VII.90 : Verstrekking van het kredietbedrag aan de consument

 

 

Artikel VII.90

 

Artikel VII.94

§1. De Koning bepaalt de methode tot vaststelling en, in voorkomend geval, tot aanpassing van de maximale jaarlijkse kostenpercentages en bepaalt, het maximale jaarlijkse kostenpercentage in functie van de soort, het bedrag en eventueel, de duur van het krediet.

§ 2. Wanneer de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage het gebruik van veronderstellingen noodzaakt, kan de Koning eveneens, overeenkomstig de regels bedoeld in § 1, de maximale kredietkosten bepalen zoals onder meer de maximale debetrentevoet en, in voorkomend geval, de maximale terugkerende kosten en de maximale niet-terugkerende kosten bij een kredietopening.

§ 3. De krachtens dit artikel vastgestelde kostenpercentages en rentevoeten blijven hoe dan ook van toepassing tot aan hun herziening.
Iedere verlaging van het maximale jaarlijkse kostenpercentage en, in voorkomend geval, van de maximale kredietkosten is onmiddellijk van toepassing op de lopende kredietovereenkomsten die, binnen de perken van deze wet, de veranderlijkheid van het jaarlijkse kostenpercentage of de debetrentevoet voorzien.

Eerste regel: verbod op elke betaling vóór de ondertekening van het contract

Principe

De wet omschrijft de precontractuele fase nauwgezet (voorafgaande informatieplicht, raadgevingsplicht, controle bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren) en artikel VII.78, bepaalt dat de kredietovereenkomst wordt gesloten door de ondertekening van een geschrift. Heel dat proces is bedoeld om de consument te beschermen en te waarborgen dat hij vrij en weldoordacht met de overeenkomst instemt.

Deze bescherming zou teniet worden gedaan indien het krediet kon worden gebruikt door of voor de consument zonder de totstandkoming van de overeenkomst af te wachten. Zodra het krediet wordt gebruikt, zou de consument geen andere keuze meer hebben dan de overeenkomst te sluiten. Artikel VII.90 bevat een fundamenteel verbod : de kredietgever mag geen betaling aan de consument of voor zijn rekening uitvoeren, noch een betaling van de consument eisen voordat de overeenkomst door alle partijen is ondertekend.

Men wil de consument behoeden voor een vorm van commerciële intimidatie die de consument voor voldongen feiten zou plaatsen en hem zou verplichten tot een soort van “gedwongen” lening. Het in de wet geformuleerde verbod is radicaal. Het wordt door artikel VII.67 versterkt (verbod om een kredietmiddel of een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst op te sturen) en door artikel VII.84 (verbod van de betaling aan de verkoper van het goed of de dienst vóór de totstandkoming van de overeenkomst). Wat de wet meer bepaald verbiedt, is de progressieve en stilzwijgende totstandkoming van een contractuele verbintenis voor het toekennen van een consumentenkrediet (M. DAMBRE, Over artikel 16 Wet Consumentenkrediet, p. 29).

De sanctie in geval van overtreding van deze bepaling is de zwaarste van de in de wet bepaalde sancties: de consument kan de terugbetaling eisen van de door hem gestorte bedragen, verhoogd met de som van de wettelijke intresten (VII.197) enWanneer, ondanks het in artikel VII. 90, § 1, eerste lid, bedoelde verbod, de kredietgever of de kredietbemiddelaar een bedrag stort of een levering van een goed of een dienst verricht, is de consument niet gehouden dat bedrag terug te betalen, de geleverde dienst of het geleverde goed te betalen noch dit laatste terug te zenden (VII.198). Dit toont aan welk belang de wetgever hecht aan de naleving van deze regel.

