VII.194 - VII.208 : De burgerlijke sancties

 

Artikel VII.194

VII.194 - Burgerlijke sanctie (het leuren)

 

De bepaling

Artikel VII.194 :

Onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, verklaart de rechter de overeenkomst nietig of vermindert de verplichtingen van de consument en dit hoogstens tot de prijs van het goed of de dienst bij contante betaling of tot het ontleende bedrag en dit met behoud van het voordeel van de betaling in termijnen wanneer de kredietovereenkomst werd gesloten naar aanleiding van een in artikel VII. 67 bedoelde onwettige verkoopmethode.

Commentaar

De burgerlijke sanctie is de nietigverklaring van de kredietovereenkomst of de vermindering van de verplichtingen van de kredietnemer tot de prijs van het goed of de dienst bij contante betaling of het ontleende bedrag. Buiten het geval waarbij de rechter wordt verzocht uitspraak te doen bij verstek van de consument, is het deze laatste die de keuze van de sanctie bepaalt.

Bij gebrek aan keuze door de consument was de vrederechter van Charleroi van mening dat de nietigheid van de overeenkomst moest worden uitgesproken en verklaarde hij bijgevolg de vordering tot veroordeling tot betaling als ongegrond (Vred. Charleroi, 9 december 2003, Jaarboek Kredietrecht 2003, p. 12: het ging in casu om een medekredietnemer die niet had genoten van het krediet).

De rechter beschikt enkel over een beoordelingsbevoegdheid bij vermindering van de verplichtingen van de consument (de rechter kan de verplichtingen hoogstens verminderen tot het ontleende bedrag).

Schadevergoeding

De burgerlijke sanctie laat ruimte voor de beoordeling van de schade in het gemeen recht.

De vrederechter van Lens (Vred. Lens, 21 februari 1995, Jaarboek Kredietrecht, 1996, 146) kent bijvoorbeeld, naast de nietigverklaring van de verkoopovereenkomst en de terugbetaling van de door de consument betaalde bedragen, een schadevergoeding toe ten belope van 30.000 frank voor de geleden schade voortvloeiend uit de stappen die moesten worden ondernomen om in het gelijk gesteld te worden en de registratie in het bestand van de Nationale Bank te doen schrappen, terwijl de fout van de kredietbemiddelaar duidelijk was en had geleid tot de doorhaling van zijn inschrijving.

De Rechtbank van Koophandel van Doornik besliste, op basis van de wet op de handelspraktijken als op basis van de wet op het consumentenkrediet, tot de nietigverklaring van de overeenkomsten en beval de teruggave van de van de betaalde bedragen door de consument aan de verkoper, maar ook tot de terugbetaling van de bedragen die waren betaald voor het gebruik van het materieel waarvan de verkoop werd teniet gedaan (Kooph. Doornik, 20 april 1995, Jaarboek Kredietrecht, 1996, 151 en in beroep, Bergen, 2 november 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 70 en noot R. GEURTS, «Démarchage à domicile. Quand le crédit sert de support à l’arnaque des consommateurs», p. 76).

Het Hof van beroep te Antwerpen (Antwerpen (7e kamer), 17 november 2014, R.W. 2016-2017, 912) heeft geoordeeld dat, niettegenstaande de nietigverklaring van de kredietovereenkomst, de consument niet gehouden was tot teruggave:

Hoewel de nietigverklaring van een overeenkomst in principe met terugwerkende kracht gebeurt en de partijen verplicht zijn om de zaken in hun oorspronkelijke staat te herstellen, wordt de toepassing van dit principe echter overgelaten aan de onaantastbare beoordeling van de feitenrechter die, rekening houdend met de bescherming van de sociale orde en de rechtvaardigheid, op de best mogelijke manier de naleving van de doelstelling van de wetgever moet verzekeren en onderzoeken of die naleving het best wordt gerealiseerd door de teruggave of net de weigering daarvan. Wegens de concrete elementen van deze zaak heeft de eerste rechter L. terecht veroordeeld tot terugbetaling van wat de heer M. aan haar heeft betaald ingevolge de nietige overeenkomst, vermeerderd met de interesten tegen de wettelijke rentevoet. Omwille van de sociale orde, de rechtvaardigheid en teneinde het doel van de wet op het consumentenkrediet het best te verwezenlijken, bestaat er in dit geval geen aanleiding om de gevolgen van deze nietigverklaring te beperken tot het heden (ex nunc). Het hoger beroep is ook op dit punt ongegrond.

Bewijs van de inbreuk

Het bewijs van de inbreuk kan blijken uit het feit dat de kredietovereenkomst uitsluitend via briefwisseling werd onderhandeld (verbod om een aanbieding te verzenden zonder voorafgaande aanvraag: Vred. Zomergem, 21 juni 1996, Jaarboek Kredietrecht, 1996, p. 161) of uit het feit dat de kredietaanvraag en de overeenkomst op dezelfde dag zijn ondertekend ten huize van de consument (verbod op leuren: Vred. Maasmechelen, 8 september 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 41) of soms zelfs uit de confrontatie van de partijen tijdens een persoonlijk verschijnen (Vred. Berchem-Antwerpen, 5 januari 1999, Jaarboek Kredietrecht, 1999, p. 49; T. Vred., 2000, p. 109;R.W., 1999-2000, 1345).

Wil de schuldeiser genieten van de vrijstelling die de wet voorziet in bepaalde gevallen, dient hij het geschrift voor te leggen waarin het bezoek van de kredietbemiddelaar of van de vertegenwoordiger van de kredietgever wordt gevraagd voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Een verzoek tot bezoek aan de woonplaats van de consument dat niet gedateerd is, is niet het geschrift voorafgaand aan het bezoek dat vereist is door artikel 7 WCK [VII.67 WER] (Antwerpen (7e kamer), 17 november 2014, R.W. 2016-2017, 912; Vred. Merelbeke, 20 januari 2015, Jaarboek Kredietrecht 2015, 3).

Soms leveren het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken en de administratieve sanctie aan de consument het bewijs van de betwiste praktijk (Vred. Lens, 21 februari 1995, Jaarboek Kredietrecht, 1996, 146).

Strafrechtelijke sanctie

Zie artikel XV.90. 14° (sanctie niveau 5).

 

Artikel VII.195

VII.195 : Burgerlijke sanctie (vermeldingen v/d overeenkomst, borg en CKP)

 

De bepaling

Artikel VII.195 :

Onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, verklaart de rechter de overeenkomst nietig of vermindert de verplichtingen van de consument en dit hoogstens tot de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag,wanneer de kredietgever de in artikel VII. 78, § 1, tweede lid, § 2, 5° tot 9°, § 3, 1° tot 7°, 11°, 13° en 14° bedoelde vermeldingen niet naleeft.


De rechter kan een gelijkaardige maatregel nemen wanneer de kredietgever :
1° de in artikel VII. 78, § 2, 1° tot 4°, § 3, 8° tot 10°, 12° en 15°, bedoelde vermeldingen niet naleeft;
2° de verplichtingen bedoeld in artikel VII. 77, § 1, tweede lid, niet naleeft.


De rechter vermindert de verplichtingen van de steller van een zekerheid en dit hoogstens tot de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag, wanneer de kredietgever de [2in artikel VII.110]2opgenomen bepalingen niet naleeft.


In geval van vermindering van de verplichtingen van de consument behoudt deze het voordeel van de betaling in termijnen.

Commentaar

Deze bepaling bestraft overtredingen van uiteenlopende aard:

  1. Zij beoogt in de eerste plaats de kredietovereenkomsten waarvan bepaalde vermeldingen niet zouden voldoen aan de vereisten van artikel VII.78. Het betreft in dit geval een objectief gebrek aangezien het volstaat om het geschrift te vergelijken met de wettekst om het vast te stellen.
  2. Deze bepaling bestraft eveneens het niet informeren van de borg tijdens de uitvoering van de overeenkomst (wanbetaling van de hoofdschuldenaar, toegekende betalingsfaciliteiten, wijziging van de kredietovereenkomst).
  3. Het artikel bestraft ten slotte het gebrek aan informatie van de borg, in de loop van de uitvoering van de overeenkomst (wanbetaling van de hoofdschuldenaar, toegestane betalingsfaciliteiten, wijziging van de kredietovereenkomst).

Toepassing in de tijd

Artikel 195 neemt artikel 86 van de WCK over. Dit artikel had een vrij belangrijke wijziging ondergaan naar aanleiding van de omzetting van richtlijn 2008/48. Voor de overeenkomsten gesloten vóór 1 december 2010, onder meer wat de voorwaarden van totstandkoming van de overeenkomst van consumentenkrediet betreft, wordt de WCK toegepast in de versie ervan die van kracht was tot 30 november 2010:

Onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, verklaart de rechter de overeenkomst nietig of vermindert de verplichtingen van de consument en dit hoogstens tot de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag, wanneer de kredietgever de in de artikelen 14, 41, 49, 56 en 58 bedoelde (vermeldingen van de kredietovereenkomst evenals de bepalingen van artikel 60bis en 60ter betreffende de overschrijding van het kredietbedrag) niet naleeft.

De rechter vermindert de verplichtingen van de borg en de steller van een persoonlijke zekerheid en dit hoogstens tot de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag, wanneer de kredietgever de in artikel 35 opgenomen bepalingen niet naleeft.

In geval van vermindering van de verplichtingen van de consument, de borg of de steller van een persoonlijke zekerheid behouden deze het voordeel van de betaling in termijnen.

