Artikel VII.98 §1: kredietovereenkomst van onbepaalde duur

VII.98, § 1 - VII.147/13: Beëindiging van de kredietovereenkomst voor onbepaalde duur

 

 

Beëindiging door de consument

Artikel VII.98, § 1 - VII.147/13, § 1

Artikel VII.98, § 1, al.1

De consument kan een kredietovereenkomst van onbepaalde duur te allen tijde kosteloos beëindigen, tenzij de partijen een opzeggingstermijn zijn overeengekomen. Deze termijn mag niet langer zijn dan één maand. Wanneer de consument zijn recht uitoefent, stelt hij de kredietgever hiervan in kennis bij een aangetekende zending of op een andere door de kredietgever aanvaarde drager.

Artikel 147/13, § 1 voorziet in dezelfde bepaling voor hypotheken voor roerende bestemming en onbepaalde duur.

 

Ratio legis

Boek VII begunstigt de vervroegde terugbetaling van het krediet door de consument. In het algemene kader van de strijd tegen de overmatige schuldenlast wordt de schuldvermindering als prioritair beschouwd ten opzichte van de naleving van de duur waarop de kredietgever zich zou kunnen beroepen. De vervroegde aflossing voor de overeengekomen termijn wordt geregeld door artikel VII.96 [VII.147/11 - HK], WER. Artikel VII.98 [VII.147/13, § 1] regelt de aflossing van de kredietovereenkomsten van onbepaalde duur. Vóór de hervorming die werd ingevoerd door de wet van 16 juni 2010 werd deze aangelegenheid behandeld door artikel 58, § 3, die de kredietopeningen behandelt.

Artikel 33ter (WCK) was de omzetting van artikel 13 van de richtlijn 2008/48/EG, dat een algemene regeling organiseert die van toepassing is op alle kredietovereenkomsten. De regeling is dus in principe van toepassing op alle kredietvormen, ongeacht of het een kredietopening betreft in de ruime zin of enige andere kredietvorm van onbepaalde duur.

Krachtens artikel 13 van het besluit van 16 september 2016 zijn alle kredieten evenwel onderworpen aan een maximumduur, met uitzondering van de kredietopeningen. Hoewel deze bepaling van toepassing is op alle kredietovereenkomsten, beoogt ze in werkelijkheid enkel de kredietopeningen. Artikel VII.147/13, § 1 regelt de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming en voor onbepaalde duur, maar dezelfde opmerking is van toepassing.

(Normale) beëindiging te allen tijde door de consument

Het beginsel dat wordt bekrachtigd door de richtlijn en door de wet is het recht van de consument om een kredietovereenkomst van onbepaalde duur te allen tijde te beëindigen. De beëindiging kan dus gebeuren vanaf de dag na het gebruik van het krediet en op om het even welk ogenblik. De wet vereist geen enkele rechtvaardiging van de consument. In de praktijk en volgens de logica van de wet komt dit neer op de erkenning dat, ongeacht de redenen waarom de consument dit recht uitoefent, hem niet kan verweten worden dat hij hiervan misbruik maakt. De richtlijn gebruikt, net zoals het Wetboek, de uitdrukking normale beëindiging (in het Engels standard termination) die de gebruikelijke beëindigingswijze lijkt te beogen die de volledige terugbetaling van het krediet impliceert.

De uitzondering - De conventionele vooropzegging

Art.VII.98, § 1er, en VII.147/13, § 1, laten de kredietgever niettemin toe om in een opzeggingstermijn te voorzien in de contractuele voorwaarden. De modaliteiten van deze opzegging worden vastgelegd door de wet. De duur mag niet langer zijn dan een maand en de kennisgeving door de consument moet per aangetekende brief of enige andere contractueel bepaalde drager gebeuren. De beëindiging vindt dus plaats bij het verstrijken van de opzeggingstermijn en de consument moet op die datum de volledige terugbetaling van het krediet verrichten. De eventuele interesten en kosten kunnen dus worden ontvangen tot op de datum van de terugbetaling. Wij herinneren eraan dat, voor de kredietopeningen, het recht om te beëindigen met een opzeggingstermijn van een maand de consument niet het recht ontneemt om geen opnemingen te verrichten en het krediet dus niet te gebruiken. In dergelijk geval lopen alleen de eventuele terugkerende kosten tot het einde van de opzeggingstermijn. Wanneer begint de opzeggingstermijn te lopen? De wet zegt hier niets over en het is aanbevolen erover te waken dat dit punt vermeld wordt in de contractuele voorwaarden. Bij gebrek aan vermelding vangt de opzeggingstermijn aan de eerste dag van de maand die volgt op de ontvangst ervan door de kredietgever en eindigt deze de laatste dag van die maand.

Terugbetaling zonder kosten

Art. VII.98en VII.147/13, § 1, bepalen dat de beëindiging kosteloos gebeurt. Dit betekent dat er van de consument geen kosten kunnen worden gevorderd wegens de beëindiging en dus de terugbetaling die hiervan het gevolg is. Zo zou het in strijd zijn met de wettekst om een wederbeleggingsvergoeding te eisen of contractueel te bepalen. Daarentegen is de kredietgever gerechtigd de kosten te eisen die contractueel verschuldigd zijn voor de normale uitoefening van de overeenkomst tot op de dag van de terugbetaling.