De betekenis van het woord betaling

Het woord betaling zoals het wordt gebruikt in artikel VII.90 beoogt niet enkel de overdracht van een som geld, maar ook, met verwijzing naar de verbintenissenleer, de uitvoering van alle vormen van dienstverlening zoals de uitvoering van een dienst of de levering van een goed (C. BIQUET, Aperçu de la loi relative au crédit de la consommation après la réforme du 24 mars 2003, 90 nr.112). Aan die uitvoering ligt immers dezelfde logica ten grondslag terwijl de overeenkomst nog niet is ondertekend: er wordt vooruitgelopen op het krediet en de consument wordt in een positie van morele dwang gesteld die de ondertekening van de overeenkomst onvermijdelijk maakt.

Daarom werd in de wet van 24 maart 2003 de sanctie van artikel 89 WCK [VII.198, WER] voor de levering van het goed of de uitvoering van de dienst voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst uitgebreid.

Het verbod heeft dus zowel betrekking op de kredietgever als op de leverancier die tussenkomt als kredietbemiddelaar voor het sluiten van de kredietovereenkomst of die bij de kredietgever een herfinanciering vraagt met onmiddellijke overdracht of indeplaatsstelling (C. BIQUET, Aperçu de la loi (...), 90 nr 112).

De rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk heeft de sanctie toegepast in een geval waarin de consument, voor de ondertekening van de overeenkomst, twee cheques heeft ontvangen die het kredietbedrag voorstellen (Kortrijk,17 maart 2006, R.W. 2008-2009, 73).

De dwaling, verschoningsgrond?

Artikel 89, WCK, bepaalde de burgerlijke sanctie in geval van storting van het bedrag voordat de overeenkomst werd gesloten en stelde daarbij dat de consument niet gehouden is het bedrag terug te betalen, behalve indien de kredietgever bewijst dat die storting het gevolg is van een dwaling omtrent de feiten of omtrent het recht. Deze vermelding werd opgeheven naar aanleiding van de hervorming van 2003. De uitzondering “behalve indien de kredietgever bewijst dat die storting het gevolg is van een dwaling omtrent de feiten of omtrent het recht” werd opgeheven: de kredietgever kan dergelijke dwalingen te gemakkelijk inroepen (informaticaprobleem, probleem met het personeel enz.) (Memorie van Toelichting, Parl. St., 2002-2003, 1730/01,47). De dwaling van de professional wordt dus geacht onverschoonbaar te zijn, ongeacht of ze omtrent de feiten of omtrent het recht is.

Voorschot op de kosten

Het voorschrift van artikel VII.90, § 1, eerste lid, heeft tot gevolg dat noch de kredietgever, noch de kredietbemiddelaar vóór het sluiten van de overeenkomst een voorschot mogen vragen om de kosten te dekken, zelfs als deze later worden opgenomen in de totale kosten als dossierkosten of kosten voor de raadpleging van de gegevensbank bijvoorbeeld (LETTANY, Het consumentenkrediet, De Wet van 12 juni 1991, Kluwer, 160, p. 139).

Article VII.90 en nietigverklaring van de kredietovereenkomst

Bepaalde pleiters hebben de toepassing van artikelen VII.90, en VII.198, gevraagd bij nietigverklaring van de kredietovereenkomst. Deze stelling werd afgewezen. Artikel 16 WCK (VII.90, WER), impliceert betalingen voorafgaand aan de aanvaarding van het aanbod door de consument. De nietigverklaring van de overeenkomst (toepassing van artikel 86) betekent niet dat de consument nooit zijn toestemming heeft gegeven.Anderen hebben de stelling ondersteund dat wanneer de overeenkomst nietig wordt verklaard, de tussen gekomen betaling als een onverschuldigde betaling moet worden beschouwd en dat de kredietgever gerechtigd was om de terugbetaling ervan te vorderen. De rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk heeft dit argument verworpen: de burgerlijke sanctie doet de oorzaak van de betaling niet teniet, m.a.w. de latere ondertekening van een kredietovereenkomst (Kortrijk,17 maart 2006, R.W. 2008-2009, 73.).