Voor een commentaar van de laatste toepassingen in de rechtspraak, zie STEENNOT R. et al., "Overzicht van rechtspraak consumenten bescherming (2005-2014)", T.P.R. 2015 - 3/4, nr. 436, p.1754.

Geleend bedrag en kredietopening

In een beslissing van 24 september 2010 had de rechtbank van eerste aanleg van Namen, met toepassing van de sanctie van artikel 86 WCK [VII.195], de verplichtingen van de kredietnemer verminderd tot het bedrag van de kredietopening zoals dat was bepaald bij de totstandkoming van de overeenkomst. Met andere woorden werd er geen rekening gehouden met de overschrijding die werd vastgesteld bij de opzegging van het krediet. Deze beslissing werd vernietigd door een arrest van 26 september 2011 van het Hof van Cassatie. Volgens dat arrest,Het geleende bedrag in de zin van deze voorziening heeft betrekking op alle bedragen die uit hoofde van de kredietfaciliteit zijn opgenomen. De vermindering tot het geleende bedrag impliceert dus de veroordeling tot de sommen die daadwerkelijk werden opgenomen door de consument. Indien de opnemingen dus groter waren dan de maximumgrens van de kredietopening zoals die voorkomt in de kredietopening, worden deze overschrijdingen in aanmerking genomen voor de berekening van het bedrag ten belope waarvan de verplichtingen van de consument zullen verminderd worden. Omgekeerd, indien de opnemingen onder de in de overeenkomst overeengekomen grens liggen, zal de sanctie de verplichtingen van de consument verminderen tot de daadwerkelijk opgenomen sommen indien zij kleiner zijn dan het bedrag van de kredietopening.

De vermeldingen in de kredietovereenkomst

De tekortkomingen in de verplichte vermeldingen van de kredietovereenkomst maken het voorwerp uit van dezelfde sancties die voor de ene van rechtswege worden opgelegd (de rechter vernietigt of vermindert) en voor andere worden overgelaten aan de beoordelingsbevoegdheid (de rechter kan een gelijkaardige maatregel opleggen).

De logica achter dit onderscheid binnenin artikel VII.78 rust zonder twijfel op het overwegend belang van bepaalde vermeldingen ten opzichte van andere iets bijkomstige. De voorbereidende werken geven hieromtrent geen verduidelijking. De vergelijkbare bepalingen in het hypothecair krediet (VII.209) maakt dit onderscheid niet.

Daarentegen haalt men aan dat het niet overmaken aan de consument van een exemplaar van de kredietovereenkomst (artikel VII.78, §1, 1e lid) of hem de geschreven vermelding die wordt vereist door artikel VII.78, §1, 3e lid niet worden vermeld in de bepalingen waarvoor de wet een burgerlijke sanctie voorziet.

Wat betreft de geschreven vermeldingen, moet men er ongetwijfeld van uitgaan dat het een verplicht formalisme is om de toestemming van de consument uit te drukken en dient men hier dan ook algemene leer inzake de nietigheid toepassen. Een strafrechtelijke sanctie is voorzien ten laste van de kredietgever die de bepalingen van art. VII.78 overtreedt.

In een beslissing van 24 december 2015 heeft de vrederechter van Zottegem - Herzele de verplichtingen van de consument verminderd tot het geleende bedrag zonder enige interest, om de reden dat de door artikel 14 § 1 van de WCK vereiste handgeschreven vermeldingen werden aangebracht door de kredietbemiddelaar terwijl de consument de overeenkomst alleen maar ondertekend heeft (Vred. Zottegem - Herzele, 24 december 2015, Jaarboek Kredietrecht 2015, 9). De rechter stelt vast dat deze vermeldingen, aangebracht door een derde, als onbestaande moeten beschouwd worden. De sanctie werd uitdrukkelijk bepaald door artikel 86 van de WCK in de versie die van toepassing was in 2006 toen de overeenkomst tot stand kwam. De huidige tekst voorziet niet meer in een burgerlijke sanctie. Dit neemt niet weg dat de vormvereisten voor de uitdrukking van de toestemming niet werden nageleefd en dat de nietigheid dus zou kunnen worden uitgesproken met desgevallend betalingstermijnen voor de teruggave die voortvloeit uit de nietigheid.

Tenslotte, haalt men ook aan dat de vereiste informatie voor de geoorloofde debetstanden die terugbetaalbaar zijn op verzoek van de kredietgever of binnen een termijn van hoogstens 3 maanden (zoals vermeld in art. 14, §3) niet worden geregeld door een burgerlijke sanctie.

Niet-raadpleging van de CKP

Het is aan de kredietgever om het bewijs te leveren van de raadpleging van de CKP volgens de regels die bepaald zijn door het KB van 23 maart 2017 (zie de commentaar betreffende de CKP). Bij gebrek aan bewijs van deze raadpleging kan de rechter de overeenkomst vernietigen of de verplichtingen van de consument verminderen.

Gebrek aan informatie aan de borg

De wet laat de rechter de bevoegdheid om de verplichtingen van de borg te verminderen tot het ontleende bedrag in geval deze niet werd geïnformeerd tijdens de uitvoering van de overeenkomst. Deze sanctie moet geïnterpreteerd worden als het maximumbedrag in de zin van art. VII.109, §1, lid 1 dat stelt: De borgtocht en, desgevallend, elke andere vorm van zekerheid voor de verbintenissen die voortvloeien uit een kredietovereenkomst geven nauwkeurig het bedrag weer dat gewaarborgd is. De gevraagde zekerheden gelden enkel voor deze bedragen, eventueel verhoogd met de nalatigheidsintresten, met uitsluiting van alle andere boetes of kosten van niet-uitvoering. Dat is het bedrag dat de rechter kan verminderen tot het ontleend bedrag of tot de prijs bij contante betaling. In dat geval moeten bovendien de reeds door de consument verrichte kapitaalaflossingen worden afgetrokken van het door de borg verschuldigde bedrag.

Voorbeelden - Rechtspraak

  • De Vrederechter van Oudenaarde-Kruishoutem merkt op dat artikel 85 van de WKC (VII.195, WER) de rechter de keuze laat tussen nietigheid van de overeenkomst en vermindering van het geleende bedrag. Hij koos voor deze tweede, minder radicale sanctie in een geval waarin het herroepingsrecht niet in de overeenkomst werd vermeld. Deze beoordeling is gebaseerd op het feit dat (1) de gelieerd verkoopovereenkomst niet werd opgezegd, (2) de consument in het bezit bleef van de gefinancierde goederen en (3) de overeenkomst een jaar lang zonder protest werd uitgevoerd (Vred. Oudenaarde-Kruishoutem, 16 oktober 2013, T. Vred. 2016, 426).

  • Voor een kleinere tekortkoming heeft de vrederechter van Zottegem-Herzele (13 januari 2011, Jaarboek Kredietrecht 2011, p 21; T. Vred. 2013, 644, noot STEENNOT R.) de sanctie beperkt tot een gedeeltelijke vrijstelling van de interesten en kosten).
  • Maakt een kredietopening uit, de debetstand in rekening-courant die voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een geldsom; bijgevolg - en aangezien de bepalingen van de artikelen 14 [VII.78] en 58 [niet overgenomen in het WER] van de WCK niet werden nageleefd, spreekt de rechter de nietigheid uit van de overeenkomst en wijst hij de vordering van de bank betreffende de betaling van het debetsaldo af (Vred. Kortrijk, 23 september 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, 9 : De debetstand op de zichtrekening is uiteraard ontstaan door een terbeschikkingstelling van koopkracht, geld of enig ander betaalmiddel. (...) De terbeschikkingstelling van koopkracht of geld, waardoor de debetstand op de zichtrekening is ontstaan, is geschied in uitvoering van een kredietovereenkomst meer bepaald een overeenkomst waarbij door eiseres krediet werd verleend aan verweerders. De bedoelde debetstand is dus ontstaan in uitvoering van een kredietopening, meer bepaald een kredietovereenkomst waarbij koopkracht, geld of enig ander betaalmiddel ter beschikking werd gesteld van verweerders.).
  • De rechtbank van eerste aanleg van Bergen (REA Henegouwen (afd. Bergen), 23 oktober 2017, J.L.M.B., 2019/18, 837 met noot ENGLEBERT M., " Crédit lié au financement d'un bien ou d'un service particulier... une figure juridique complexe !", vernietigd door Cass, 28 mars 2019, J.L.M.B.,2019/18, 828.) acht het bewezen dat de subagent van de kredietbemiddelaar kennis had - en aan de oorsprong lag - van het systeem van contracten dat de verkoop en de installatie van zonnepanelen toeliet dankzij een gelijktijdig aanbod van financieringsovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat de kredietovereenkomst een gelieerde overeenkomst was in de zin van artikel I.9, 64° (article 1, 20° WCK) en dat de kredietbemiddelaar is tekortgekomen (1) aan zijn verplichting om passende toelichtingen te geven, onder meer het feit dat de consument niet de wettelijke bescherming genoot die is ingevoerd door artikel VII.91 en (2) aan zijn verplichting om de beschrijving van de te financieren dienst en zijn prijs bij contante betaling te vermelden. De rechtbank spreekt bijgevolg de nietigheid van de kredietovereenkomst uit op grond van artikel 86 WCK (VII.195 WER) maar aangezien de nietigheid de consument verplicht om de geleende som terug te geven, is de rechtbank van oordeel dat, om de effectiviteit van de sanctie te verzekeren de consumenten het kredietbedrag niet wederzijds moeten teruggeven.

