordt verstrekt.


  15° als kredietgever de bepalingen van de artikelen VII.78, VII.81, VII.109, § 2, VII.126, § 2 en VII.134 overtreden;

Deze bepaling is bedoeld om verschillende overtredingen van kredietgevers te bestraffen:

  • Niet-naleving van de bepalingen inzake de sluiting en opstelling van de kredietovereenkomst
  • Het ontbreken van de verplichte clausule voor de bij de Centrale geregistreerde zekerheidscontracten
  • Het niet voorleggen van een kredietaanvraag aan de consument
  • Inbreuken op een specifieke bepaling inzake financieringshuur

  16° In strijd met de bepalingen van de artikelen VII.77, § 2 [...] en VII.133, § 2 [...], als kredietgever wetens en willens een kredietovereenkomst sluiten waarvan men redelijkerwijze moet aannemen dat de consument niet in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst na te leven;

Deze bepaling bestraft kredietgevers  die krediet verlenen aan consumenten wanneer zij wisten of hadden moeten weten dat zij niet kredietwaardig waren.

De inbreuk in de zin van artikel VII.77 moet wetens (en willens) zijn gepleegd.

Aangezien artikel VII.77, §2, tweede alinea, punt 2 voor bepaalde consumenten een onweerlegbaar vermoeden van insolventie voorziet, is het een misdrijf om een consumentenkrediet te verlenen aan een consument die voor meer dan 1.000 euro negatief staat geregistreerd terwijl de kredietgever hiervan op de hoogte is.


  17° VII.117 tot VII.122 en VII.147/33 tot VII.147/38 overtreden;

Deze bepaling bestraft bedrijven die zich niet houden aan de bepalingen inzake de overdracht van persoonsgegevens.


  18° de artikelen VII.137, VII.138, VII.143, VII.146, VII.147 en VII.147/26, § 1 overtreden;

Deze bepaling bestraft verschillende inbreuk plegende overtredingen op het gebied van hypothecaire kredieten:

  • Niet-naleving van artikel VII.137 betreffende de weigering van krediet
  • Niet-naleving van artikel VII.138 betreffende het verzakingsrecht
  • Niet-naleving van artikel VII.143, betreffende de variabiliteit van de debetrentevoet
  • Niet-naleving van artikel VII.146 betreffende bijgevoegde contracten
  • Niet-naleving van artikel VII.147 betreffende nevendiensten
  • Niet-naleving van artikel VII.147/26, §1 betreffende zekerheden


  19° als kredietgever of kredietbemiddelaar aan de consument niet het ESIS bedoeld in de artikelen VII.127 en VII.128 verstrekken of die in strijd met de artikelen VII.129 en VII.130, wetens en willens niet de meest aangepaste informatie verstrekt of niet het best aangepaste krediet zoekt.

Het is de bedoeling dat deze bepaling wordt gewijzigd. Deze bepaling zal worden toegelicht zodra deze is gewijzigd.

Back to top