De toestemming heeft effectief plaatsgevonden, maar de rechter zorgt ervoor dat die geen gevolgen meer heeft door de nietigheid uit te spreken (Brugge (10e K.), 20 maart 1998, T. Vred., 1998, 589: benadrukt dat de sancties voor het ontbreken van de krachtens artikel 14, (VII.78), vereiste vermeldingen specifiek zijn en dat een sanctie, die de wetgever enkel heeft voorzien in geval van een betaling die wordt uitgevoerd voordat de consument zijn toestemming heeft gegeven, niet naar een schending van artikel 14 mag uitbreiden; Vred. St Niklaas, 19 februari 1997, T. Vred., 1997, p. 116; Vred. Zottegem, 18 december 1997, D.C.C.R., 1998, p. 139; Rb. Brugge (10e K.), 20 maart 1998, T. Vred., 1998, 589; D. BLOMMAERT et F. NICHELS, Kroniek (II), op.cit., n°30; Vred. Landen, 28 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 44.).

Burgerlijke en strafrechtelijke sancties

Dankzij artikel VII.197, WER, kan de consument de terugbetaling van de door hem gestorte bedragen eisen vermeerderd met de wettelijke intresten, wanneer een betaling heeft plaatsgevonden ondanks het verbod bedoeld in artikel VII.90. Deze sanctie is alleen van toepassing op de bedragen die de consument heeft betaald voordat hij de kredietovereenkomst ondertekende (Gand (2e k.), 21 september 2011, D.C.C.R., 2012, n° 96, p. 75-82). Deze sanctie wordt aangevuld door artikel VII.198, waarin staat dat de consument er niet aan is gehouden het gestorte bedrag terug te betalen, de geleverde dienst of het geleverde goed te betalen, noch dit laatste terug te zenden wanneer er sprake is van een schending op het verbod van artikel VII.90, § 1, eerste lid.

De strafrechtelijke sanctie van artikel XV.90, 7°, is van toepassing op diegenen die enige betaling of vergoeding buiten de gevallen bepaald bij deze wet eisen

Voorbeelden – rechtspraak:

  • Rb. Courtrai,17 maart 2006, R.W. 2008-2009, 73: : twee cheques die worden uitgegeven voor de ondertekening van het contract en de toepassing van de sanctie van art. 89, WCK (VII.198, CDE).
  • Vred. Kortrijk, 1e februari 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, 29: past artikel 16, toe op de afhouding die de kredietgever toepaste op de rekening van een consument, wat tot gevolg had dat de rekening op negatief kwam te staan.
  • Het recht om terugbetaling van het kapitaal te vragen komt te vervallen voor de kredietgever die de datum niet aantoont waarop de consument de cheques met het kredietbedrag daadwerkelijk heeft gekregen, terwijl deze cheques zijn gedateerd vóór de raadpleging van de Nationale Bank en de ondertekening van de overeenkomst (Vred. Kortrijk (II) et Rb. Kortrijk, 17 maart 2006, T. Vred., 2007, 403 met noot F. de PATOUL, La dure sanction de l'article 89 de la loi sur le crédit à la consommation).
  • De uitzondering kan door de consument worden opgeworpen tegen de kredietverzekeraar die in de rechten van de kredietgever is gesubrogeerd. De vordering tot terugbetaling van de betaalde bedragen voor de ondertekening van de kredietovereenkomst dient echter ingesteld te worden tegen de kredietgever zelf (Gent (2e k.), 21 september 2011, D.C.C.R., 2012, nr 96, p. 75-82).