Artikel VII.196

VII.196 : Illegale uitoefening van een activiteit als kredietgever

 

De bepaling

Artikel VII.196 :

De verplichtingen van de consument zijn van rechtswege beperkt tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst of tot het ontleende bedrag wanneer :

1° de kredietgever een kredietovereenkomst toegezegd heeft tegen een percentage dat hoger ligt dan het percentage dat de Koning met toepassing van artikel VII. 94 heeft vastgesteld;
2° de kredietgever de bepalingen bedoeld in artikel VII. 95 niet heeft nageleefd of miskend;
3° de overdracht van de overeenkomst ofwel de overdracht of de indeplaatsstelling in de rechten voortvloeiend uit een kredietovereenkomst, gebeurd is zonder inachtneming van de in artikel VII. 102 gestelde voorwaarden;
4° een kredietovereenkomst is gesloten :
a) door een niet-vergunde of niet-geregistreerde kredietgever conform de geldende wettelijke of reglementaire bepalingen op het moment van de kredietverlening;
b) door een kredietgever die voorheen afstand had gedaan van die registratie of vergunning;
c) door bemiddeling van een niet-ingeschreven kredietbemiddelaar conform de geldende wettelijke of reglementaire bepalingen op het moment van de kredietverlening;
d) door een kredietgever wiens vergunning of registratie wasgeschrapt, herroepen of opgeschort, of die een verbod had opgelopen op grond van artikel XV.67/3;
e) door bemiddeling van een kredietbemiddelaar wiens inschrijving voorheen was geschrapt of opgeschort, of die een verbod had opgelopen op grond van artikel XV.68;
5° de kredietgever de bepalingen bedoeld in de artikelen VII. 87 niet heeft nageleefd of heeft miskend.


Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de betrokken kredietgever een kredietinstelling, een instelling voor elektronisch geld, een betalingsinstelling die ressorteert onder het recht van een andere EER-lidstaat, of een financiële instelling als bedoeld inartikel 332 van de wet van 25 april 2014is, die krachtens haar nationaal recht gemachtigd is om consumentenkredietovereenkomsten te verlenen in haar lidstaat van herkomst en die haar activiteit in België uitoefent via de vestiging van een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten zonder dat de ter zake door de toepasselijke Europese richtlijnen opgelegde formaliteiten zijn vervuld.


In deze gevallen behoudt de consument het voordeel van de betaling in termijnen.

Commentaar

  • Hogere percentages toepassen of langere looptijden hanteren dan de welke maximaal zijn toegestaan, leidt van rechtswege tot de vermindering van de verplichtingen tot het bedrag bij contante betaling.
  • Als de overdracht heeft plaatsgevonden zonder inachtneming van de in artikel VII.102 gestelde voorwaarden, dat wil zeggen aan een niet-erkende derde, worden de verplichtingen van de consument van rechtswege verminderd tot het ontleende bedrag. Aangezien de overdracht aan een niet-erkende derde verboden is, blijft de consument gehouden ten aanzien van de oorspronkelijke kredietgever maar met de vermindering opgelegd door artikel VII.196, 3°.
  • De sanctie voor een overeenkomst gesloten met een professional die niet geldig is geregistreerd of ingeschreven, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de overeenkomst als dusdanig, maar stelt de consument vrij van de betaling van alle met het krediet verbonden kosten.
  • De bepaling beoogt ook het sluiten van een aangehechte overeenkomst waarvan de medecontractant wordt opgelegd door de kredietgever of de kredietbemiddelaar. Dit leidt niet tot de nietigheid van de aangehechte overeenkomst, maar deze kan wel worden geëist voor de rechter (zie commentaar van artikel 31). Erg vaak heeft het sluiten van een aangehechte overeenkomst tot gevolg dat het JKP hoger wordt dan maximaal toegelaten, wat neerkomt op de toepassing van dezelfde sanctie (VII.196, 1°).

Artikel VII.197

VII.197 : Terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen

 

De bepaling

Artikel VII.197 :

De consument kan de terugbetaling eisen van de door hem gestorte bedragen, verhoogd met de som van de wettelijke intresten, wanneer een betaling gebeurd is ondanks het in de artikelen VII. 79, VII. 90 en VII. 114, § 1, bedoelde verbod, of wanneer zij is gebeurd in het raam van een in artikel VII. 115 verboden schuldbemiddeling.

Ratio legis

De oorspronkelijke tekst van artikel 88 werd herzien ter gelegenheid van de wetshervorming van 2003.

De memorie van toelichting stelt:Het begrip « betaling » bedoeld in artikel 16, van de wet, moet worden verstaan als zijnde de uitvoering van een verbintenis in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg moet artikel 89, van de wet, worden geherformuleerd teneinde niet enkel de voortijdige storting van een geldsom maar eveneens elke levering van een goed of dienst te sanctioneren die verricht werd voor het sluiten van de kredietovereenkomst. Het gaat erom, zoals inzake de wetgeving op de handelspraktijken, de « afgedwongen aankoop » van een kredietovereenkomst te verbieden. De uitzondering « behalve indien de kredietgever bewijst dat die storting het gevolg is van een dwaling omtrent de feiten of omtrent het recht » valt weg : een kredietgever kan al te gemakkelijk dergelijke dwalingen (informaticaprobleem, personeel, enz.) inroepen (Parl. St., Kamer, 2002/2003, 1730/01, 47).

Commentaar

Deze bepaling bestraft het eisen van betalingen in strijd met de wettelijke bepalingen. Zij beoogt het vragen van betalingen in geval van weigering van het krediet (art. VII.79, laatste lid), de door de consument betalingen verricht vóór het sluiten van de kredietovereenkomst (VII.90) of de door de consument betaalde bedragen als vergoeding voor de kredietbemiddelaar, ongeacht de vorm (VII.114 §1). Zij beoogt ook de vergoeding voor een niet-erkende schuldbemiddelaar voor een schuldbemiddeling in de zin van de wet (VII.115).

Wat de schending van artikel VII.90 betreft, heeft de sanctie slechts betrekking op de sommen die betaald werden voor de datum van ondertekening van de overeenkomst. De sommen die betaald werden na de ondertekening van de overeenkomst kunnen niet worden teruggevorderd van de kredietgever, zelfs indien het kredietbedrag werd overhandigd aan de consument voor de ondertekening van de kredietovereenkomst. Daarentegen, overeenkomstig artikel VII.198, kan de consument, in dat geval worden vrijgesteld van de betaling van de nog niet terugbetaalde sommen (Gent (2e kamer), 21 september 2011, D.C.C.R., 2012, nr. 96, p. 75-82). Wanneer de rechtsvordering wordt ingesteld door de kredietverzekeraar, gesubrogeerd in de rechten van de kredietgever, heeft de consument het recht om hem de exceptie op grond van artikel VII.90 WER tegen te werpen. De vordering tot terugbetaling van de sommen die betaald werden voor de ondertekening van de overeenkomst moet evenwel worden ingesteld tegen de kredietgever. De subrogatie brengt niet de overdracht van alle met de schuldvordering verbonden verplichtingen met zich mee (Gent (2e kamer), 21 september 2011, D.C.C.R., 2012, nr. 96, p. 75-82).

De terugbetaling van de bedragen aan de consument mag geen aanleiding geven tot de wijziging van de kredietovereenkomst. Met andere woorden: als de door de consument vóór het sluiten van de kredietovereenkomst verrichte betaling werd toegewezen aan het kapitaal, geeft het feit dat de kredietgever de betreffende som moet terugbetalen niet het recht het verschuldigd blijvend kapitaal te verhogen met het bedrag dat de kredietgever moet terugbetalen. De bepaling beoogt overigens enkel de betalingen die door de consument zelf werden gedaan. Voor de betalingen verricht voor zijn rekening door de kredietgever, zie artikel VII.198.

Bevoegdheden van de rechter

Deze sanctie moet worden uitgesproken als de consument hierom verzoekt. Zij kan in principe niet ambtshalve door de rechter worden uitgesproken.

Artikel VII.198

VII.198 : Burgerlijke sanctie (bedragen betaald of goederen en diensten geleverd voor het sluiten van de kredietovereenkomst)

 

De bepaling

Artikel VII.198 :

Wanneer, ondanks het in artikel VII. 90, § 1, eerste lid, bedoelde verbod, de kredietgever of de kredietbemiddelaar een bedrag stort of een levering van een goed of een dienst verricht, is de consument niet gehouden dat bedrag terug te betalen, de geleverde dienst of het geleverde goed te betalen noch dit laatste terug te zenden.

Commentaar

Deze sanctie is de strengste waarin de wet voorziet. Zij staat toe dat de consument de bedragen die aan hem werden overgemaakt vóór het sluiten van de kredietovereenkomst, mag behouden.

Wanneer een goed of een dienst op krediet wordt geleverd, wordt de consument vrijgesteld van de betaling van de prijs ervan in zoverre de levering heeft plaatsgevonden vóór het sluiten van de overeenkomst.

De consument wordt dus vrijgesteld van de terugbetaling van de sommen die hij zou gebruiken in het kader van een kredietopening die een kredietgever hem zou toestaan zonder de door artikel VII.78 vereiste kredietovereenkomst te laten ondertekenen.

Bevoegdheden van de rechter

De rechter kan enkel vaststellen dat de vordering van de kredietgever niet ontvankelijk is (Vred. Arendonk, 12 oktober 2010, JJP 2013, 650, noot de Patoul F.; NjW 2011, 343 noot STEENNOT, R.). De sanctie is ook van toepassing op bedragen die de kredietgever overmaakt voor rekening van de consument. Als het aldus overgemaakte bedrag een deel van het kredietbedrag uitmaakt, moet de kredietgever onvermijdelijk de schuld van de consument herberekenen op basis van het saldo na aftrek van de bedragen die de consument wettelijk niet hoeft terug te betalen. Voor de bedragen die de consument zelf zou storten, is de sanctie voorzien in artikel VII.90 van toepassing.

