VII.147/29 en VII.147/30: Bijzondere regels betreffende de kredietbemiddelaars (HK)

 

Artikel VII.147/29

Artikel VII.147/29

§ 1. De kredietbemiddelaar kan geen kredietaanvraag indienen voor een consument waarvoor hij, gelet op de inlichtingen waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer op basis van de inlichtingen bedoeld in artikel VII.126, van oordeel is dat de consument duidelijk niet in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst, na te komen.
§ 2. De kredietbemiddelaar mag de kredietaanvragen niet opsplitsen. Hij moet aan de kredietgever de noodzakelijke inlichtingen bedoeld in artikel VII.69 mededelen.
§ 3. Eenieder die optreedt als kredietbemiddelaar moet alle aangezochte kredietgevers in kennis stellen van het bedrag van de andere kredietovereenkomsten welke hij heeft aangevraagd of ontvangen ten behoeve van dezelfde consument gedurende twee maanden voorafgaand aan het indienen van iedere nieuwe kredietaanvraag.
§ 4. De kredietbemiddelaar mag enkel bemiddelen voor kredietovereenkomsten met vergunninghoudende of geregistreerde kredietgevers.
De kredietmakelaar mag zijn activiteit slechts onder zijn eigen naam uitoefenen.

VII.147/29, § 1: Verbod een kredietaanvraag in te dienen voor een consument die niet in staat zal zijn de verplichtingen van de kredietovereenkomst na te komen

Commentaar

Volgens artikel VII.147/29, § 1 kan de kredietbemiddelaar (...) geen kredietaanvraag indienen voor een consument waarvoor hij, gelet op de inlichtingen waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer op basis van de inlichtingen bedoeld in artikel VII.126, van oordeel is dat de consument duidelijk niet in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst, na te komen.

Het verbod is de tegenhanger, voor de kredietbemiddelaar, van het verbod dat door artikel VII.133, §2 wordt uitgevaardigd voor de kredietgevers. Ondanks enkele verschillen bij de verwoording, hebben de teksten een vergelijkbare draagwijdte. De bemiddelaar moet weigeren een kredietaanvraag in te dienen indien de consument duidelijk niet in staat is de verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst na te komen. Deze bepaling heeft tot doel de kredietbemiddelaar te verplichten tot het verrichten van een eerste solvabiliteitsbeoordeling van de consument op basis van de inlichtingen waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, en hem slechts toe te laten een kredietaanvraag in te dienen bij een kredietgever indien hij redelijkerwijze moet aannemen dat de kandidaat-ontlener in staat zal zijn zijn terugbetalingsverplichtingen na te komen. In voorkomend geval, zal hij bij het doorgeven van die kredietaanvraag een persoonlijke commentaar kunnen voegen waarbij de kredietgever of de kredietverzekeraar wordt ingelicht over de solvabiliteit van de consument (Parl. St. Kamer, 2001-2002, 1730-01, 41).

De bemiddelaar zou zich niet kunnen beroepen op zijn onwetendheid, indien deze een fout inhoudt omdat hij namelijk heeft nagelaten om de consument alle nodige inlichtingen te vragen, die hij had moeten vragen in uitvoering van artikel VII.126. Het wetboek heeft immers betrekking op inlichtingen waarover de bemiddelaar beschikt of zou moeten beschikken. De overtreding van dit verbod is duidelijk indien de bemiddelaar inlichtingen voor de kredietgever verbergt of het nalaat hem bepaalde inlichtingen te verstrekken waarvan hij als professional weet dat ze nuttig zouden kunnen zijn voor de kredietbeslissing.

Wij herinneren er bovendien aan dat de kredietbemiddelaars niet voorkomen tussen de personen die gerechtigd zijn de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te raadplegen. De resultaten van de raadpleging mogen hen dus enkel worden meegedeeld door de kredietgevers, op een geglobaliseerde wijze (VII.153). De wet verduidelijkt: "De kredietbemiddelaar mag aan de consument of, desgevallend, aan de zekerheidssteller niet vragen om zijn toegangsrecht tot de Centrale uit te oefenen met het oog op het hem overhandigen van het bekomen antwoord" (VII.153, § 2, lid 4).

VII.147/29, § 2: Verbod op opsplitsing en informatieverplichting ten aanzien van de kredietgever

Commentaar

Artikel VII.147/29, § 2 bevat een algemeen principe dat de rol van de kredietbemiddelaar verduidelijkt: hij moet aan de kredietgever de noodzakelijke inlichtingen bedoeld in artikel VII.69 meedelen. Deze verwijzing is een fout bij het knippen en plakken. De tegenhanger van artikel VII.69 inzake hypothecair krediet is artikel VII.126. Het gaat niet enkel om de mededeling aan de kredietgever van inlichtingen die van de consument zijn verkregen middels een door de kredietgever vooraf opgestelde vragenlijst, maar het betreft een verplichting van algemene strekking, om hem namelijk alle informatie mee te delen die nuttig is voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument. Deze regel "s'oppose à ce qu'un intermédiaire puisse sciemment dissimuler un quelconque élément susceptible d'influer sur l'appréciation de l'organisme de crédit" (vertaling : "belet een tussenpersoon om bewust elk element te verbergen dat van invloed kan zijn op de beoordeling van de kredietinstelling") (Kh. Charleroi., 11 april 2003, J.T. 2003).

Deze informatieplicht kan het voorwerp uitmaken van bijzondere overeenkomsten tussen de kredietgever en de kredietbemiddelaar. De kredietgever kan de bemiddelaar bijvoorbeeld bijkomende verplichtingen opleggen om de door de consument aangebrachte informatie te controleren. De vrederechter van het eerste kanton van Brussel heeft een kredietbemiddelaar veroordeeld tot het schadeloosstellen van de kredietgever voor de gevolgen van een krediet aan een consument die een valse identiteit en vals loonbriefje had opgegeven (Vred. Brussel (I), 13 oktober 1994 geciteerd door BLOMMAERT D. en NICHELS F., "Kroniek van het consumentenkrediet (1991-1994)", T.B.H. 1995, p. 944). De overeenkomsten tussen de bemiddelaar en de kredietgever hebben evenwel geen invloed op het recht van de consument om van de ene en de andere de vergoeding te vorderen van de schade die het gevolg is van een schending van de artikelen VII.126 e.v. WER.