Advies van de Administratie

  • In overeenstemming met artikel 16, § 1, tweede lid van de WCK [VII.90, WER] kan de kredietgever van het kapitaal dat ter beschikking wordt gesteld van de consument kosten afhouden die verband houden met de activiteit van de kredietgever zoals kosten van aanleg van het dossier evenals kosten die verband houden met de diensten die worden aangeboden door derden, voor zover zij zijn inbegrepen in de berekening van het JKP wanneer de betaling van deze kosten een verplichte voorwaarde is voor het verkrijgen van het krediet, wanneer een bepaling van de kredietovereenkomst het bepaalt en wanneer het JKP binnen de grens van het wettelijke maximale JKP blijft. In dat geval, vermits men over het akkoord van de consument moet beschikken betreffende deze opneming(en), zou idealiter in een systeem van aan te vinken vakjes moeten worden voorzien vermits de consument uit principe de mogelijkheid moet hebben om zelf de stortingen te verrichten om de verschillende bijkomende kosten van het krediet te betalen op de manier die hij wenst, hetgeen een specifiek akkoord van de consument rechtvaardigt.

  • Na dit advies besloot het HvJEU de mogelijkheid om de kosten van het kredietbedrag te behouden en sloot deze mogelijkheid uit (Zaak C-377/14 - Arrest v/h Hof (derde kamer) van 21 april 2016 - Ernst Georg Radlinger et Helena Radlingerová contre Finway a.s. Het argument van het Hof is dat de inhouding op het totale kredietbedrag tot gevolg zou hebben dat het JKP zou worden ge-onderwaardeerd. Volgens het Hof , Aangezien het begrip „totaal door de consument te betalen bedrag” in artike l3, onder h), van richtlijn 2008/48 wordt gedefinieerd als„ de som van het totale krediet bedragen de totale kosten van het krediet voor de consument ”, sluiten de begrippen „totaal krediet bedrag” en „totale kosten van het krediet voor de consument” elkaar uit en kan het totale krediet bedrag geen van de bedragen omvatten die behoren tot de totale kosten van het krediet voor de consument.

    Deze beslissing wordt met perplexiteit onthaald door meerdere auteurs (zie. o.m. VANNEROM J., « Een bondig overzicht van het hypothecair kredietrecht 2.0 », D.C.C.R., 2016, n° 111, p. 61-72). Vooral als het voorbeeld van 7c van bijlage 1 van het K.B. van 14 september 2016 de financiering van een eenmalige premie van de schuldsaldo verzekering voorziet, is het niet uitgesloten dat latere rechtspraak dit arrest zal verduidelijken, zo niet matigen (BIQUET-MATHIEU C., "Le capital et les intérêts", in Le crédit hypothécaire au consommateur, ULG/UCL, Larcier, Coll. Patrimoine et notariat, 2017, p.268)

Tweede regel: Verbod op betaling in contanten

Naar aanleiding van de omzetting van de richtlijn 2008/48/EG door de wet van 13 juni 2010, heeft de Belgische wetgeverhet verbod op cash betaling ingevoerd. Het derde lid beoogt de terbeschikkingstelling van cash geld aan banden te leggen. Er geldt een verbod om het kredietbedrag onmiddellijk en rechtstreeks in baar geld uit te betalen nog vooraleer de overeenkomst wordt voltrokken. De Koning kan hier van afwijken in een aantal bijzondere gevallen. Een van die gevallen is bv. de financiering van de aankoop van een tweedehandswagen, waarbij de onderliggende koop-verkoopovereenkomst werd gesloten tussen twee particulieren. De consument zal derhalve een rekening moeten hebben. Wanneer een rekening bij dezelfde instelling noodzakelijk zou zijn om het krediet te verstrekken, geldt artikel 31, § 1, WCK[VII.87, § 1, WER] (Memorie van toelichting, Parl. St., Kamer, Zitting 52, p. 41 en 42).

De betaling dient dus te worden verricht door een overschrijving (op de rekening van een consument of een derde) of per cheque. Het doel bestaat erin een zekere opsporingsmogelijkheid van de verrichtingen te regelen en de vastgestelde misbruiken naar aanleiding van betaling in contanten te vermijden.