De consument kan niet de terugbetaling vorderen van de sommen die betaald werden na de ondertekening van de kredietovereenkomst, zelfs indien het kredietbedrag hem zou overhandigd zijn voor de ondertekening van de overeenkomst (Gent (2e kamer), 21 september 2011, D.C.C.R., 2012, nr. 96, p. 75-82). Hij kan daarentegen vragen om vrijgesteld te worden van de terugbetaling van de sommen die nog niet werden terugbetaald op grond van artikel VII.198.

Het is niet omdat de overeenkomst nietig werd verklaard dat de betaling van de kredietgever als onverschuldigd kan worden beschouwd en een vordering tot teruggave kan rechtvaardigen: de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk heeft dit argument van tafel geveegd: de burgerlijke sanctie doet de oorzaak van de betaling, dit wil zeggen de latere ondertekening van een leningsovereenkomst,niet verdwijnen (Rb. Kortrijk,17 maart 2006, R.W. 2008-2009, 73).

Voorbeelden - Rechtspraak

  • De vrederechter van Arendonk heeft de vordering van de kredietgever ten aanzien van de echtgenote, die de kredietovereenkomst (mede) had ondertekend 7 dagen nadat de gelden overhandigd werden aan haar echtgenoot, op een ogenblik waarop het echtpaar een echtscheidingsprocedure had ingezet, ongegrond verklaard. De beslissing stelt eveneens vast dat het krediet als doel had een krediet terug te betalen waarvan reeds verschillende termijnen onbetaald bleven en dat de echtgenoot had aangevraagd om het voertuig te kunnen behouden dat gefinancierd werd met dat eerste krediet (Vred. Arendonk, 12 oktober 2010, T. Vred. 2013, 650, noot de Patoul F.; NjW 2011, 343 noot STEENNOT, R.).
  • Rb. Kortrijk,17 maart 2006, R.W. 2008-2009, 73: betaling van twee cheques voor de ondertekening van de overeenkomst en toepassing van de door artikel 89 WCK bepaalde sanctie.
  • In een vonnis van 6 juni 2001 (Jaarboek Kredietrecht, 2001, 115) oordeelde de vrederechter van Kortrijk (I) dat het overmaken van een cheque vóór het sluiten van de overeenkomst (door ondertekening van de aanbieding), die twee dagen later plaatsvond, een inbreuk vormde op artikel 16 van de wet waardoor de toepassing van de sanctie van artikel 89 gerechtvaardigd was. De rechter weigerde evenwel de kredietgever te veroordelen tot de teruggave van de bedragen die vrijwillig door de consument waren betaald na de ondertekening van de overeenkomst (hetzij in dit geval 16 van de 60 termijnbetalingen). De rechter oordeelde dat deze betalingen waren verricht op grond van de overeenkomst en dat artikel 89 de consument het recht geeft om de overgemaakte bedragen niet terug te betalen, maar niet om de terugbetaling te vorderen van de bedragen die hij vrijwillig heeft gestort (zieuittreksels uit de motivering).
  • De kredietgever die niet kan aantonen op welke datum de cheques die het kredietbedrag uitmaken werden overgemaakt aan de consument terwijl deze cheques een datum dragen voorafgaand aan de datum van de raadpleging van de Nationale Bank en van de ondertekening van de overeenkomst, verliest het recht om de terugbetalingen van het kapitaal te eisen. (Vred. Kortrijk (II) en Rb. Kortrijk, 17 maart 2006, T. Vred., 2007, 403 en noot F. de PATOUL, La dure sanction de l'article 89 de la loi sur le crédit à la consommation).

Artikel VII.199

VII.199 : Overdreven, onverantwoord of niet toegelaten straffen of schadevergoedingen

 

De bepaling

Artikel VII.199 :

Wanneer van de consument of de steller van een zekerheid straffen of schadevergoedingen worden gevraagd waarin dit boek niet voorziet, worden zij van rechtswege daarvan volledig ontslagen.


Indien de rechter bovendien oordeelt dat de overeengekomen of toegepaste straffen of schadevergoedingen, onder meer in de vorm van strafbedingen, bij niet-uitvoering van de overeenkomst, overdreven of onverantwoord zijn, kan hij deze ambtshalve verminderen of de consument er geheel van ontslaan.

Niet-contractuele straffen

Ratio legis

Volgens de parlementaire voorbereiding: de tekst die wordt voorgesteld ter vervanging van het eerste lid, voorziet in een onmiddellijke burgerlijke sanctie in alle gevallen waarin straffen of schadevergoedingen geëist worden die niet in overeenstemming zijn met wat de wet bepaalt. Die bepaling mag niet verward worden met artikel 28 dat enkel van toepassing is op contractuele bedingen. Niet zelden kunnen eisen tot schadevergoeding worden geformuleerd die niet steunen op dergelijke bedingen. De invoering van een echte burgerlijke sanctie moet hier ontradend werken. Dit artikel is dus de logische aanvulling van artikel 28. Het kan immers niet dat de kredietgever zich verschuilt achter zogenaamde « berekeningsfouten » die de consument zeer moeilijk kan achterhalen en betwisten, om straffen op te leggen. Deze sanctie is van toepassing op alle geëiste straffen of schadevergoedingen die niet in overeenstemming zijn met de wet. (Parl. St., Senaat, 1999/2000, S. 2-223/1).

Commentaar

Artikel VII.106, § 6, bestraft de contractuele bepalingen die niet voldoen aan de limitatieve opsomming van §§ 1 tot 5. Bij afwezigheid van een contractuele bepaling, valt de praktijk die erin bestaat dat de kredietgever een schadevergoeding eist die niet is opgenomen in de limitatieve opsomming van artikel 27bis, in het toepassingsgebied van artikel 90, eerste lid, eveneens gewijzigd door de wet van 7 januari 2001 (R. STEENNOT, «Overzicht van rechtspraak. Consumentenbescherming (1998-2002)», T.P.R., 2004, p. 1951; S. STIJNS, E. SWANEPOEL, «Onrechtmatige bedingen», in Handboek consumentenkrediet, ed. Terryn, Die Keure, 2007, p. 197).

Voor het overige herinneren wij eraan dat de schadebedingen het beginsel van wederkerigheid moeten naleven en dat zij, bij gebreke, moeten beschouwd worden als onrechtmatige bedingen waarvan de nietigheid kan worden uitgesproken door de rechter, zelfs indien zij de regels die bepaald zijn in de stelsels van de gereglementeerde kredieten zouden naleven.

Draagwijdte van de sanctie

Wanneer aan de consument niet in de wet voorziene straffen of schadevergoedingen worden gevraagd, wordt hij hiervan, krachtens de bepaling, van rechtswege volledig ontheven. Deze praktijk, die in strijd is met een bepaling van openbare orde, kan ook de grond vormen voor de betaling van een schadevergoeding overeenkomstig het gemeen recht.

Moet de rechter de consument volledig bevrijden van de straffen en nalatigheidsinteresten die het toegelaten maximum overschrijden of moet hij ze verminderen tot de door artikel VII.106 toegelaten maxima? De tekst van de bepaling biedt de rechter geen beoordelingsbevoegdheid: hij moet de consument er volledig van ontslaan. Bijgevolg, indien het overeengekomen schadebeding groter is dan het toegelaten maximum, is de sanctie niet de vermindering tot het toegelaten maximum maar de nietigverklaring zonder meer (BIQUET-MATHIEU C., "Crédit hypothécaire et crédit d'investissement", Rev. Fac. Dr. Liège, 2015/2, p.231-328; Vred. Waver (2e kanton), 22 december 2015, T. Vred., 2016, p. 432-435).

Teruggaven

Indien bedragen werden betaald door de consument, moet de rechter de kredietgever veroordelen tot de teruggave van deze bedragen, vermeerderd met de vergoedende intresten te rekenen vanaf de dag waarop deze werden ontvangen door de kredietgever. Het artikel beoogt straffen en schadevergoedingen die niet kunnen worden opgenomen in de berekening van het JKP. Het vorderen ervan leidt dus niet tot de toepassing van de sancties bij overschrijding van het maximale JKP.

Andere sancties

Artikel XV.90, 7° (strafrechtelijke sanctie: niveau 5).

De matigingsbevoegdheid t.a.v. de gevolgen van niet-uitvoering

Matigingsbevoegdheid- principe

Enkel de vergoedingen toegelaten door artikel VII.106, WER, mogen van de consument worden gevorderd in geval van niet-uitvoering van de kredietovereenkomst. Elk ander beding is onderhevig aan de toepassing van artikel VII.106, § 6, en het feit een vergoeding te vragen buiten elke contractuele bepaling om wordt bestraft door artikel VII.199, eerste lid en artikel XV.90, 7°. Het feit dat hij aan de consument geen andere vergoedingen vraagt dan deze voorzien in artikel VII.106, geeft aan de kredietgever echter nog niet de zekerheid dat deze daadwerkelijk verschuldigd zullen zijn.

De rechter behoudt immers een matigingsbevoegdheid in toepassing van artikel VII.199, tweede lid. Hij kan deze bevoegdheid ambtshalve uitoefenen (Vred. Grimbergen, 20 maart 2013, Ann. Jur. 2013, 73). Als de rechter immers oordeelt dat de overeengekomen of toegepaste straffen of schadevergoedingen, onder meer in de vorm van strafbedingen, in geval van niet-uitvoering van de overeenkomst, overdreven of onverantwoord zijn, kan hij deze ambtshalve verminderen of de consument hiervan volledig ontslaan.