Toepassing - opsplitsingsverbod

Naast de algemene regeling, bepaalt artikel VII.147/29, § 2 een toepassing van het principe in het bijzondere geval waar de kredietaanvraag wordt opgesplitst. Inzake consumentenkrediet werd het bijzondere verbod op opsplitsing door de wet van 24 maart 2003 ingevoerd in de WCK. In het kader van haar onderzoeken had de administratie vastgesteld dat weinig gewetensvolle kredietmakelaars niet zelden de ontleende bedragen opsplitsten (splitsing) tussen meerdere kredietgevers die niet op de hoogte werden gesteld van de gelijktijdige aanvragen. Die splitsing kon op verschillende manieren gebeuren (hetzij gelijktijdig bij meerdere kredietgevers, hetzij met een tussenperiode van enkele maanden, hetzij in samenspraak met een andere makelaar. Het nagestreefde doel was een hoger ontleend bedrag te verkrijgen voor de consument dan het bedrag dat de kredietgever zou hebben toegestaan gelet op de maatstaven inzake “credit scoring”. Deze kunstgreep had een verslechtering van de financiële toestand van de consument tot gevolg. Vóór de invoering van het volstrekte verbod, vormde de opsplitsing vaak een overtreding op de bepaling waardoor de bemiddelaar de kredietaanvragen die waren ingediend voor dezelfde consument gedurende vijftien dagen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, bekend moest maken (huidig artikel VII.147/29, § 3). Dergelijke opsplitsing vormde bovendien een schending van de raadgevingsplicht(Parl. St., Senaat, 89-90, 916-1,1989-1990, p.16). De administratie was steeds van mening dat het een praktijk betrof die in strijd was met de letter van de wet of althans met de geest ervan.

Adviezen van de administratie:

  • Een kredietbemiddelaar die op de hoogte moest zijn van het feit dat de ontleende bedragen voor een derde waren bestemd, begaat een zware fout wanneer hij deze informatie niet aan de kredietgever doorgeeft.
  • Vormt een niet-naleving van de plichten bedoeld in artikel VII.113, het feit dat de bemiddelaar voorstelt « personen die geen krediet meer konden genieten omdat ze een te bescheiden inkomen hadden of omdat ze als in gebreke blijvende kredietnemers waren geregistreerd, om een andere kredietnemer te vervangen (familielid, vriend) op wiens naam de kredietaanvraag werd ingediend en met wie de kredietovereenkomst werd ondertekend. » (uittreksel van een ministerieel sanctiebesluit).
  • Er werden tal van vonnissen uitgesproken tegen bemiddelaars die een kredietaanvraag hadden opgesplitst.

VII.147/29, § 3: Verplichting de kredietaanvragen van de twee laatste maanden bekend te maken

Commentaar

De wet schrijft de kredietbemiddelaar voor de kredietgever in kennis te stellen van de kredietaanvragen die hij tijdens de laatste twee maanden heeft ingediend (ratio legis). Deze vereiste heeft betrekking op:

  • De kredietaanvragen ingediend door de bemiddelaar bij een kredietgever in de loop van de twee laatste maanden en waaruit daadwerkelijk een overeenkomst tot stand is gekomen. Aan deze informatieplicht moet worden voldaan ook al zijn de overeenkomsten opgenomen in de lijst met lopende kredieten die werd meegedeeld na raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren.
  • De kredietaanvragen die door de bemiddelaar bij een kredietgever zijn ingediend, maar niet hebben geleid tot een overeenkomst, ongeacht de reden daarvoor.
  • De kredietaanvragen (ongeacht of ze tot een overeenkomst hebben geleid) die niet door de bemiddelaar zijn ingediend, maar waarvan deze laatste op de hoogte is, op grond van verklaringen van de consument.

De wettekst schept een vermoeden dat de kredietaanvragen die de laatste twee maanden werden ingediend, informatie vormen die een invloed kunnen hebben op de beslissing van de kredietgever. In werkelijkheid heeft de bemiddelaar de plicht aan de kredietgever alle informatie waarover hij beschikt door te geven die een invloed kan hebben op de beslissing van de kredietgever. De beperking tot twee maanden voorzien in de wet heeft een verplichte overmaking van de kredietaanvragen tot gevolg, zelfs indien de bemiddelaar van mening zou zijn dat deze aanvragen geen invloed hebben op de beslissing tot kredietverlening. Ondanks deze beperking in de tijd moeten vorige aanvragen steeds worden gemeld indien in een bepaald geval zou blijken dat deze voorgaande aanvragen een belangrijk element vormen in de beoordeling van de ingediende kredietaanvraag. Daarenboven dient eraan te worden herinnerd dat de relaties tussen de kredietgever en de kredietbemiddelaar bij overeenkomst kunnen worden aangepast. De partijen kunnen dus de omvang van de door de bemiddelaar mee te delen informatie uitbreiden.

VII.147/29, § 4: Bemiddeling enkel voor kredietovereenkomsten met vergunninghoudende of geregistreerde kredietgevers

Commentaar

Artikel VII.147/29, § 4 bepaalt dat de kredietbemiddelaar enkel mag bemiddelen voor kredietovereenkomsten met vergunninghoudende of geregistreerde kredietgevers. Dat principe wordt in artikel VII.112, § 2, gesteld. Het verbod wordt hernomen in artikel VII.181, §1, 4° (en VII.187, § 1, 4° voor de subagenten), krachtens hetwelk de bemiddelaars, die hun inschrijving aanvragen, verplicht zijn zich ertoe te verbinden slechts te handelen met ondernemingen of personen die een vergunning hebben verkregen of zijn geregistreerd voor de uitoefening van de activiteit als kredietgever inzake consumentenkrediet in België.

VII.147/29, § 4: De kredietmakelaar mag zijn activiteit slechts onder zijn eigen naam uitoefenen

Ratio legis

Het WER verplicht bemiddelaars hun identiteit en hoedanigheid duidelijk aan de consument mee te delen: de consument moet weten wie zijn onderhandelingspartner is en wat zijn rol is. Het gaat erom elke verwarring tussen de kredietgever en de bemiddelaar te voorkomen en bovendien een onderscheid te maken tussen bemiddelaars die slechts één kredietgever vertegenwoordigen en makelaars die voor meerdere kredietgevers kunnen bemiddelen.

