De verplichtingen van de kredietbemiddelaars

Inleiding

Artikels VII.112 tot VII.114 van de WCK bevatten bepalingen inzake de activiteit van kredietbemiddelaars bij de totstandkoming van kredietovereenkomsten, te weten de kredietmakelaars, de verbonden agenten en de genten in een neven functie. Kredietgevers die hun rechten onmiddellijk overdragen aan een erkende kredietgever (of die hem in de plaats stellen van hun rechten) worden gelijkgesteld met een kredietbemiddelaar. Kredietbemiddelaars zijn voornamelijk betrokken bij het sluiten van de kredietovereenkomst. De activiteit als bemiddelaar voor de uitvoering van de kredietovereenkomst, de invordering van schuldvorderingen, is niet specifiek voor de gereglementeerde kredieten. Deze activiteit wordt geregeld door de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument. Ten slotte maakt de schuldbemiddeling, die niet mag worden uitgeoefend door verbonden agenten of kredietbemiddelaars, het voorwerp uit van één artikel (artikel VII.115).

Richtlijn 2008/48/CE en de kredietbemiddelaars

Richtlijn 2008/48/EG (die een totale doch doelgerichte harmonisatie beoogt) behandelt slechts op beperkte wijze de kredietbemiddelaars. Overweging (17) stelt: Deze richtlijn regelt alleen bepaalde verplichtingen van de kredietbemiddelaars jegens de consumenten. Daarom moet het de lidstaten vrijstaan bijkomende verplichtingen voor kredietbemiddelaars te handhaven of in te voeren, inclusief de voorwaarden waaronder een kredietbemiddelaar een vergoeding mag krijgen vanwege een consument die een beroep heeft gedaan op zijn diensten.

De verplichtingen die de richtlijn oplegt aan de lidstaten zijn dus beknopt:

  1. De definitie van kredietbemiddelaar wordt vastgelegd in art.3, f), van de richtlijn;
  2. De vereisten inzake de precontractuele informatie zijn eveneens van toepassing op de kredietbemiddelaar (overweging (24) (art. 5.1 en 6.1). De verstrekker van goederen en diensten die bij wijze van nevenactiviteit optreedt als een kredietbemiddelaar (overweging (19) en artikel 7) zijn echter vrijgesteld van deze verplichtingen (zie art. VII.72);
  3. De adviesplicht van de kredietgever aan de consument (in de richtlijn gedefinieerd als de plicht om aanvullende bijstand te bieden om uit te maken welke kredietovereenkomst in het palet aangeboden producten voor zijn behoeften en financiële situatie het meest geschikt is (overweging (27) en artikel 5.6);
  4. De bemiddelaar moet in reclame en in voor de consument bestemde documenten de omvang van zijn volmacht vermelden, en met name of hij exclusief met één of meer kredietgevers dan wel als onafhankelijk makelaar werkt (artikel21, a);
  5. In de hypothese dat er een vergoeding zou kunnen bekomen worden door de bemiddelaar ten laste van de consument – (wat niet mogelijk is in België), - dient deze inbegrepen te worden bij de totale kosten van het krediet (overweging (20) en artikel 21, c) en de consument dient hier voorafgaandelijk over te worden geïnformeerd (artikel 21, b).

De Belgische wetgever heeft gekozen om het verbod voor de kredietbemiddelaar om een vergoeding te verkrijgen ten laste van de consument te behouden (zie art. VII.114, § 1)

Het wettelijke kader van de activiteit van de kredietbemiddelaars

De activiteit van bemiddelaars wordt onderworpen aan alle bepalingen van het Wetboek betreffende het consumentenkrediet. Dit geldt voor de reclame, de verzameling van informatie, de verplichting om precontractuele informatie (SECCI) en passende aanvullende toelichtingen te verstrekken, de verplichting om het meest gepaste krediet te zoeken en het verbod om de consument de verplichting op te leggen om een aanvullende overeenkomst af te sluiten bij de kredietgever, de bemiddelaar of een door hen aangewezen derde.

De verplichting om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen rust enkel op de kredietgever. Artikel VII.113, § 1 bepaalt evenwel dat de kredietbemiddelaar geen kredietaanvraag mag indienen voor een consument waarvoor hij van oordeel moet zijn dat de consument duidelijk niet in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst na te komen. Er rust op de bemiddelaar dus een zekere beoordelingsplicht van de kredietwaardigheid.

Bepaalde agenten in nevenactiviteit ontsnappen aan de precontractuele verplichtingen hierbij inbegrepen de raadgevingsplicht (de vrijstelling heeft betrekking op de artikelen VII.69, VII.70, VII.71, VII.74 enVII.75). Artikel VII.72 lid 1, verduidelijkt echter: Deze bepaling doet geen afbreuk aan de verplichting van de kredietgever ervoor te zorgen dat de consument de in die artikelen bedoelde precontractuele informatie daadwerkelijk ontvangt.De kredietgever kan dus, door aangepaste procedures, de bemiddelaar gelasten om de nodige informatie die door deze bepalingen wordt vereist, over te maken.

Hoewel de artikelen VII.112 tot VII.114 slechts betrekking hebben op de bemiddelaars, moet hun activiteit dus beoordeeld worden in het licht van het geheel van de wettelijke bepalingen.In hun verhouding tot de kredietgever, genieten de verbonden agenten de bescherming die boek X WER biedt aan de handelsagenten.

De activiteit van deze agenten kan eveneens gereglementeerd worden door de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten. Kredietactiviteiten, (en meer bepaald activiteiten inzake consumentenkrediet), zijn niet opgenomen in de lijst van bankdiensten die door de wet worden bedoeld maar talloze verbonden agenten oefenen evenwel eveneens een activiteit uit die wordt beoogd door de wet. De activiteit van deze agenten wordt dan ook geregeld door de wet van 22 maart 2006b In zoverre de kredietagent in bankdiensten echter ook bemiddelt bij de verkoop van consumentenkredieten voor de kredietgever die hij vertegenwoordigt, kan de wet van 22 maart 2006 ook een invloed hebben op deze activiteit.

Back to top