Bijvoorbeeld, zelfs als de kredietgever een toeslag eist waarvan het percentage niet groter is dan de percentages voorzien in artikel VII.106, kan deze worden verminderd (Vred. Grâce-Hollogne, 27 januari 2005, J.L.M.B., 2006, p. 302, noot P. DEJEMEPPE; Antwerpen, 27 november 2006, Jaarboek Kredietrecht 2006, p. 112).

De bevoegdheid die aan de rechter wordt verleend door de WER als lex specialis, is uitgebreider dan de matigingsbevoegdheid van het gemeen recht bepaald in de artikelen 1231, §1 (schadevergoedingen) en 1153, §4 (nalatigheidsintresten) van het Burgerlijk Wetboek. De door de WCK verleende bevoegdheid maakt het immers mogelijk om niet alleen rekening te houden met het overdreven karakter van het beding zelf, maar ook met zijn onverantwoorde karakter gelet op de concrete situatie van de consument. (M. DAMBRE, Het matigingsrecht inzake consumentenkrediet en de externe omstandigheden, noot onder Cass., 5 maart 2004, Jaarboek Kredietrecht, 2003, 89).

"Overdreven of onverantwoord"

In zijn arrest van 5 maart 2004, heeft het Hof van Cassatie beslist dat artikel 90 WCK [VII.199 WER] de rechter in dat verband rekening mag houden met omstandigheden die geen verband houden met de overeenkomst, zoals de onfortuinlijke toestand van de schuldenaar.

Overwegende dat artikel 90, tweede lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet bepaalt dat de rechter, indien hij oordeelt dat de overeengekomen of toegepaste straffen of schadevergoedingen, onder meer in de vorm van strafbedingen, bij niet-uitvoering van de overeenkomst, overdreven of onverantwoord zijn, hij deze ambtshalve kan verminderen of de consument er geheel kan van ontslaan;

Dat die wetsbepaling de rechter met name toestaat de overeengekomen nalatigheidsinterest die hij overdreven of onverantwoord zou achten, te verminderen tot onder hun wettelijke grens; dat de rechter in dat verband rekening mag houden met omstandigheden die geen verband houden met de overeenkomst, zoals de onfortuinlijke toestand van de schuldenaar;

Dat het bestreden vonnis, dat beslist dat de beoordeling van de overdreven of onverantwoorde aard van de interest “los staat van de financiële toestand van de lener”, voornoemde wetsbepaling schendt ;

Cass., 5 maart 2004, Jaarboek Kredietrecht, 2003, 89 en noot M. DAMBRE, "Het matigingsrecht inzake consumentenkrediet en de externe omstandigheden", T. Vred, 2006, p. 56 en noot F. EVERS, D.C.C.R., 2004, p. 53 en noot R. STEENNOT, "Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?"; C. BIQUET-MATHIEU, "Aperçu de la loi relative au crédit à la consommation après la réforme du 24 maart 2003", in Chronique de droit à l’usage des juges de paix et de police, cahier n° 42, janv. 2004, FUSL, bl. 160-161, n° 220; Rb Antwerpen, (4e kamer), 4 mei 2007, Jaarboek Kredietrecht 2007, 72; Rb Antwerpen (5e kamer), 4 september 2007, Jaarboek Kredietrecht 2007, 77).

De WCK wijkt af van de regels van het Burgerlijk Wetboek en van de WHPC, in de zin dat een schadevergoedend strafbeding, dat wil zeggen een strafbeding waarvan het bedrag overeenstemt met de te voorziene schade, kan worden verminderd als de rechter oordeelt dat het bedrag het strafbeding, ondanks het schadevergoedende karakter, overdreven of onverantwoord is rekening houdend met de werkelijke geleden schade of de omstandigheden extern aan de overeenkomst (S. STIJNS, E. SWANEPOEL, «Onrechtmatige bedingen», in Handboek consumentenkrediet, ed. E.Terryn, Die Keure, 2007, p. 199; D. BLOMMAERT, F. NICHELS, «Kroniek van het consumentenkrediet (1995-1998)», T.B.H., 2000, blz. 119-120).

« Met overdreven is bedoeld dat zij niet in verhouding staat tot de wanprestatie of de werkelijk geleden schade; Met onverantwoord is bedoeld dat de Rechtbank rekening houdt met externe omstandigheden, die de consument ongewild in een moeilijke positie brengen en voor gevolg hebben dat de werking ervan in de concrete situatie "onverantwoord" zou zijn» (Rb. Antwerpen, 6 januari 2009, Jaarboek Kredietrecht 2009, 87; Rb. Antwerpen (5e kamer Bis), 12 oktober 2010, Jaarboek Kredietrecht 2010, p. 44; Vred. Luik (3e kanton), 8 november 2010, Jaarboek Kredietrecht 2010, p. 76; Vred. Grimbergen, 20 maart 2013, Jaarboek Kredietrecht 2013, 73).

Onder meer in de vorm van strafbedingen – reikwijdte van de bevoegdheden van de rechter

Deze beoordelingsbevoegdheid van de rechter is erg uitgebreid aangezien hij, zelfs indien de kredietgever zich aan de wettelijke grenzen heeft gehouden, niet alleen ambtshalve de eventuele strafbedingen kan verminderen (de bepalingen van de WER moeten wat dit betreft inderdaad als maxima worden geïnterpreteerd: Zie ook b. v. Vred. Roeselare, 10 oktober 2002 en Rb. Kortrijk, 14 februari 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, 99 en 103; Vred. Kortrijk, 4 juni 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, 109; Rb Antwerpen (5e kamer Bis), 12 oktober 2010, Jaarboek Kredietrecht 2010, p. 44) maar ook de gevolgen van elke door de kredietgever opgelegde overdreven straf of sanctie kan verminderen of opheffen.

Artikel VII.199, tweede lid beoogt immers “de overeengekomen of toegepaste straffen of schadevergoedingen, onder meer in de vorm van strafbedingen”. Zo zou op deze basis het percentage van de nalatigheidsintrest kunnen worden verminderd (Vred. Sint-Niklaas (1e kanton), 4 januari 2010, Jaarboek Kredietrecht, 2010, blz. 50: verlaging van de interestenveel hoger dan het wettelijke percentage tot 8%). Eveneens op basis van deze bepaling, hebben bepaalde rechters geoordeeld dat de sanctie van de onmiddellijke opeisbaarheid voorzien in artikel 29 overdreven was ten opzichte van de vastgestelde niet-uitvoering in hoofde van de consument en hebben zij bijgevolg gebruik gemaakt van hun matigingsbevoegdheid krachtens artikel 90, tweede lid (Vred. Lokeren, 27 december 1996, Jaarboek Kredietrecht, 1996, p. 347en noot J.M. JACQUEMAIN; Vred. Roeselare, 10 februari 1995, T. Vred., 1998, p. 543; Vred. Gent, 13 december 1993, T. Vred., 1996, p. 114).

De vrederechter van Mol verklaart de vordering tot betaling van het verschuldigd blijvende saldo, de straffen en de nalatigheidinteresten die werd ingesteld door een kredietgever die gebruik heeft gemaakt van het beding van vervroegde beëindiging ongegrond, aangezien (1) de volledige betaling van de achterstallen is gebeurd twee dagen na het verstrijken van de termijn van een maand die vermeld in de ingebrekestelling, (2) de betalingsachterstand verantwoord werd door het verlies van beroepsinkomsten en (3) de maandaflossingen sindsdien stipt betaald werden (Vred. Mol, 24 november 2015, Jaarboek Kredietrecht 2015, 30).

De-matigingsbevoegdheid-en-het-percentage-van-de-nalatigheidsinterest

De matigingsbevoegdheid die wordt toegekend aan de rechters geldt eveneens voor het percentage van de nalatigheidsinterest (Cass, 5 maart 2004, Jaarboek Kredietrecht 2003, 89 en noot M. DAMBRE, "Het matigingsrecht inzake consumentenkrediet en de externe omstandigheden", Jaarboek Kredietrecht 2003, 92; T. Vred. 2006, 56 en noot F. EVERS; BODSON P.L., "Dénonciation du crédit à la consommation et cession de rémunération", in Le crédit à la consommation, C.U.P., Larcier 2004, p. 211; Vred. Luik (3e kanton), 7 november 2011, Jaarboek Kredietrecht 2011, blz. 61; Vred. Luik (3e kanton), 12 september 2014, Jaarboek Kredietrecht 2014, p. 118). Werd kennelijk overdreven bevonden, het door een overeenkomst van consumentenkrediet bepaalde percentage van de moratoire interest dat overeenstemt met de toegelaten maximale rentevoet en dat zes keer meer bedraagt dan de wettelijke rentevoet (Vred. Verviers 1 - Herve, 2 mei 2011, Jaarboek Kredietrecht 2011, p. 60 (samenvatting). Soms vermindert de rechter de nalatigheidsinterest na vergelijking van de gevorderde rentevoet met de wettelijke rentevoet (Vred. Gent (1e kanton) 15 oktober 2007, Jaarboek Kredietrecht 2007, 81; Vred. Grâce-Hollogne, 15 januari 2008, Jaarboek Kredietrecht 2007, 82).