De regel is opgenomen in artikel VII.128 en artikel VII.129, §2 vult de regel voor kredietmakelaars aan.

Commentaar

Hoewel de verbonden agenten de elementen ter identificatie van de kredietgever moeten aangeven in alle documenten bestemd voor het cliënteel (artikel VII.128, § 1, 3°), mag de kredietmakelaar enkel zijn eigen naam gebruiken. Dit verbod moet vermijden dat de consument de kredietmakelaar zou kunnen gelijkstellen met de kredietgever bij wie de kredietaanvraag zal worden ingediend. Het gebruik van de eigen naam van de kredietmakelaar impliceert dat het hem verboden is gebruik te maken van de naam van de kredietgever in zijn betrekkingen met het cliënteel.

Deze regel wordt opgelegd aan de bemiddelaar die reclame maakt en de wet verduidelijkt dat hij geen adres mag verstrekken dat verschilt van het adres dat werd meegedeeld bij zijn inschrijving (art. VII.123, §2, 4). Deze inlichtingen moeten eveneens worden overgemaakt, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst (art. VII.128). Het exacte adres en identiteit moeten worden opgenomen in het gestandaardiseerde Europese formulier (ESIS) en in de overeenkomst (art. VII.134, § 2, 4°: desgevallend de identiteit van de kredietbemiddelaar met inbegrip van zijn ondernemingsnummer, zijn geografisch adres dat relevant is voor de betrekkingen met de consument evenals de benaming en het adres van het bevoegd toezichthoudend bestuur bij de FOD Economie).

Deze verplichting geldt bovendien ook voor alle documenten bestemd voor het cliënteel, ongeacht of het gaat om een brief, een aanbieding, een prijsopgave, een uithangbord enz. Er werd geoordeeld dat wanneer de kredietovereenkomst wordt gesloten via een kredietagent, de consument moet worden ingelicht over zijn hoedanigheid van kredietbemiddelaar alsook over de aard en de draagwijdte van zijn bevoegdheden. De loutere vermelding van een getal van tien nauwelijks leesbare cijfers op het kredietaanbod voldoet niet aan die voorwaarde, aangezien de consument op die manier de persoon in kwestie niet kan identificeren (schending van artikel 63, § 1 WCK [VII.73]) (Vred. Sint Niklaas, (II), 8 december 1999, T. Vred., 2002, 105).

Plicht van de verbonden agent om de identiteit van zijn lastgever bekend te maken

Naast zijn hoedanigheid van kredietagent, moet de verbonden agent ook in alle documenten bestemd voor het cliënteel de elementen ter identificatie van de kredietgever aangeven (artikel VII.128). Dat impliceert de verplichting om de commerciële benaming, het logo, het uithangbord, de gebruikelijke kleuren enz. van de kredietgever te gebruiken die hij vertegenwoordigt, erop lettend dat zijn hoedanigheid van verbonden agent duidelijk blijkt.

Advies van de administratie

Moet haar hoedanigheid van bemiddelaar aankondigen, de bank die reclame maakt voor kaarten die gekoppeld zijn aan een kredietopening die in werkelijkheid ter beschikking worden gesteld door een gespecialiseerde dochtervennootschap.

Artikel VII.147/29: Sancties

Burgerlijke sanctie

Artikel VII.210 bestraft de schending van de paragrafen 1, 2 en 3 van artikel VII.147/29: De verplichtingen van de consument zijn van rechtswege beperkt tot het opgenomen kredietbedrag. Dezelfde sanctie geldt wanneer een kredietovereenkomst is gesloten: c) door bemiddeling van een niet-ingeschreven kredietbemiddelaar conform de geldende wettelijke of reglementaire bepalingen op het moment van de kredietverlening; e) door bemiddeling van een kredietbemiddelaar wiens inschrijving voorheen was geschrapt of opgeschort, of die een verbod had opgelopen op grond van artikel XV.68. In geval van schending van paragraaf 4 van artikel VII.147/29, verleent artikel VII.209 aan de rechter de bevoegdheid om een gelijkaardige sanctie als bedoeld in paragraaf 1 uit te spreken, dit wil zeggen:

1° bij een hypothecair krediet met een roerende bestemming, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de overeenkomst nietig verklaren of de verplichtingen van de consument verminderen tot het opgenomen kredietbedrag en hem ontslaan van het geheel of van een gedeelte van de nalatigheidsintresten. In dat laatste geval behoudt de consument het voordeel van de betaling in termijnen;
2° bij een hypothecair krediet met een onroerende bestemming de kredietgever veroordelen tot de betaling aan de consument van een eenmalige schadevergoeding van hoogstens 40 pct. van alle intresten van het krediet wanneer het opgenomen kredietbedrag lager of gelijk is aan 20 000 euro en van hoogstens 30 pct. van alle interesten van het krediet wanneer het opgenomen kredietbedrag hoger is dan 20 000 euro.

Specifieke sanctie voor de bemiddelaar

Artikel VII.214/8 van het wetboek bepaalt dat geen enkele commissie is verschuldigd wanneer de kredietovereenkomst ontbonden of verbroken wordt of het voorwerp uitmaakt van een termijnverval en de kredietbemiddelaar de bepalingen van artikel VII.147/30 niet heeft nageleefd.

Artikel VII.147/30

VII.147/30, § 1: verbod op enige vergoeding ten laste van de consument

Tekst van de bepaling

§1. De kredietbemiddelaar mag van de consument die om zijn bemiddeling heeft verzocht, geen enkele vergoeding in welke vorm ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, ontvangen.

