KB JKP, Art. 5 et 6 : Debet- en nalatigheidsinteresten

Hoofdstuk 5 - Debet- en nalatigheidsinteresten

KB JKP, Artikel 5

De nalatigheidsinteresten inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet met een roerende bestemming worden berekend volgens dezelfde methode als hetgeen overeenkomstig artikel VII.78, § 2, 7°, van het Wetboek van economisch recht en artikel VII.134, § 2, 7° van het Wetboek van economisch recht contractueel is voorzien voor de berekening van de debetintresten.

KB JKP, Artikel 6

De debetrentevoet en de nalatigheidsintrestvoet worden uitgedrukt in procent en worden afgerond op twee decimalen. Indien de derde decimaal vijf of meer bedraagt, wordt de tweede decimaal naar boven afgerond. In de overige gevallen wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal.

De berekeningswijze

Deze bepaling werd gewijzigd naar aanleiding van de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2008/48/EG door het KB van 21 juni 2011. Vóór de omzetting bepaalde het KB van 4 augustus 1992 de berekeningswijze van de debetrentevoet door te vermelden dat de debetrentevoet wordt berekend volgens de actuariële methode toegepast in de basisvergelijking bedoeld in artikel 4, § 1, van dit besluit, doch zonder de toegevoegde kosten bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, in aanmerking te nemen. Richtlijn 2008/48/EG laat de kredietgevers de vrijheid om de interesten te berekenen op de manier van hun keuze onder het voorbehoud dat het moet gaan om een rentevoet die op jaarbasis wordt uitgedrukt. In de versie die in 2011 werd ingevoerd, beperkt de tekst zich dus tot het opleggen aan de kredietgevers van de berekening van de nalatigheidsinteresten volgens dezelfde methode als deze die zij hebben gebruikt voor de berekening van de debetinteresten.

Het verslag aan de Koning voorafgaand aan het KB van 21 juni 2011 verduidelijkt :

Het huidige artikel 5 van het besluit van 4 augustus 1992 legt voor de vermelding van de debetrentevoet de actuariële methode op zoals die wordt toegepast voor het jaarlijkse kostenpercentage. De richtlijn voorziet dergelijke methode niet en laat de kredietgevers in feite vrij om op het even welke wijze interesten te berekenen in de mate dat er uitgegaan wordt van een debetrentevoet uitgedrukt op jaarbasis zoals die contractueel werd overeengekomen op grond van artikel 14, § 2, 8° WCK. De berekeningsmethode is geen geharmoniseerde materie en de Belgische wetgever zou in principe een actuariële berekening kunnen eisen, in weerwil van overwegende 19 van de richtlijn. De vraag is echter of er hier een toegevoegde waarde bestaat vermits er op Europees vlak geen dergelijke verplichting voor handen is. De voorkeur wordt gegeven om hier niet verder te gaan dan hetgeen de richtlijn voorziet en aan de kredietgever keuzevrijheid te laten.

De tekst van het voorgestelde artikel 5, moet gezien worden in het licht van de opheffing van de definitie van de nalatigheidsintrestvoet bedoeld in artikel 1, 20°, WCK, de bevoegdheid gegeven aan de Koning overeenkomstig artikel 1, 8°, WCK om een berekeningsmethode voor nalatigheidintresten voor te schrijven en de dwingende bepalingen van het gewijzigde artikel 27bis, § 3, WCK. Overeenkomstig dit artikel 27bis, § 3, WCK wordt de maximale nalatigheidsinterestvoet bepaald in functie van de laatst « toegepaste » debetrentevoet. M.a.w., ongeacht of een debetrentevoet van 9 % « nominaal » of « actuarieel » wordt toegepast, zal de maximale nalatigheidsinterestvoet 9,9 % zijn. Het spreekt daarom voor zich dat beide soorten interesten volgens eenzelfde berekeningsmethode berekend worden, of anders gezegd, dat beide rentevoeten op eenzelfde wijze wordt toegepast. Het is immers ondenkbaar dat de debetinteresten berekend zouden worden tegen een actuariële debetrentevoet van bijvoorbeeld 9 % op jaarbasis, terwijl er maximaal nalatigheidsinteresten zouden kunnen aangerekend worden tegen een nominale rentevoet van 9,9 % op jaarbasis, of andersom.

Nauwkeurigheid: tweede decimaal

Volgens artikel 6 wordende debetrentevoet en de nalatigheidsintrestvoet […] uitgedrukt in procent en […] afgerond op twee decimalen. Indien de derde decimaal vijf of meer bedraagt, wordt de tweede decimaal naar boven afgerond. In de overige gevallen wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal.Voor het JKP bepaalt het Koninklijk Besluit slechts een enkele decimaal. Dit onderscheid wordt als volgt uitgelegd in het verslag aan de Koning voorafgaand aan het Koninklijk Besluit van 21 juni 2011:

Binnen de Europese instellingen was er discussie over de afrondingsregels met betrekking tot het JKP. België was en is steeds voorstander geweest om deze afronding te laten gebeuren ? zoals voorzien door basisrichtlijn 87/102/EEG ? tot twee cijfers na de komma. De nieuwe richtlijn laat die mogelijkheid voor de betrokken kredietgevers open maar schept slechts een wettelijke verplichting tot afronding op een cijfer na de komma. De stellers van dit ontwerp zijn de mening toegedaan dat onder meer inzake reclame het aangewezen is om de afronding tot op 2 cijfers na de komma, waar mogelijk, te behouden. Er is een hemelsbreed verschil tussen een reclameboodschap met vermelding van 12,95 % dan wel 13 % of 13,04 %. Gelet op het geharmoniseerde karakter van de berekening van het JKP kan er aan de afrondingsregels van het JKP niet geraakt worden. Daarentegen is het aangewezen om voor de overige rentevoeten, met het oog op een betere informatie naar de consument toe, de afronding tot twee cijfers na de komma te behouden.

Back to top