Neerwaartse herziening

Artikel 90, tweede lid voorziet enkel in een matigingsbevoegdheid, dat wil zeggen een bevoegdheid om een straf neerwaarts te herzien (Burg.. Antwerpen (5de kamer Bis), 23 maart 2010, Jaarboek Kredietrecht 2010, 39). De suggestie, geopperd tijdens het onderzoek van een vorig wetsvoorstel, om de rechter de bevoegdheid te geven om aan de kredietgever een bijkomende vergoeding toe te kennen indien is aangetoond dat de werkelijke door de kredietgever geleden schade groter is dan de in artikel 27bis vastgelegde maximale bedragen, werd niet gevolgd (Parl. St., Senaat, 1998-1999, nr. 540/5, p.4, nr 14 et nr 540/7, p. 4).

Matiging en vertraging bij het instellen van vervolgingen door de schuldeiser

Bepaalde rechtbanken hebben gebruik gemaakt van de matigingsbevoegdheid wanneer de vordering tot betaling was ingesteld jegens een consument die een betalingsachterstand van meerdere maanden had opgelopen. Zodoende maken deze rechtbanken ook toepassing van de leer van het rechtsmisbruik, die steunt op de uitoefening van het recht op een abnormale manier die verder gaat dan de normale uitoefening van dat recht door een persoon die in dezelfde omstandigheden wordt geplaatst. De sanctie van het rechtsmisbruik is niet het verval van het recht (Vred. Messancy, 28 januari 2009, Jaarboek Kredietrecht 2008, 97: aangezien de leer van de rechtsverwerking niet aanvaard is in het Belgisch recht) maar de vermindering ervan tot het normale gebruik ervan of het herstel van de schade die het misbruik ervan heeft veroorzaakt. De vertraging in de uitvoering van de gedwongen uitvoering kan dus vertaald worden in een vermindering van de interesten die de vertraging in de uitvoering dekken (zie Z. PLETINCKX, "Un banquier a-t-il une obligation de recouvrer rapidement sa créance? ", kritische noot sub Luik (13e kamer), 26 februari 2008, Jaarboek Kredietrecht 2008, 10). De vermindering van de nalatigheidsinteresten vindt dus niet alleen steun in artikel VII.199 maar ook in het gemene recht. Zo werd beslist door het hof van beroep van Luik in een arrest van 17 juni 2002, (R.G.D.C. 2008, afl. 6, 446 en noot K. VANDERSCHOT).

Verschillende rechtscolleges hebben gebruik gemaakt van de matigingsbevoegdheid wanneer de vordering tot betaling met verschillende maanden vertraging werd ingesteld tegen de consument.

Voor voorbeelden inzake consumentenkrediet:

  • 20 maanden : Rb Antwerpen (5e kamer), 3 juni 2003, J.J.P. 2006, 66;
  • meer dan 2 jaar: Vred. Antwerpen (VIII), 5 februari 2002, J.J.P. 2006, 65 en noot R. STEENNOT;
  • 3 jaar: Rb Antwerpen, (4e kamer), 4 mei 2007, Jaarboek Kredietrecht 2007, 72 : (verlaging tot de wettelijke rentevoet);
  • Vred. Verviers 27 oktober 2003, Jaarboek Kredietrecht 2003, 135;
  • Vred. Fontaine-l'Evêque, 2 juni 2005, J.J.P. 2006, 68;
  • 7 jaar:Vred. Moeskroen, 17 oktober 2007, Jaarboek Kredietrecht 2007, 78 - (de helft van de wettelijks interest rentevoet);
  • meer dan 10 jaar (Vred. Verviers 1 - Herve, 15 oktober 2013, Jaarboek Kredietrecht 2013, 83 (partim): interesten vanaf de laatste aanmaningsbrief);
  • meer dan 9 jaar (Vred. Kraainem - Sint-Genesius-Rode, 3 maart 2015, Jaarboek Kredietrecht 2015, 48 - verlaging tot de wettelijk rentevoet);
  • meer dan 25 maanden (Vred. Grimbergen, 20 maart 2013, Jaarboek Kredietrecht 2013, 73), geen nalatigheidsinteresten;
  • 13 jaar na een vonnis met heropening van de debatten: Vred. Grâce-Hollogne, 18 oktober 2016, Jaarboek Kredietrecht 2016, p.194 (geen forfaitaire vergoeding en wettelijke interesten);
  • 27 maanden: Vred. Aarschot, 23 september 2016, Jaarboek Kredietrecht 2016, p. 217 (wettelijke interesten tot de dagvaarding en contractuele rente daarna).
  • In die zin ook, Vred. Luik (3e kanton), 8 november 2010, Jaarboek Kredietrecht 2010, p. 76.
  •  

De overdreven passiviteit van de kredietgever kan eveneens voor gevolg hebben dat de verplichtingen van de borg verzwaard worden en het kan legitiem lijken om de nalatigheidsinteresten ook ten aanzien van die laatste te verminderen (Vred. Sprimont, 8 juli 2008, Jaarboek Kredietrecht 2008, 119).

Artikel VII.200

VII.200 : Ontbreken van informatie over de verschuldigde interesten – Sanctie wedersamenstelling van kapitaal

 

De bepaling

Artikel VII.200 :

In geval van niet naleving van de bepalingen bedoeld in de artikelen VII. 106, § 4, VII. 86, §§ 2 tot 4 en VII. 99, wordt de consument van rechtswege ontslagen van de interesten en de kosten voor de periode waarop de inbreuk betrekking heeft.

Indien de consument, in weerwil van het verbod van artikel VII. 87, § 3, tot wedersamenstelling van het kapitaal van het krediet is overgegaan, kan hij de onmiddellijke terugbetaling van het wedersamengestelde kapitaal eisen, inclusief de verworven intresten, dan wel de terugbetaling van het krediet, tot beloop van het wedersamengestelde kapitaal inclusief de verworven intresten.

Commentaar

Artikel 91 van de wet beoogt de onderstaande veronderstellingen:

  1. de vordering van nalatigheidsintresten en kosten zonder overhandiging van een document als bewijs, zoals bedoeld in artikel VII.106, §4;
  2. de verhoging of verlaging van het JKP die niet zou voldoen aan de voorwaarden van artikel VII.86, §§ 2 tot 4.
  3. het feit dat geen maandelijks overzicht wordt overhandigd of dat een maandelijks overzicht wordt overhandigd dat niet voldoet aan de eisen van artikel VII.99, WER;
  4. het systeem van de wedersamenstelling van kapitaal verboden door artikel VII.87, §3.

Sancties

Artikel 200 bestraft de eerste vier gevallen met de volledige terugbetaling van de intresten en kosten verschuldigd voor de periode waarop de inbreuk betrekking heeft. De sanctie voor de niet-naleving van artikel vii;106 heeft dus betrekking op de nalatigheidsintresten en de overeengekomen kosten voor de herinneringsbrief en de ingebrekestelling, maar niet op de straf die voortvloeit uit de niet-uitvoering van de kredietovereenkomst.

In geval van niet-naleving van de bepalingen met betrekking tot de veranderlijkheid van de rentevoet, ontneemt de sanctie de kredietgever het recht om intresten te eisen tot aan de rechtzetting of de aanduiding van een nieuwe rentevoet volgens de regels. De wet voorziet in de volledige teruggave van de intresten. De kredietgever kan dus niet de rentevoet toepassen die werd toegepast vóór de betekening of de onrechtmatige verandering ervan.

Specifieke sanctie voor de wedersamenstelling van kapitaal

De sanctie voor het gebruik van het wedersamenstellingsysteem laat de consument de keuze om zich het gereconstitueerde kapitaal, inclusief de verworven intresten te laten terugbetalen, dan wel de toewijzing ervan aan het krediet te eisen.

Deze sanctie is onvolmaakt in die zin dat de intresten die op het gereconstitueerde kapitaal werden betaald, lager zijn dan de rentevoet van het krediet. De consument verliest dus het renteverschil over de periode begrepen tussen de dag van de door hem verrichtte betaling en de dag van de toewijzing op het kredietbedrag. Aangezien de burgerlijke sancties niet bedoeld zijn om het gemeen recht inzake aansprakelijkheid te vervangen, en aangezien artikel VII.200 het beroep op het gemeen recht niet verbiedt, heeft de consument het recht om de bijkomende schade aan te tonen die hij lijdt door de toepassing van een verboden terugbetalingsmodaliteit. Als de consument de terugbetaling van het gereconstitueerde kapitaal eist, hoe kan dan de uitvoering van de kredietovereenkomst worden voortgezet? De wettekst noopt ertoe om te beschouwen dat het in zulk geval gaat om een overeenkomst voor één enkele kapitaalaflossing op het einde van de overeenkomst.

Artikel VII.201

VII.201 : Burgerlijke sanctie voor precontractuele fouten

 

De bepaling

Artikel VII.201:

Artikel VII.201 :

Onverminderd de andere gemeenrechtelijke sancties, kan de rechter de consument ontslaan van het geheel of van een gedeelte van de nalatigheidsintresten en zijn verplichtingen verminderen tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst of tot het ontleende bedrag wanneer :
1° de kredietgever de verplichtingen bedoeld in de artikelen VII. 69, VII. 70, VII. 72, VII. 74, VII. 75 et VII. 77 niet heeft nageleefd;
2° de kredietbemiddelaar de verplichtingen in de artikelen VII. 69, § 1, eerste lid, VII. 70, VII. 71, VII. 74, VII. 75,VII.112 en VII.113, § 1°niet heeft nageleefd;
3° de vormvereisten als bepaald in artikel VII. 76 betreffende het sluiten van de kredietovereenkomst niet in acht werden genomen.

In die gevallen behoudt de consument het voordeel van de betaling in termijnen.