De regels betreffende de vergoeding van de kredietbemiddelaars

De wet voert regels in inzake commissionering, die reeds geruime tijd bestonden inzake consumentenkrediet. Zij heeft aan de Koning de bevoegdheid toevertrouwd om regels te bepalen betreffende de spreiding van de betaling van de commissie. De Koning heeft gebruik gemaakt van deze bevoegdheid door het KB van 7 december 2016. Artikel VII.147/30, §§ 5 en 6 zet daarnaast de bepalingen van artikel 7 van richtlijn 2014/17/EU, die het beginsel verduidelijken van een algemeen vergoedingsbeleid dat ertoe strekt te vermijden dat het nastreven van winst de plichten van de bemiddelaars (hoofdzakelijk de raadgevingsplicht) negatief zou beïnvloeden in de betrekkingen met de consumenten. Alle regels met betrekking tot de betaling van een commissie aan de bemiddelaar kunnen als volgt worden samengevat:

  1. Elke vergoeding van de bemiddelaar is ten laste van de kredietgever (VII.147/30 § 1).
  2. Er kan slechts een commissie worden betaald voor een overeenkomst waarvoor de bemiddelaar bemiddeld heeft voor zover deze geldig en volgens de vormregels is tot stand gekomen (VII.147/30 § 2).
  3. De betaling van de commissie moet gespreid zijn in de tijd ten minste voor de helft ervan (VII.147/30 § 3). De wet verduidelijkt eveneens dat de kredietgever en de kredietbemiddelaar een ten aanzien van hun personeel en hun subagenten een vergoeding beleid moeten voeren dat in overeenstemming is met de algemene voorzichtigheidsnorm die is uitgevaardigd in het nieuwe artikel VII.130.
  4. Verbod, behoudens uitzonderingen, op elke commissionering wanneer de tot stand gekomen kredietovereenkomst strekt tot het terugbetalen van een eerdere overeenkomst die werd gesloten door dezelfde kredietbemiddelaar (VII.147/30 § 4).
  5. Ten slotte verbiedt artikel VII.139 dat aan de consument enige betaling wordt gevraagd voordat de overeenkomst ondertekend wordt. Het is dus verboden voor de bemiddelaar om aan de consument een provisie te vragen om de kosten van de kredietaanvraag te dekken. Ten slotte, indien het krediet geweigerd wordt, mogen alleen de kosten van raadpleging van het bestand van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (VII.79) en de schattingskosten (VII.137, 3e lid en VII.141) worden aangerekend aan de consument (indien hij daarvan vooraf op de hoogte werd gesteld).

De vergoeding van de bemiddelaar is uitsluitend ten laste van de kredietgever

België heeft inzake hypothecair krediet (VII.147/30, § 1), net zoals in het consumentenkrediet (VII.114, § 1), gekozen voor een stelsel van volstrekt verbod van elke vergoeding door de consument ten gunste van de bemiddelaar. Het Wetboek verbiedt alle kredietbemiddelaars dus, ongeacht hun hoedanigheid, om enige bezoldiging of enige vergoeding aan te rekenen aan de consument, zowel inzake consumentenkrediet als inzake hypothecair krediet. Het betreft een wezenlijk beginsel van het stelsel van de kredieten aan consumenten.

Enkel en alleen de kredietgever mag de kredietbemiddelaar vergoeden. Dat verbod heeft zowel betrekking op een rechtstreekse vergoeding of terugbetaling, als op een onrechtstreekse vergoeding. In het hypothecair krediet, indien de kredietgever de commissie van de bemiddelaar wil doorrekenen aan de consument, kan hij enkel de rentevoet verhogen of dossierkosten voorzienbinnen de grenzen van hetgeen bepaald is in artikel VII.141. In geen geval kan de consument deze kosten verschuldigd zijn aan de bemiddelaar. Wanneer hij bemiddelt in het kader van een hergroepering van schulden, kan de kredietmakelaar of -agent geen enkele vergoeding van welke aard ook eisen van de consument voor bijzondere prestaties die de verrichting met zich zou meebrengen.

Verbod op de clausule van erkenning

De kredietovereenkomst mag geen bepaling bevatten waardoor de consument verklaart geen enkele vergoeding voor bemiddeling te hebben betaald, onder welke benaming of vorm dan ook en bestemd voor wie dan ook. Een dergelijke bepaling is in strijd met artikel VII.2, § 4 in die zin dat zij de consument een verweermiddel ontneemt en de bewijslast verzwaart.

Adviezen van de administratie

  • De administratie oordeelde dat het feit dat de kredietbemiddelaar de consument een overeenkomst voor schuldsaldoverzekering deed onderschrijven een inbreuk vormde op artikel 65, §1 WCK (VII.114, § 1 WER) aangezien de bemiddelaar een commissie ontving van 40 tot 70 % van de premie die zelf abnormaal hoog was;
  • De minister heeft een bemiddelaar bestraft, die beweerde zijn klanten een dienst aan te bieden die niet door de andere bemiddelaars werd aangeboden, waarbij hij voorstelde over bestaande kredietovereenkomsten opnieuw te onderhandelen en deze te hergroeperen in een krediet met hypotheek. De bemiddelaar verklaarde het recht te hebben kosten en honoraria te vorderen voor die bijzondere prestaties(zie de tekst van de administratieve sanctie).
  • De FOD Economie heeft een tussenkomende partij eraan herinnerd dat het overbelasten van oproepen van consumenten ten gevolge van reclame voor een consumentenkrediet een verboden vergoeding is. Betalende nummers zijn altijd verboden voor alle communicatie betreffende gereglementeerde kredieten, ongeacht of zij ter beschikking worden gesteld van het publiek door een kredietgever of door een bemiddelaar. Tijdens de precontractuele fase kan er geen enkele betaling worden geëist van de consument voor de sluiting van de overeenkomsten van consumentenkrediet. Alleen de schattingskosten kunnen, onder bepaalde voorwaarden worden aangerekend aan de consument voor de ondertekening van een overeenkomst van hypothecair krediet (VII.141). Eens de overeenkomst ondertekend is, is de praktijk van de nummers verboden krachtens artikel VI.40 WER.

Mag de bemiddelaar de terugbetaling van kosten eisen?

In het consumentenkrediet is het verbod opgenomen in artikel VII.114, § 1; de termvergoeding verbiedt de kredietbemiddelaar niet de terugbetaling te vragen van bepaalde kosten die hij voor zijn opdracht zou hebben gemaakt en die moeten kunnen worden gerechtvaardigd door werkelijke uitgaven. Bovendien verplicht artikel I.9, 41° de kredietgever ertoe deze kosten op te nemen in de totale kosten van het krediet, die als basis dienen voor de berekening van het JKP. Artikel 21, c) van richtlijn 2008/48/EG verduidelijkt in dit opzicht: de vergoeding die de consument aan de kredietbemiddelaar dient te betalen voor zijn dienstverlening door de kredietbemiddelaar wordt meegedeeld aan de kredietgever, teneinde het jaarlijkse kostenpercentage te kunnen berekenen.