Opzegging door de kredietgever

Artikel VII.98, § 1, lid 2

 

Artikel VII.98, § 1, al. 2

Indien zulks in de kredietovereenkomst is overeengekomen, kan de kredietgever een kredietovereenkomst van onbepaalde duur beëindigen door de consument op een duurzame gegevensdrager een opzegging met ten minste twee maanden te doen toekomen. Wanneer de kredietgever zijn recht uitoefent, stelt hij de consument hiervan in kennis, bij een aangetekende zending of op een andere door de consument aanvaarde drager.

Artikel 147/13, § 1, 2e lid voorziet in dezelfde bepaling voor de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming en van onbepaalde duur.

Ratio legis

In het gemene recht is het steeds mogelijk om een einde te stellen aan een overeenkomst van onbepaalde duur door middel van een redelijke opzeggingstermijn. Dit is een algemeen beginsel in ons recht. Art.VII.98, § 1, lid 2 en VII.147/13, § 1, lid 2 bevestigen dit recht in hoofde van de kredietgever en stelt de duur van de opzeggingstermijn vast. In het Consumentenkrediet is de bepaling de omzetting van artikel 13 van de richtlijn 2008/48/EG door de wet van 13 juni 2010. De vroegere regeling bepaalde een termijn van drie maanden. Deze bepaling is van toepassing indien zulks in de kredietovereenkomst is overeengekomen. Indien de kredietovereenkomst niets bepaalt, is het gemene recht van toepassing, maar de opzeggingstermijn mag niet korter zijn dan de duur die door de wet bepaald is om de contractuele vrijheid te omkaderen en die een maatregel ter bescherming van de consument invoert.

De bepaling werd overgenomen inzake hypothecair krediet voor de kredieten met een roerende bestemming en van onbepaalde duur.

De opzeggingsmodaliteiten

De duur van de opzeggingstermijn is vastgelegd op twee maanden. De consument moet deze opzegging ter kennis brengen bij ter post aangetekende brief of op een andere door de kredietgever aanvaarde drager. Het is toegestaan conventioneel de wijzen van kennisgeving te bepalen die geldig zijn tussen partijen binnen de grenzen van artikel VII.2, § 4 (verbod op inperking van de rechten of het verzwaren van de verplichtingen van de consumenten). Bij het opstellen van deze bedingen moet de kredietgever er dus over waken dat de gekozen drager toelaat een spoor van de medegedeelde informatie te bewaren en moet hij zich ervan vergewissen dat de consument deze heeft ontvangen (zelfs indien deze nalaat er effectief kennis van te nemen).

Noch de richtlijn, noch de wet preciseert het vertrekpunt van de termijn. Men moet dus beschouwen dat de termijn van twee maanden ingaat de eerste dag van de maand volgend op de ontvangst ervan door de consument en voortduurt tot het einde van de tweede maand die daarop volgt.

Het feit dat de opzegging niet moet gemotiveerd worden, betekent niet dat de beëindiging zonder wettige reden kan gebeuren. Integendeel, indien de beëindiging niet steunt op een wettige reden, zou de wettelijke termijn ontoereikend kunnen blijken en zou de kredietgever, met toepassing van de leer van het rechtsmisbruik, gehouden kunnen zijn de schade verwekkende gevolgen te dragen van zijn onrechtmatige beslissing, bijvoorbeeld door afbetalingstermijnen toe te kennen voor de terugbetaling van zijn schuldvordering.

Ten minste twee maanden

De door de bepaling vastgestelde termijn is een minimum. De artikelen VII.98, § 1, lid 2 en VII.147/13, § 1, lid 2 leggen de kredietgever de verplichting op om de duur van de opzeggingstermijn te beoordelen in functie van het vermogen van de consument om het hoofd te bieden aan de onverwachte vervaldag die het verzoek tot terugbetaling is. Hoewel hij niet verplicht is om een termijn vast te stellen die rekening houdt met de omvang van de schuldvordering ten opzichte van de inkomsten van de consument, moet hij niettemin beschouwen dat, hoe groter het verschil is, hoe groter de moeilijkheden die de consument zal hebben om de financiële middelen te vinden om het krediet terug te betalen. In dat geval moet de uitvoering te goeder trouw van de overeenkomst de kredietgever ertoe leiden een langere termijn. Indien de door de kredietgever toegekende termijn onvoldoende is, zou de consument de verlenging ervan kunnen vragen in kort geding of later schadevergoeding kunnen vorderen.

Advies van de administratie

De kredietgever die zijn activiteiten beëindigt, moet de beëindiging van de kredietovereenkomsten ter kennis brengen met de door artikel VII.98, § 1 vereiste opzeggingstermijn. Schendt artikel VII.98, § 1, de kredietgever die het saldo dat verschuldigd blijft door consumenten die geen gevolg geven aan een voorstel om de kredietopening voort te zetten met een andere kredietgever van dezelfde groep, onmiddellijk opeisbaar maakt (ministerieel sanctiebesluit van 11 december 2002).

