VII.147/28: Verhaal tegen de zekerheidsteller (HK)

Artikel VII.147/28

Artikel VII.147/28

In afwijking van artikel 2021 van het Burgerlijk Wetboek kan de kredietgever de borg en, desgevallend, de steller van een zekerheid dan eerst aanspreken wanneer de consument ten minste twee termijnen of een bedrag gelijk aan 20 pct. van de totale terug te betalen som of de laatste termijn niet betaald heeft en, nadat de kredietgever de consument bij aangetekende zending in gebreke heeft gesteld, de consument een maand na de aangetekende zending zijn verplichtingen niet is nagekomen.

Commentaar

Artikel VII.147/28 “wijkt af’” van artikel 2021 van het Burgerlijk Wetboek dat de kredietgever verplicht om eerst een beroep te doen op de hoofdschuldenaar vooraleer zich tot de persoonlijke zekerheidssteller te wenden: "de borg is jegens de schuldeiser niet tot betaling gehouden dan bij gebreke van de schuldenaar, wiens goederen vooraf moeten worden uitgewonnen, tenzij de borg afstand heeft gedaan van het voorrecht van uitwinning, of tenzij hij zich hoofdelijk met de schuldenaar heeft verbonden; in welk geval de gevolgen van zijn verbintenis worden geregeld naar de beginselen die ten opzichte van hoofdelijke schulden zijn vastgesteld".

Eigenlijk is de formulering in de wet ongelukkig gekozen. Artikel VII.147/28 wijkt niet af van het voorrecht van uitwinning of de mogelijkheid voor de schuldeiser om dat uit te sluiten. De besproken bepaling beperkt het verhaalsrecht van de schuldeiser door een minimumachterstand te vermelden.

De kredietgever mag de zekerheid slechts aanspreken in de volgende gevallen:

  • als de consument “ten minste twee termijnen of een bedrag gelijk aan 20 pct. van de totale terug te betalen som of de laatste termijn niet heeft betaald”;
  • nadat hij de consument bij een ter post per aangetekende brief in gebreke heeft gesteld;
  • indien de consument een maand na het ter post afgeven van de aangetekende brief zijn verplichtingen niet is nagekomen.

Krachtens artikel VII.147/28 is het daarentegen niet vereist dat de kredietgever eerst de goederen van de hoofdschuldenaar uitwint. Het volstaat dat de consument in gebreke is gesteld en zijn verbintenissen niet is nagekomen los van de vervolging van deze laatste.

Er is geen enkele verplichting voorzien in de wet om voorafgaand een rechtsvordering in te stellen jegens de consument. Zo kan de overeenkomst tot zekerheidsstelling op geldige wijze het voorrecht van uitwinning uitsluiten en in de hoofdelijkheid van de zekerheidssteller voorzien. De voorwaarden voor het inroepen van de zekerheid (omvang van de betalingsachterstand, aangetekend in gebreke stellen van de hoofdschuldenaar en termijn van een maand) worden bepaald in artikel VII.147/20, bij opzegging van het krediet.

In de praktijk houdt dit in dat, wanneer een beroep wordt gedaan op de zekerheidssteller, het krediet tezelfdertijd ten aanzien van de hoofdschuldenaar zal worden opgezegd. De bijzonderheid van artikel VII.147/28 ligt ook in het feit dat het vereiste formalisme moet worden nageleefd, ook als de kredietovereenkomst geen ontbindingsbeding omvat of de kredietovereenkomst is beëindigd wegens een fout van de consument waardoor het ontbindingsbeding niet mag worden toegepast.

Back to top