De drastische beperking van de kosten die bepaald is in artikel VII.141 verbiedt deze mogelijkheid in het hypothecaire krediet. Indien de bemiddelaar kosten maakt, mag hij die niet doorrekenen aan de consument. Overeenkomstig artikel VII.141 kunnen de dossierkosten enkel worden aangerekend door de kredietgever. Het is dus verboden voor de bemiddelaar om de consument een provisie te vragen om de kosten van de kredietaanvraag te dekken. Tot slot, overeenkomstig artikel VII.137, kunnen enkel de kosten voor de raadpleging van het bestand van de Centrale voor Kredieten, die, per definitie gemaakt zijn door de kredietgever en dus niet kunnen worden aangerekend door de bemiddelaar, de enige kosten die van de consument mogen worden geëist indien het krediet wordt geweigerd (voor zover de consument er op voorhand van op de hoogte werd gebracht).

Mag de bemiddelaar een vergoeding of terugbetaling van kosten eisen voor zijn tussenkomst bij andere overeenkomsten die werden gesloten naar aanleiding van het krediet?

Het gaat dan om een overeenkomst met betrekking tot een nevendienst gekoppeld aan de kredietovereenkomst. De kosten van deze overeenkomsten moeten, in principe worden gevoegd bij de totale kosten van het krediet, zoals artikel I.9, 41°, WER, het vereist. Het principiële verbod van artikel VII.114, § 1 kan niet worden omzeild door procedés aan te wenden die als enige doel hebben de bemiddelaar toe te laten andere inkomsten te innen door de consument de verplichting op te leggen bijkomende overeenkomsten af te sluiten.

Voorbeelden

  • Het systematisch aanbieden van schuldsaldoverzekeringsovereenkomsten aan de consument in dusdanige mate dat de kredietaanvragen automatisch worden vermeerderd met het bedrag van de premie van de schuldsaldoverzekering zonder medeweten van de consument, dat op 800 overeenkomsten voor consumentenkrediet er meer dan 700 worden gesloten met een schuldsaldoverzekering, dat de premies van de schuldsaldoverzekering een commissie van 80 % opbrengen, en dat het zakencijfer dat dankzij die commissies wordt gerealiseerd twee derde vormt van het totale zakencijfer van de bemiddelaar, vormt een overtreding van artikel 65, § 1 [VII.114, § 1 WER]
  • Door systematisch overeenkomsten te sluiten met de onderneming die de hoogste commissies hanteert, die bovendien volledig worden verhaald op de kredietnemer, werd geoordeeld dat de bemiddelaar de premie eigenlijk zelf vrij bepaalt. Aangezien het gaat om abnormaal hoge premies in vergelijking met de normale marktprijzen, overtreedt de bemiddelaar de bepalingen inzake de reglementering van de prijzen en kunnen hem de bij de wet bepaalde strafsancties worden opgelegd(Corr. Dendermonde, 9 november 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, p. 37). Dergelijk optreden moet streng worden veroordeeld.

Burgerlijke sanctie van de schending van artikel VII.147/30, § 1

De consument mag de terugbetaling eisen van de bedragen die hij heeft gestort, vermeerderd met het bedrag van de wettelijke intresten, wanneer er een betaling heeft plaatsgevonden ondanks het verbod van artikel VII.147/30, §1 (artikel VII.211). Bovendien verliest de bemiddelaar het recht op de commissie (VII.214/8).

Strafsanctie van de schending van artikel VII.147/30, § 1

Artikel XV.90, 7° legt een sanctie op van niveau 5 voor hij die enige betaling of vergoeding eist buiten de gevallen bepaald bij boek VII. In een vonnis van 6 juni 2002 heeft de correctionele rechtbank van Gent geoordeeld dat de verkoop van schuldsaldoverzekeringen aan een overdreven prijs een overtreding vormt op het verbod om een vergoeding te innen ten laste van de consument.

VII.147/30, § 2: De commissie is slechts verschuldigd voor zover de overeenkomst geldig en volgens de vormregels is tot stand gekomen

De tekst van de bepaling

§ 2. De kredietbemiddelaar heeft slechts recht op een commissie voor de kredietovereenkomsten die met zijn bemiddeling geldig en volgens de vormregels zijn tot stand gekomen.

Commentaar

Artikel VII.147/30, § 2 regelt enkel de betaling van de commissies. De kredietgever en de bemiddelaar kunnen een andere vergoedingswijze overeenkomen en een principaal kan zijn agenten bijvoorbeeld gedeeltelijk vergoeden door een vaste bezoldiging. Deze bepaling beïnvloedt de betrekkingen tussen de kredietgever en de bemiddelaar vermits geen enkele commissie kan worden aangerekend aan de consument. Zij voert een uitzondering in op het recht op commissie zoals dit geregeld wordt in boek X van het WER. Deze regel verbiedt het eveneens om de bemiddelaar te vergoeden voor het louter aanbrengen van toekomstig potentieel cliënteel. Het is de ondertekening van de kredietovereenkomst die het recht op commissie doet ontstaan. Bovendien moet de overeenkomst geldig en volgens de vormregels tot stand zijn gekomen. Deze sanctie bestraft de bemiddelaar die een vergissing, onachtzaamheid of een fout zou hebben begaan bij de totstandkoming van de overeenkomst. Dankzij deze bepaling kan de kredietgever de terugbetaling van een betaalde commissie vorderen indien achteraf blijkt dat de overeenkomst niet geldig tot stand is gekomen of dat de wettelijke vermeldingen niet correct zijn opgenomen. De kredietgever kan deze sanctie bijvoorbeeld toepassen door bedragen in te houden van de commissies die voor andere overeenkomsten verschuldigd zijn. Deze bepaling mag niet contractueel worden afgezwakt ten gunste van de bemiddelaar.

Het is niet vereist dat de kredietgever schade heeft geleden of dat hij aansprakelijk wordt gesteld door de consument. Het volstaat de tekortkoming van de bemiddelaar aan te tonen. Deze bepaling verbiedt de kredietgever niet om, naast de teruggave van de commissie, de volledige vergoeding van de schade te eisen die hij zou kunnen hebben geleden door de door de agent begane tekortkoming. De bepalingen van het Wetboek die de precontractuele fase regelen, zijn voornamelijk van toepassing op de kredietgever en de bemiddelaar (behalve wat artikel VII.77 betreft). De naleving van de wettelijke verplichtingen kan een bijzondere verplichting van waakzaamheid vereisen, bovenop de instructies, procedures of contractuele modaliteiten die zijn overeengekomen met de kredietgever. Deze bepaling benadrukt dus de bijzondere verantwoordelijkheid van de bemiddelaar.