Commentaar

De wet bestraft de kredietgever en de kredietbemiddelaar die verzaken aan:

  1. hun plicht informatie in te winnen en de consument te informeren (VII. 69, VII. 70, VII. 72, VII. 74, VII. 75 et VII. 77)
  2. hun raadgevingsplicht jegens de consument door hem het krediet aan te bieden dat qua soort en bedrag het best is aangepast (art. VII.75).
  3. hun plicht de kredietovereenkomst te weigeren als de consument niet in staat is deze terug te betalen (art. VII.77, § 2).
  4. hun plicht om de identiteit van de consument en van de steller van een persoonlijke zekerheid te controleren aan de hand van officiële documenten (art. VII.76).

Draagwijdte van de sanctie

Het artikel laat de rechter de keuze om de consument te ontslaan van geheel of een deel van de nalatigheidsintresten of de verplichtingen van de consument te verminderen tot het bedrag bij contante betaling of tot het ontleende bedrag. In tegenstelling tot de middelen die de wetgever heeft voorzien ter bestraffing van de hantering van verboden verkooptechnieken, wordt de nietigverklaring van de overeenkomst niet weerhouden als sanctie. De wettelijke bepaling geeft de consument de mogelijkheid om te blijven genieten van de spreiding van de betalingen.

De sanctie strekt ertoe de naleving van de wet te verzekeren en is van toepassing onafhankelijk van de door de consument geleden schade. In de praktijk, vanuit het standpunt van de consument, indien er een tekortkoming is maar de kredietovereenkomst correct werd uitgevoerd, is er geen reden om te klagen, behalve indien beweerd wordt dat de niet ingewonnen informatie noodzakelijk had moeten leiden tot de weigering van het krediet door de kredietgever. Dat is uiteraard een contradictie, vermits de overeenkomst, per hypothese, correct is uitgevoerd. In de praktijk leidt de tekortkoming aan de verplichting van informatiegaring dus slechts tot de aansprakelijkheid van de kredietgever of de bemiddelaar in zoverre de consument in gebreke is, hetgeen veronderstelt dat de niet ingewonnen informatie had moeten leiden tot een weigering van het krediet. De tekortkoming aan de verplichting tot informatiegaring kan dus niet worden losgekoppeld van de verplichting tot beoordeling van het vermogen tot terugbetaling.

Bevoegdheden van de rechter

De formulering van de wet (“de rechter kan”) onderstreept dat het aan de rechter toekomt om te oordelen over de opportuniteit en het belang van de sanctie (M. DAMBRE, «Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet», op.cit., bl. 124; A.-D. BOONE, op.cit., bl. 77).

Wanneer de rechter beslist om de sanctie toe te passen, blijkt uit de rechtspraak dat meestal de maximale sanctie wordt uitgesproken. Deze kan worden toegepast wanneer de kredietgever zijn plicht om informatie in te winnen slechts ten dele is nagekomen, bijvoorbeeld door enkel het bestand van de Nationale Bank te raadplegen (Rb. Kortrijk (2de k.), 11 september 1998, D.C.C.R., 1999, nr. 42, bl. 73; Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 95; Vred. Oostrozebeke, 31 maart 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 106).

Artikel VII.202

VII.202 : Vrijstelling van interesten op betalingen uitgevoerd vóór de levering

 

De bepaling

Artikel VII.202 :

De consument is ontslagen van de intresten voor het gedeelte van de betalingen vóór de levering van het goed of de dienstverlening, verricht in strijd met de bepalingen van artikel VII. 91, eerste en vierde lid.

Commentaar

De sanctie betreft de betalingen die de kredietgever zou hebben gedaan voor rekening van de consument aan de verkoper of dienstverlener vóór de levering van het gefinancierde goed of dienst. Dit verbod geldt in zoverre in de overeenkomst melding wordt gemaakt van het te financieren goed of dienst of de kredietgever de kosten van het goed of de dienst rechtstreeks overmaakt aan de verkoper. In uitvoering van artikel VII.91, lid 4, mag een dergelijke betaling pas worden uitgevoerd nadat de kredietgever op de hoogte is gesteld van de levering middels een door de consument ondertekend geschrift.

Draagwijdte van de sanctie

De consument wordt vrijgesteld van de intresten die betrekking hebben op de betalingen uitgevoerd vóór de kennisgeving van de levering. Meestal is de prijs van het goed of de dienst waarvoor het krediet werd toegekend, gelijk aan het kredietbedrag. In dat geval komt de sanctie erop neer dat de verplichtingen van de consument worden verminderd tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst. Als het betaalde bedrag slechts een deel van het kredietbedrag uitmaakt, zijn slechts intresten verschuldigd op het gedeelte van het krediet dat niet werd gebruikt vóór de kennisgeving.

Wat indien de levering nooit plaatsvindt (faillissement van de leverancier)?

Wanneer blijkt dat het goed nooit zal geleverd worden, moet daaruit besloten worden dat de consument definitief bevrijd is van zijn verplichting tot terugbetaling van het krediet (ENGLEBERT M., "Quid des obligations du consommateur envers le prêteur lorsque le bien financé n'est jamais livré?", noot onder Vred. Komen-Warneton, 24 mei 2016, T. Vred. 2016, 504, Rb. Luik, 6 september 2016, J.L.M.B. 2018, 75).

Volgens de beslissing van de vrederechter van Komen-Waasten, laat artikel VII.202 de consument niet toe om de teruggave van de bedragen te eisen die betaald werden aan de kredietgever als terugbetaling van de lening die werd toegestaan om de aankoop te financieren vermits de sanctie enkel de bevrijding van de interesten beoogt.

In dezelfde zin oordeelt de burgerlijke rechtbank van Luik, afdeling Luik, echter dat de sanctie van artikel VII.202 (art. 93 van de WCK) een toevoeging is ten aanzien van het mechanisme van artikel 19 dat een exceptie van niet-levering invoert die de consument toelaat de terugbetaling van de lening te weigeren zolang de gefinancierde prestatie niet werd uitgevoerd (Rb. Luik, 6 september 2016, J.L.M.B. 2018, 75, noot ENGLEBERT M. met verwijzing naar BIQUET-MATHIEU C., "Les articles 19 et 93 de la loi relative au crédit à la consommation", J.L.M.B.,1993, 90-93).

In ieder geval laat het gemene aansprakelijkheidsrecht de consument desgevallend toe om het herstel van de schade te vorderen die niet gedekt zou zijn door de burgerlijke sanctie. Hij moet echter de fout van de kredietgever bewijzen, die de onachtzaamheid van de consument kan opwerpen wanneer, zoals in de zaak die werd beoordeeld door de vrederechter van Komen-Waasten, het kredietbedrag door de consument rechtstreeks werd betaald aan de installateur-verkoper. Wat daarentegen het verschuldigd blijvende saldo van de lening betreft, kan de consument niet vervolgd worden met toepassing van artikel VII.91 WER. In dit opzicht veroordeelt de rechtbank de kredietgever tot terugbetaling van alle bedragen die door de kredietgever werden opgenomen op de rekening van de consumenten, te rekenen vanaf de dag waarop hun raadsman de ontstentenis van leveringsattest heeft ingeroepen.

 

Artikel VII.203

VII.203 : Sanctie voor betalingen vóór het sluiten van een gelieerde kredietovereenkomst

 

De bepaling

Artikel VII.203 :

De niet-naleving van de bepalingen van artikel VII. 84, eerste lid, verleent de consument het recht de nietigverklaring van de koop- of dienstverleningsovereenkomst te vorderen en van de verkoper of dienstverlener, de terugbetaling te vorderen van de door hem reeds verrichte betalingen.

Commentaar

Artikel VII.84 verbiedt om verplichtingen van de consument te doen ontstaan vóór het sluiten van de kredietovereenkomst jegens een verkoper van een goed of een dienst waarvan de prijs geheel of gedeeltelijk wordt betaald middels een krediet. Dit artikel verbiedt ook elke betaling van de consument aan de verkoper vóór het sluiten van de kredietovereenkomst. De toepassingsvoorwaarde van het verbod is het feit dat de verkoper de kredietgever of de kredietbemiddelaar is bij het sluiten van de kredietovereenkomst. De hypothese die artikel VII.203 beoogt, is dus niet de situatie waarin de consument aan de verkoper zijn bedoeling tot kredietaanvraag signaleert zonder dat het verkrijgen van het krediet in de overeenkomst wordt opgenomen als een opschortende voorwaarde. In dat geval, en behoudens het bewijs dat de verkoper is tussengekomen als bemiddelaar, zal het voor de consument zeer moeilijk zijn om de verkoop in vraag te stellen.

Draagwijdte van de sanctie

Artikel VII.203 geeft de consument het recht de nietigverklaring van de verkoopovereenkomst te eisen en dus de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen.

Artikel VII.204

VII.204 : Sanctie van de precontractuele fout van de consument

 

 

De bepaling

Artikel VII.204 :

Wanneer de consument heeft nagelaten de inlichtingen bedoeld in artikel VII. 69 te verstrekken of wanneer hij onjuiste gegevens heeft verstrekt, kan de rechter, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de ontbinding van de overeenkomst ten laste van de consument bevelen.

Commentaar

In geval van verzwijging van informatie of van mededeling van onjuiste informatie kan de rechter, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de ontbinding van de overeenkomst ten laste van de consument uitspreken. Deze sanctie lijkt theoretisch. De tekortkoming zal meestal pas blijken wanneer het krediet niet wordt terugbetaald en de kredietgever heeft gedagvaard tot betaling. De ontbinding zal in bijna alle gevallen in tussentijd hebben plaatsgevonden door toepassing van het ontbindingsbeding. In tal van opzichten kunnen de schadevergoeding en de conventionele nalatigheidsintresten verkieslijk blijken boven de risico’s van een vordering tot schadevergoeding, te meer daar gezien de situatie de kans op invordering klein is.