De administratie heeft vastgesteld dat sommige kredietgevers die een verzoek tot vervroegde terugbetaling ontvangen, contact opnemen met de consument om hem te ondervragen over zijn werkelijke bedoeling en om hem voor te stellen om af te zien van de opzegging. Dergelijke praktijken zijn in strijd met de bedoeling van de wetgever die strekt tot het begunstigen van de vervroegde terugbetaling in alle omstandigheden en zouden kunnen worden beschouwd als oneerlijke praktijken ten aanzien van de consument.

Sanctie van de onregelmatige opzegging

De regelmatigheid van de kennisgeving wordt beoordeeld overeenkomstig de contractueel toegelaten wijzen en de bewijslast van de verzending van de kennisgeving rust op de kredietgever die er zich op beroept. Hoewel de wet niet bepaalt welke de sanctie is van de niet-naleving van de formaliteiten, kan in overeenstemming met de in het Boek VII aangenomen beginselen worden beschouwd dat de onregelmatig ter kennis gebrachte beslissing tot beëindiging voor onbestaand moet worden gehouden: een brief waardoor de schuldeiser met onmiddellijke ingang een einde maakt aan de kredietopening "met toepassing van de algemene voorwaarden", de onmiddellijke terugbetaling en de teruggave van de betalingsinstrumenten (kaart en cheques) eist met de aankondiging dat, bij gebrek aan betaling en teruggave, de overeenkomst van rechtswege zal ontbonden worden, moet als zonder gevolgen worden beschouwd (Vred. Saint-Nicolas, 1 december 1999, D.C.C.R., 2000, blz. 182).

De gevolgen van de tekortkoming van de consument

Indien de consument in gebreke blijft het krediet volledig terug te betalen op het einde van de opzeggingstermijn, wordt de berekening van de eventuele boetes en nalatigheidsinteresten verricht in overeenstemming met artikelen VII.106, § 2, (CK) of VII.127/22 (HKRB).

De beëindiging van de kredietovereenkomsten met uitvoering van het gemene recht

Het recht dat de wet hierdoor regelt is het recht op beëindiging door een eenzijdige beslissing zonder dat de beslissing moet gerechtvaardigd worden. Er bestaan echter andere gevallen waarin de kredietopening wordt beëindigd:

  • Beëindiging zonder opzegging in onderling akkoord: niets verbiedt beide partijen om in onderling akkoord een einde te stellen aan de kredietovereenkomst. Dit akkoord kan uitdrukkelijk zijn. Het kan ook worden afgeleid uit de stilzwijgende berusting van één van de partijen in de beslissing die ter kennis wordt gebracht door de andere. Het sluiten door de consument van de rekening die het gebruik van de kredietopening mogelijk maakte, heeft dus de facto het einde van de kredietovereenkomst voor gevolg, zelfs indien geen enkele kennisgeving werd verzonden voor de kredietovereenkomst.
  • Beëindiging zonder opzegging in geval van overlijden van de consument: het overlijden heeft het einde van de overeenkomst van kredietopening voor gevolg hoewel het niet gaat om een overeenkomst die intuitu personae wordt gesloten. Het is het gevolg van het onaantastbare karakter van de overeenkomst. Indien het onmogelijk is om de inhoud van de overeenkomst te wijzigen, dan is het a fortiori onmogelijk om de erfgenaam in de plaats te stellen van de overleden kredietnemer.
  • Beëindiging zonder opzegging wegens fout: In de rechtsleer wordt aanvaard dat het gemene recht van de beëindiging wegens fout van toepassing is op de kredietovereenkomsten die worden beschouwd als wederkerige contracten. De kredietgever kan dus gebruik maken van het ontbindend beding waarvan artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek verklaart dat het in de wederkerige contracten steeds begrepen is, voor het geval dat een van beide partijen haar verbintenis niet nakomt. Inzake hypothecair krediet wordt de regeling evenwel omkaderd door artikel VII.147/20. De ontbinding gebeurt niet van rechtswege. Zij moet worden uitgesproken door de rechter die moet beoordelen of de tekortkoming voldoende ernstig is om de ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. Artikel 1184 veronderstelt een ernstige en bewezen tekortkoming van de consument die het vertrouwen radicaal en definitief schendt (bedrog, valsheid, misbruik van vertrouwen...). In afwachting van de rechterlijke beslissing kan de kredietgever op eigen risico de exceptie van niet-uitvoering tegenwerpen om zijn verbintenissen op te schorten en nieuwe opnemingen op het krediet te weigeren. Daarentegen organiseert de wet een nauwkeurig mechanisme van “uitgestelde” beëindigingvoor de kredietoverschrijdingen. Dit mechanisme wijkt af van het gemene recht. Men moet dus beschouwen dat het loutere feit van de overschrijding niet een beëindiging met onmiddellijke uitwerking met zich kan meebrengen.
Back to top