VII.147/30, § 3: Spreiding van de commissie

De tekst van de bepaling

§ 3. Volgens de regels door de Koning bepaald, wordt de betaling van de commissie aan kredietbemiddelaars en personeelsleden ten minste voor de helft gespreid naargelang van de aard van het krediet en van de duur ervan. De wijze waarop de kredietgevers hun personeelsleden en kredietbemiddelaars belonen en de wijze waarop kredietbemiddelaars hun personeelsleden en hun subagenten belonen, staan de in artikel VII.130, eerste lid, bedoelde verplichting niet in de weg.

Commentaar

De bepaling bevat een algemene aanbeveling betreffende de vergoedingen die worden uitbetaald aan de bemiddelaars en de personeelsleden. De vergoeding en de vergoedingswijze mogen de bemiddelaars en de personeelsleden niet ertoe aanzetten gedragingen aan te nemen die ertoe zouden aanzetten af te wijken van de verplichting om te handelen op een eerlijke, billijke, transparante en professionele wijze, rekening houdend met de rechten en belangen van de consument. Het beginsel zelf van de commissionering wordt niet in twijfel getrokken vermits dit bepaald is in artikel VII.147/30 maar de commissie van niet van een zodanig niveau zijn dat oneerlijke praktijken zou aanmoedigen.

De wet verplicht tot een minimale opsplitsing van de commissie die aan de bemiddelaar of aan de personeelsleden van de kredietgever wordt uitbetaald. De in de wet bepaalde modaliteiten vormen een drempel waar de partijen niet mogen onder gaan. Deze bepaling zou niet contractueel kunnen worden aangepast in een minder strenge zin. De wet verbiedt daarentegen niet om meer beperkende maatregelen overeen te komen.

Wat verstaat men onder commissie? De regels inzake de betaling van de commissie gelden voor alle vormen van vergoeding die aan de kredietbemiddelaar worden betaald, ongeacht hun benaming of vorm en ongeacht of ze rechtstreeks of onrechtstreeks zijn.

De wet verduidelijkt niet betreffende het bedrag van de commissie, dat dus vrij door de partijen mag worden bepaald. Artikel X.13 bepaalt dat bij het sluiten van de agentuurovereenkomst de partijen vrij het bedrag van de commissies bepalen en verstrekt een aantal regels die van toepassing zijn bij gebrek aan contractuele bepalingen. Datzelfde artikel staat kredietinstellingen toe een paritair overlegorgaan op te richten per principaal. De binnen het paritair overlegorgaan gesloten overeenkomst bindt alle verbonden agenten en de principaal, maar de wijzigingen die voortvloeien uit de overeenkomst, kunnen niet leiden tot de verbreking van de agentuurovereenkomst.

Minimumbedrag van de spreiding - 50%

De wet bepaalt dat de spreiding betrekking moet hebben op minstens de helft van de commissie en geeft aan de Koning de bevoegdheid om de precieze spreidingsregels vast te stellen. Deze vraag werd geregeld voor de bemiddelaars inzake consumentenkrediet door het KB van 4 augustus 1992 dat werd vervangen door het KB van 7 december 2016 tot regeling van de spreiding van de commissie voor bemiddeling inzake kredietovereenkomsten (B.S. van 19 januari 2017, p. 3492). Dit besluit beoogt de commissies die betaald worden aan de bemiddelaars inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet.

De Koning heeft het niet nodig gevonden om de door artikel VII.147/30, § 3 bepaalde verhouding te overschrijden: artikel 2 van het KB van 7 december 2017 bepaalt dat de commissie bij het sluiten van de kredietovereenkomst slechts uitbetaald (wordt) ten belope van maximum vijftig procent. De partijen kunnen een lager bedrag bepalen en de spreiding op meer dan 50% laten betrekking hebben.

Termijn voor de betaling van het saldo - maximum twee jaar

De gespreide uitbetaling van het saldo van de commissie moet verdeeld worden over een duur die ten minste gelijk is aan de helft van de door de kredietovereenkomst bepaalde totale terugbetalingstermijn zonder dat die duur evenwel 24 maanden mag overschrijden (artikel 3, 1° van het KB van 7 december 2016). In artikel 3, 3° wordt bovendien gesteld dat, indien er geen betalingsregeling werd vastgesteld en dit ook niet kan worden afgeleid uit de bepalingen van de kredietovereenkomst, de kredietovereenkomst geacht wordt een theoretische looptijd te hebben van één jaar. Dankzij deze wettelijke bepaling kunnen de partijen dus de duur van de spreiding overschrijden, maar niet langer dan twee jaar. Gevolgen:

  • Kredietovereenkomsten van bepaalde duur tot vier jaar: het bedrag van de commissie mag niet volledig worden betaald voordat de helft van de totale terugbetalingstermijn is verstreken.
    Voorbeeld: voor een lening op afbetaling van 36 maanden, moet de spreiding van de commissie betrekking hebben op de eerste 18 maanden van de overeenkomst (tenzij de termijn op grond van contractuele bepalingen wordt verlengd, zonder 24 maanden te overschrijden).
  • Kredietovereenkomsten van bepaalde duur langer dan vier jaar: de spreiding van de commissie moet betrekking hebben op de eerste 24 maanden van de overeenkomst (zonder dat het mogelijk is die termijn contractueel te verminderen of te verlengen).
  • Kredietovereenkomsten van onbepaalde duur: de spreiding moet betrekking hebben op de eerste zes maanden van de overeenkomst tenzij een contractuele bepaling deze termijn verlengt tot maximum 24 maanden.

Betalingsmodaliteiten – gelijke schijven

Artikel 3, 1° van het KB van 7 december 2016 legt de betaling in gelijke schijven op. De schijven van de commissie mogen niet worden uitbetaald voor de vervaldag van de betalingstermijnen die in de kredietovereenkomst zijn vastgelegd. Voorbeeld: voor een lening op afbetaling van 36 maanden moet de spreiding betrekking hebben op de eerste 18 maanden van de overeenkomst. De commissie mag voor 50 % worden uitbetaald bij de totstandkoming van de overeenkomst en het saldo ten belope van één achttiende op het einde van elke maand.