Bevoegdheden van de rechter

De rechter beschikt evenwel over een beoordelingsbevoegdheid (“de rechter kan…”) en zou kunnen oordelen dat de tekortkoming van de consument niet ernstig genoeg is om de ontbinding te rechtvaardigen.

Hij kan ook oordelen dat de tekortkoming van de consument eenvoudig kon worden ontdekt, in welk geval het stilzwijgen van de consument ook zou kunnen worden geïnterpreteerd als een fout van de kredietgever (niet-naleving van de controle- en onderzoeksplicht: bijvoorbeeld als de verzwijging betrekking heeft op andere lopende kredieten bij de kredietgever).

De rechter zou ook kunnen oordelen dat de beslissing om het krediet toe te kennen, ongeacht de tekortkoming, niet gerechtvaardigd was (E. BALATE, P. DEJEMEPPE et F. de PATOUL, Le droit du crédit à la consommation, Commentaires de la loi du 12 juni 1991 sur le crédit à la consommation, De Boeck Université, 1995, nr 155). Een kredietgever zou inderdaad geen klacht kunnen neerleggen wegens niet-naleving van de informatieplicht als de informatie die in zijn bezit is op zichzelf voldoende zou zijn de weigering van het krediet te rechtvaardigen (Vred. Kortrijk (I), 11 oktober 1995, R.W., 1995-1996, 1095).

Uit de gepubliceerde rechtspraak blijkt dat in dergelijk geval dat vaak alleen de fout van de kredietgever wordt bestraft. Er zou evenwel sprake kunnen zijn van gedeelde verantwoordelijkheid (D. BLOMMAERT, “Aansprakelijkheid bij (consumenten)kredietverlening: pleidooi voor “tripolair” realisme”, T. Vred., 1998, (536), p. 538). De rechtbank van eerste aanleg te Gent (Rb. Gent, 10 december 1999, T. Vred., 2002, p. 82) oordeelde in een dergelijke situatie dat de tekortkomingen van de kredietgever en van de consument even ernstig waren. De verplichtingen van de consument werden verminderd tot het kapitaalbedrag, maar het termijnverval werd aanvaard en de consument werd veroordeeld tot betaling van nalatigheidsintresten te rekenen vanaf de datum van de ingebrekestelling.

Voorbeelden - Rechtspraak

  • Er werd geoordeeld dat de consument die het bestaan van tal van andere verbintenissen verborgen houdt, een ernstige fout begaat, die hem het recht ontneemt om aan de kredietgever een foutieve krediettoekenning te verwijten (Vred. Heist Op Den Berg, 30 oktober 1997, R.W.,1998-1999, p. 199; Vred. Landen, 28 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 44; Rb. Brugge, 31 januari 2003, T. Vred., 2003, p. 224; Vred. Vilvoorde, 14 november 2002, T. Vred., 2003, p. 226).
  • Alsook het recht om uitstel van betaling te vragen op basis van artikel 1244 van het Burgerlijk Wetboek (Vred. St Niklaas, 19 februari 1997, T. Vred., 1998, p. 116).
  • De fout kan bestaan uit het verzwijgen van het doel van het krediet als het werkelijke doel van aard is om het wantrouwen van de kredietgever te wekken (Rb. Gent, 10 december 1999, T. Vred., 2002, p. 82).

Artikel VII.205

VII.205 : Sanctie (wisselbrieven, orderbriefjes, waarborgcheques)

 

De bepaling

Artikel VII.205 :

Hij die, in strijd met artikel VII. 88, een wissel of een orderbriefje doet ondertekenen of een cheque in ontvangst neemt ter betaling of als zekerheid van de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van het verschuldigde bedrag, is ertoe gehouden aan de consument de totale kosten van het krediet voor de consument terug te betalen.

Commentaar

De wetgever heeft de terugbetaling van de kredietkosten weerhouden als sanctie voor de niet-naleving van het verbod, bepaald in artikel VII.88, om de consument een wisselbrief, een orderbriefje of een cheque te laten ondertekenen als betaling of als waarborg. Het begrip 'totale kosten van het krediet' wordt gedefinieerd in artikel I.9, 41 °

Artikel VII.206

VII.206 : Vrijstelling van de borg

 

De bepaling

Artikel VII.206 :

De steller van een zekerheid wordt vrijgesteld van elke verplichting indien hij niet overeenkomstig artikel VII. 109, § 1, voorafgaandelijk een exemplaar van het kredietcontract heeft ontvangen.

Commentaar

Deze bepaling beoogt de naleving te garanderen van de plicht van de kredietgever en de bemiddelaar om aan de persoon die een persoonlijke zekerheid stelt en in het bijzonder aan de borg, een exemplaar van de kredietovereenkomst te overhandigen voordat zij zich verbinden. Deze vereiste is voorzien in artikel VII.109, eerste lid, waarin wordt gesteld dat: de kredietgever dient de borg en, desgevallend, de steller van een zekerheid in kennis te stellen van de totstandkoming van de kredietovereenkomst, alsmede hem voorafgaandelijk op de hoogte te stellen van elke wijziging van deze overeenkomst. Artikel VII.205bepaalt dat de inbreuk op deze bepaling de borg vrijstelt van elke verplichting. De verbintenis is niet nietig, maar de kredietgever zal de uitvoering ervan niet kunnen vorderen.

Artikel VII.207

VII.207 : Onrechtmatige terugname van het lichamlelijk roerend goed door de verkoper

 

De bepaling

Artikel VII.207 :

Indien het lichamelijk roerend goed in strijd met de bepalingen van artikel VII. 108 wordt teruggenomen, is de kredietovereenkomst ontbonden. De kredietgever is ertoe gehouden de gestorte bedragen binnen de dertig dagen volledig terug te betalen.

Commentaar

De WER regelt (artikel VII.108, §1) het eigendomsvoorbehoudsbeding en de voorwaarden waarin het goed mag worden teruggenomen. Zij schrijft een originele sanctie voor wanneer het goed wordt teruggenomen zonder dat de voorwaarden van artikel VII.108, §1, worden nageleefd.

De ontbinding van de kredietovereenkomst heeft tot gevolg dat de kredietgever gehouden is alle bedragen die hij heeft ontvangen terug te betalen, maar hij mag daarentegen het goed behouden dat hij heeft teruggenomen in overtreding van artikel VII.108. Deze sanctie is zowel van toepassing op de vormvereisten voorafgaand aan de terugname van het goed als dusdanig (ingebrekestelling, schriftelijke toestemming of machtiging van de rechter) als op de vormvereisten bij de verkoop van het goed (kennisgeving van de verkregen prijs aan de consument, verbod op ongerechtvaardigde verrijking). De rechtbank van eerste aanleg van Luik heeft benadrukt dat het een sanctie betreft ten aanzien van de kredietgever, hetgeen impliceert dat de verkoop zelf niet nietig wordt verklaard. De consument moet het saldo van het krediet (verminderd met de verkoopprijs van het teruggenomen goed) dus niet terugbetalen (Rb. Luik, 29 september 2009, Jaarboek Kredietrecht 2009, 63).

De wet verplicht tot terugbetaling van de bedragen binnen de dertig dagen na de terugname. Indien, zoals waarschijnlijk lijkt, de teruggave gebeurt na een gerechtelijk vonnis, zal die termijn niet worden gerespecteerd. De kredietgever kan in dergelijk geval worden veroordeeld tot de betaling van nalatigheidsintresten te rekenen vanaf de datum waarop het goed krachtens de wet opeisbaar is geworden.

Artikel VII.208

VII.208 : Sanctie bemiddelaar

 

De bepaling

Artikel VII.208 :

Geen enkele commissie is verschuldigd wanneer de kredietovereenkomst ontbonden of verbroken wordt of het voorwerp uitmaakt van een termijnverval en de kredietbemiddelaar de bepalingenvan artikel VII.113niet heeft nageleefd.

Commentaar

Deze bepaling bestraft specifiek de kredietbemiddelaars door hen hun commissie te ontnemen bij een inbreuk op artikel VII.113 als en in zoverre de kredietovereenkomst wordt ontbonden of er sprake is van termijnverval. In feite beschermt deze sanctie de kredietgever, die wordt vrijgesteld van de betaling van de commissie of aan wie de commissie eventueel moet worden terugbetaald.

Het is terecht dat de sanctie die de kredietgever beschermt, slechts van toepassing is indien de kredietovereenkomst niet wordt terugbetaald tot op de vervaldag. Als dit wel het geval is, en ongeacht de tekortkoming van de kredietbemiddelaar, lijdt de kredietgever geen enkele schade. Voor wat de consument betreft, wordt de schending van artikel VII.113 bestraft door artikel VII.201, 2°.

Er is geen specifieke sanctie voorzien in geval van opsplitsing van de kredietaanvraag of als de bemiddelaar geen melding maakt van het bedrag van andere kredietovereenkomsten welke hij heeft aangevraagd of ontvangen ten behoeve van dezelfde consument gedurende twee maanden voorafgaand aan het indienen van iedere nieuwe aanvraag. Het spreekt voor zich dat het optreden van de kredietbemiddelaar in deze twee gevallen een schending is van de raadgevingsplicht en dat de rechter bijgevolg, in de relaties tot de consument, de toepassing van artikel VII.201 kan inroepen. Meestal wordt de sanctie door de kredietgever toegepast door een inhouding te verrichten op de aan de bemiddelaar verschuldigde commissies voor andere dossiers.

 

Back to top