De betaling via overschrijving of per cheque maakt het mogelijk om a posteriori te verzekeren dat de consument de totale hoofdsom heeft ontvangen en de exacte datum van de terbeschikkingstelling van de fondsen na te gaan. Het gevolg van dit verbod bestaat erin dat voor alle kredietovereenkomsten die worden geregeld door de WCK, de consument elke keer wanneer het kredietbedrag hem wordt toegekend, zal dienen te beschikken over een bankrekening.

Uitgezonderd de gevallen van een kredietopening in de vorm van een voorschot op de rekening (of het feit dat het beschikken over een rekening valt onder de essentie van het krediet), zal de kredietgever of –bemiddelaar nooit de consument kunnen opleggen te beschikken over een rekening bij een welbepaalde kredietinstelling (die van de kredietgever of van een derde). Zoals de memorie van toelichting hierboven, ons eraan herinnert, verbiedt artikel VII.87, § 1, deze praktijk.

De Koning kan in bepaalde gevallen het gebruik van contanten toestaan maar Hij heeft geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.

Geleidelijke vrijmaking van het kapitaal na overlegging van bewijsstukken

Geleidelijke vrijmaking van het kapitaal na overlegging van bewijsstukken

Wanneer het krediet wordt gebruikt voor de financiering van werken, is het gebruikelijk dat de kredietgever de voorlegging van facturen eist om de opeenvolgende opnemingen van het kapitaal toe te staan. De voorwaarden voor de vrijgave moeten duidelijk in het contract worden gespecificeerd. De consument moet daarom worden geïnformeerd:

  1. van de maximale periode waarin kredietopnemingen kunnen worden gedaan
  2. van de rentevoet en, meer in het algemeen, de financiële voorwaarden die van toepassing zijn op de opnemingen die in die periode zijn gemaakt.
  3. van de mogelijke gevolgen van het niet opnemen van het kapitaal of een deel van het kapitaal aan het einde van de kredietopnemingsperiode.
  4. van het tijdstip waarop de kapitaalaflossingen moeten beginnen (bijvoorbeeld zodra de eerste kapitaalaflossing plaatsvindt, of wanneer het volledige kapitaal wordt opgenomen, of wanneer het kapitaal ten belope van x% wordt opgenomen, of wanneer de consument de kredietgever ervan in kennis stelt dat hij afziet van het recht om het saldo op te nemen, of op het einde van de herroepingstermijn,...).
  5. Wanneer vaststaat dat het aanvankelijk voorziene kapitaal slechts gedeeltelijk wordt opgenomen, moet de kredietgever een nieuwe aflossingstabel meedelen die overeenstemt met het daadwerkelijk opgenomen kapitaal.
  6. In alle gevallen moet het kapitaal worden afgelost over de periode die in het contract is voorzien. Met andere woorden, indien de terugbetaling bijvoorbeeld over 60 maanden wordt berekend, moet deze periode worden berekend vanaf het tijdstip waarop de eerste betalingstermijn opeisbaar wordt en wordt de periode van kredietopneming die aan die eerste kredietopneming voorafgaat, niet in aanmerking genomen.

Aansprakelijkheid bij het beheer van de gelden

in artikel VII.90, § 2 wordt gesteld: Voor de gelden die de kredietgever aan de kredietbemiddelaar heeft overgemaakt ter uitvoering van de kredietovereenkomst, blijft hij instaan tot deze volledig zijn ter beschikking gesteld van de consument of aan een door de consument aangewezen derde.

Deze bepaling heeft het voorwerp uitgemaakt van een lange discussie in de senaatscommissie bij het aannemen van de oorspronkelijke wettekst.
Deze aansprakelijkheid geldt van rechtswege wat betreft de kredietagent. Deze laatste handelt immers meestal binnen het kader van een volmacht, en in geval van verduistering van gelden door de lasthebber tijdens de uitvoering van zijn mandaat, is de lastgever rechtstreeks aansprakelijk. Het artikel beoogt dus meer specifiek de kredietmakelaar.

Back to top