Krachtens artikel 3, 2° van het KB wordt de hergroepering van de betalingsschijven toegelaten. Het artikel verduidelijkt echter dat indien die uitbetaling gebeurt tijdens de eerste helft van de in de kredietovereenkomst vastgelegde totale terugbetalingstermijn, de schijven van de commissie, waarvan de uitbetaling is gehergroepeerd, slechts mogen uitbetaald worden na de vervaldag van de betalingstermijnen die voorzien zijn in de kredietovereenkomst en die betrekking hebben op de schijven van de commissie. Het KB verbiedt een vervroegde hergroepering waardoor een commissie zou worden betaald aan het begin van de periode. Voorbeeld: voor een lening op afbetaling van 36 maanden moet de spreiding betrekking hebben op de eerste 18 maanden van de overeenkomst. De partijen kunnen overeenkomen om de schijven om de zes maanden te hergroeperen. Na de totstandkoming van de overeenkomst kan de eerste gehergroepeerde schijf pas worden betaald na de vervaldag van de termijn van de 6e maand. Artikel 5 van het KB laat het uitbetalen van commissies op portefeuille toe, maar verduidelijkt dat deze berekeningswijze moet leiden tot de gelijkwaardigheid van de regels inzake de gespreide betaling van de commissie, opgelegd door de artikelen 2 tot 4 saldo. Het is aanbevolen om, in geval van betaling op portefeuille, de uitbetaling van de commissie te plannen op het einde van de door het KB bepaalde maximale periodes van 6 en 24 maanden.

Volgens artikel 4 van het KB mag,voor de verkoop op afbetaling, de financieringshuur en de lening op afbetaling waarvan het kredietbedrag lager is dan 2.500 euro, het in artikel 2 bedoelde saldo van de commissie in één keer worden uitbetaald, voor zover de betaling niet gebeurt voor het verstrijken van een termijn van zes maanden na het sluiten van de kredietovereenkomst, of ten laatste bij de vervaldag van de kredietovereenkomst.

Overgangsmaatregel

Het koninklijk besluit van 7 december 2016 dat op 1 januari 2018 is getreden, voorziet in een overgangsmaatregel voor de kredietovereenkomsten met een onroerende bestemming: "Als overgangsmaatregel wordt bij een hypothecair krediet met een onroerende bestemming dat werd gesloten tijdens de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 het saldo van de commissie voor de ene helft van dat saldo uitbetaald tijdens het eerste halfjaar dat volgt op de datum waarop de overeenkomst werd gesloten en voor de andere helft van dat saldo tijdens het tweede halfjaar dat volgt op de datum waarop de overeenkomst werd gesloten. Deze maatregel geldt niet voor de commissies waarvan de spreiding reeds voor 1 januari 2018 contractueel was onderworpen aan een regime dat beantwoordt aan de bepalingen van dit besluit".

Artikel VII.147/30, § 5: Verbod op de commissie die dient voor de terugbetaling van een ander krediet

Principe

De wetgever heeft de praktijken van bepaalde kredietbemiddelaars, die de consument ertoe aanzetten een krediet aan te gaan om een ander krediet terug te betalen, met als enig doel een nieuwe commissie op te strijken, willen ontmoedigen. In dergelijke gevallen is geen enkele commissie verschuldigd. In de praktijk wordt deze bepaling evenwel nooit toegepast omwille van de restrictieve voorwaarden die zij oplegt.

Het verbod geldt enkel voor de bemiddelaar die heeft bemiddeld voor beide overeenkomsten. De commissie is echter wel verschuldigd indien de vervroegde terugbetaling de consument toelaat een aanzienlijk lager JKP te genieten. De commissie blijft bovendien verschuldigd indien het nieuwe aangevraagde krediet niet exclusief tot doel heeft een bestaand krediet terug te betalen. Deze tweede voorwaarde is zodanig gebruikelijk dat moet beschouwd worden dat de maatregel die strekt tot het vermijden van de betaling van een commissie bij opeenvolging van kredieten slechts symbolisch is, aangezien het, om eraan te ontsnappen, volstaat dat het bedrag van de nieuwe overeenkomst zelfs maar een beetje groter is dan de terugbetaling van het andere krediet. Bepaalde kredietgevers aanvaarden bovendien alleen een nieuw krediet voor zover het bestaande krediet vervroegd wordt terugbetaald. Deze vereiste kan een rechtvaardigingsgrond zijn voor de bemiddelaar die wordt vervolgd voor systematische schuldhergroeperingspraktijken (zie de overwegingen van een administratieve sanctie).

Het verbod geldt enkel voor de bemiddelaar die optreedt voor beide kredieten. De praktijk kan evenwel ook bekritiseerbaar zijn wanneer een andere bemiddelaar voorstelt om een krediet terug te betalen dat voorheen gesloten werd door een andere bemiddelaar. Het criterium om de goede uitvoering van de raadgevingsplicht te beoordelen blijft in dat geval het belang van de consument. Het objectieve belang van de consument bij de terugbetaling van het krediet moet beoordeeld worden in het licht van de kosten van die verrichting.

Het WER bekrachtigt eveneens, als burgerlijke sanctie, de ontstentenis van het recht op commissie wanneer de kredietbemiddelaar het geheel van de door artikel VII.147/30 uitgevaardigde regels inzake commissionering en beloningsbeleid niet heeft nageleefd in geval van ontbinding of verval van de termijnbepaling van de betrokken kredietovereenkomst.

VII.147/30, § 5 en § 6: Vergoeding van het voor de beoordeling van de kredietwaardigheid verantwoordelijke personeel en vergoeding van het personeel en de bemiddelaars belast met het verstrekken van advies

De tekst van paragrafen 5 en 6

§ 5. Wanneer de kredietgevers het beloningsbeleid voor het voor de beoordeling van kredietwaardigheid verantwoordelijke personeel vaststellen en toepassen, leven zij de volgende beginselen na op een wijze en voor zover die passend is voor hun omvang, hun interne organisatie en de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten :
1° het beloningsbeleid is in overeenstemming met en draagt bij tot een degelijke en doeltreffende risicobeheersing en moedigt niet aan tot het nemen van meer risico's dan voor de kredietgever aanvaardbaar is;
2° het beloningsbeleid is in overeenstemming met de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, waarden en langetermijnbelangen van de kredietgever, en omvat maatregelen ter voorkoming van belangenconflicten, door met name te bepalen dat de beloning niet afhankelijk is van het aantal of het percentage aanvaarde aanvragen.


§ 6. Wanneer de kredietgevers of kredietbemiddelaars adviesdiensten verstrekken kan de beloningsstructuur voor de betrokken personeelsleden geen afbreuk doen aan hun vermogen om in het beste belang van de consument te handelen en met name niet afhankelijk te zijn van verkoopdoelstellingen.

Commentaar

Het is de bedoeling van richtlijn 2014/17/EU om het beloningsbeleid van de bemiddelaars (en van het personeel van de kredietgevers) te matigen om te vermijden dat overdreven financiële incentives een zekere onverantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaars bij de kredietverlening zouden aanmoedigen. Considerans (35) drukt de bekommernis van de autoriteiten in dit opzicht uit: « De wijze waarop kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers hun personeelsleden be­lonen, moet een van de fundamenten voor het con­sumentenvertrouwen in de financiële sector vormen.Deze richtlijn voorziet in regels voor het belonen van personeelsleden teneinde praktijken als wanverkoop te beperken en te waarborgen dat de wijze van belonen van het personeel geen beletsel vormt voor het nakomen van de verplichting om de belangen van de consument in acht te nemen. Deze doelstelling, die is opgenomen in de artikelen 7.3 en 7.4, is vertaald in de laatste paragrafen van artikel VII.130:

De kredietgever moet een beloningsbeleid van zijn personeel bij de verlening van een krediet vaststellen dat in overeenstemming is met en bijdraagt tot een degelijke en doeltreffende risicobeheersing en dat in overeenstemming is met de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, waarden en langetermijnbelangen van de kredietgever, zodat belangenconflicten worden voorkomen, door de beloning niet te koppelen aan het aantal aanvaarde aanvragen (VII.147/30, § 5).

De kredietgever en de kredietbemiddelaar moeten een beloningsbeleid van hun personeel bij het verlenen van adviesdiensten vaststellen dat geen afbreuk doet aan hun vermogen om in het beste belang van de consument te handelen en met name niet afhankelijk te zijn van verkoopdoelstellingen (VII.147/30, § 6).

Beloningsbeleid en kredietwaardigheidsbeoordeling

De besproken bepalingen (§ 5 en § 6) beschouwen twee aspecten van de precontractuele verplichtingen: de kredietwaardigheidsbeoordeling en de raadgevingsplicht.

De kredietwaardigheidsbeoordeling is een verantwoordelijkheid die behoort tot de bevoegdheid van de kredietgever. Paragraaf 5 van artikel VII.147/30 regelt dus het beloningsbeleid van de kredietgever ten aanzien van zijn personeel. Gelet op het door de Europese wetgever nagestreefde doel moet men beschouwen dat dit niet alleen het loon van de natuurlijke personen in dienst betreft, maar ook de commissies die worden betaald aan derden aan wie de kredietgever de kredietwaardigheidsbeoordeling zou uitbesteden, onder zijn verantwoordelijkheid. Het overeengekomen loon mag niet aanmoedigen tot het nemen van meer risico's dan voor de kredietgever aanvaardbaar is. De wet geeft daarvan een voorbeeld door de vermelding vande beloning die afhankelijk is van het aantal of het percentage aanvaarde aanvragen.

Een kredietgever mag zijn personeel dus niet belonen door commissies die gekoppeld zijn aan de omvang van aanvaarde zaken (zoals, bijvoorbeeld, een commissie die verband houdt met het totale aantal aanvaarde kredieten over een bepaalde periode), met het percentage van aanvaarde dossiers, enz.

Beloningsbeleid en raadgevingsplicht

De raadgevingsplicht rust zowel op de kredietgever als op de bemiddelaar. § 6 van artikel VII.147/30 is dus zowel van toepassing op het personeel onder het gezag van de kredietgever als op het personeel onder het gezag van de bemiddelaar.

Terwijl de raadgevingsplicht optioneel is in richtlijn 2014/17 (hypothecair krediet), legt de wet in het Belgisch recht voor alle gereglementeerde kredieten een verplichting op, zowel aan de kredietgever als aan de bemiddelaar. Om de onafhankelijkheid van het advies en dus de kwaliteit van het advies te verzekeren, legt artikel VII.147, § 6 de kredietgevers en kredietbemiddelaars de verplichting op een beloningsstructuur aan te nemen die geen afbreuk doet aan het vermogen van het personeel om in het beste belang van de consument te handelen. Volgens de bepaling kan een loon dat wordt vastgesteld in functie van de verkoopdoelstellingen het oordeel van beïnvloeden. Een kredietgever of een bemiddelaar mag zijn personeel dus niet belonen door commissies die gekoppeld zijn aan de omvang van de aanvaarde zaken(zoals, bijvoorbeeld, een commissie die verband houdt met het totale aantal aanvaarde kredieten over een bepaalde periode), met het percentage van aanvaarde dossiers, enz.

Gelet op de doelstelling van de richtlijn, mag beschouwd worden dat deze bepaling niet alleen van toepassing is op de beloningsstructuur van de kredietgevers en bemiddelaars ten aanzien van hun personeel maar ook betreffende de structuur van de commissies die door de kredietgever betaald worden aan de bemiddelaar, ongeacht of het een kredietmakelaar of een verbonden agent betreft. Een commissiestructuur die de hoogte van de commissie vaststelt in functie van het JKP die de consument door toedoen van de bemiddelaar zou aanvaarden, zou dus als strijdig met artikel VII.144, § 6 moeten worden beschouwd: des te hoger het JKP, des te belangrijker de commissie. Deze vorm van beloning plaatst de kredietbemiddelaar en onvermijdelijk het personeel dat hij tewerkstelt in een situatie van kennelijk belangenconflict betreffende de raadgevingsplicht.

Zou ook moeten worden beschouwd als een potentiële aantasting van het vermogen om onafhankelijk advies te verlenen, het feit dat de kredietgever een belangrijkere commissie toekent (met een vast kredietbedrag) indien het krediet in een bepaalde vorm wordt toegekend, bijvoorbeeld een kredietopening, in plaats van in een andere vorm, bijvoorbeeld een lening op afbetaling.

Back to top