VII.69, § 2 : Het kredietaanvraagformulier

 

 

Artikel VII.69, § 2

 

Artikel VII.69, § 2

§ 2. De kredietgever of desgevallend de kredietbemiddelaar legt respectievelijk aan de consument en aan de persoonlijke zekerheidssteller een kredietaanvraagformulier of, desgevallend, een informatieaanvraagformulier voor onder de vorm van een vragenlijst met een beschrijving van alle informatie gevraagd door de kredietgever en/of de kredietbemiddelaar overeenkomstig § 1, eerste lid. Met het oog op de bewijslevering van de verbintenissen die voortvloeien uit dit artikel is de kredietgever gehouden dit formulier te bewaren zolang het opgenomen krediet niet werd terugbetaald. De informatie verstrekt door de consument of door de persoonlijke zekerheidssteller mag slechts worden meegedeeld aan en uitsluitend verwerkt worden door de personen bedoeld in artikel VII. 119, § 1, en, desgevallend, door de kredietbemiddelaar.
De vragenlijst heeft minstens betrekking op het doel van het krediet, het inkomen, de personen ten laste, de lopende financiële verbintenissen waaronder het openstaand bedrag en het aantal kredieten in omloop. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, deze lijst aanvullen ingeval het kredietbedrag 3.000 euro overschrijdt.
De vragenlijst vermeldt de bestanden die, overeenkomstig artikel VII. 79, zullen worden geraadpleegd.
Onverminderd § 1, is het eerste lid niet van toepassing in geval het kredietbedrag 500 euro niet overschrijdt.

Commentaar

Principe

Voor elke kredietaanvraag van meer dan 500 euro, legt het Wetboek aan de beroepsbeoefenaren de verplichting op om de inlichtingen te verzamelen op een "kredietaanvraagformulier" (indien het de kredietnemer betreft) of een "informatieaanvraagformulier" (indien het de persoonlijke zekerheidssteller betreft). Deze formulieren moeten worden voorgelegd onder de vorm van een vragenlijst "met een beschrijving van alle informatie gevraagd door de kredietgever en/of de kredietbemiddelaar" (VII.69, § 2). Volgens die bepaling moet de vragenlijst ten minste vragen bevatten betreffende het doel van het krediet, het inkomen, de personen ten laste, de lopende financiële verbintenissen waaronder het openstaand bedrag en het aantal kredieten in omloop.

Het aanvraagformulier moet ook bepalen welke databases zullen worden geraadpleegd, dat wil zeggen, ten minste de Centrale voor Kredieten aan Particulieren en de bestanden van de kredietgever.

Uitzondering: kredieten van minder dan 500 €

Guidelines v/d administratie:

Artikel VII.69, §2, laatste lid WER laat toe dat de kredietgever geen vragenlijst voorlegt aan de consument indien het gevraagde kredietbedrag 500 euro niet overschrijdt. De kredietgever blijft niettemin verplicht om de financiële toestand van de consument te onderzoeken overeenkomstig artikel VII.69, §1 WER en draagt de bewijslast van de naleving van die verplichting.

De FOD Economie beveelt dan ook aan dat de kredietgever de consument minstens bevraagt over de elementen opgesomd onder lid 2 van §2 en de gegeven antwoorden bewaart.

De vragenlijst is altijd verplicht

De vragenlijst moet verplicht worden voorgelegd aan de consument. Het is immers een essentiële fase in het proces van totstandkoming van de overeenkomst. De gehele geest van het WER en van de richtlijn rust op de afstemming van het krediet op de behoeften van de consument en zijn terugbetalingscapaciteit. De vragenlijst is dus de sokkel waarop de raadgevingsplicht en de beoordeling van de kredietwaardigheid wordt gebouwd. De kredietgevers moeten deze formulieren bewaren als bewijs tot de volledige terugbetaling van het krediet.

De wet legt aldus een bijzonder bewijsmiddel op aan de beroepsbeoefenaars. De vragenlijst (en de eventuele verduidelijkingen die worden aangebracht ten gevolge van de aanvullende vragen van de kredietgever of van de bemiddelaar), vormt het enige toegelaten bewijsmiddel. Indien hij niet beschikt over de vragenlijst, kan de kredietgever niet aantonen aan de hand van andere bewijsmiddelen dat hij over voldoende informatie beschikte om de kredietwaardigheid te beoordelen. Daarentegen, indien de vragenlijst bestaat, kan de kredietgever aantonen dat hij andere informatie in aanmerking heeft genomen, die hij bijvoorbeeld uit zijn eigen databank heeft gehaald.

De vragenlijst die met de hand wordt ingevuld door de consument: een goede praktijk van de zorgvuldige en voorzichtige beroepsbeoefenaar

Het gebruik van de term "vragenlijst" betekent dat de consument zelf de vragen moet beantwoorden die deze bevat.

Guidelines v/d administratie:

De antwoordelementen die betrekking hebben op de kredietwaardigheidsbeoordeling, en in het bijzonder de bij wet opgelegde elementen, mogen niet “vooraf ingevuld” zijn door de kredietgever of kredietbemiddelaar. (. De vervolledigde antwoorden op de kredietaanvraag moeten deze van de consument zijn, hetgeen niet belet dat de kredietgever gestandaardiseerde antwoorden kan suggereren. Als de kredietgever gestandaardiseerde antwoorden wil suggereren in de vorm van multiple choice of een rolmenu, moet hij de consument ook de mogelijkheid laten om:

  • aan te geven dat hij het antwoord op de gestelde vraag niet weet;
  • een ander antwoord te geven dan de standaardantwoorden.

In alle gevallen moet de kredietgever vrije velden laten bij de vragen zodat de consument zelf antwoorden kan preciseren.

De consument antwoordt op de vragen van de kredietaanvraag. Die wordt ingevuld door de consument zelf of door een commercieel medewerker op basis van de gegeven antwoorden. Als de kredietaanvraag wordt ingevuld door een commercieel medewerker ligt de bewijslast, dat de ingevulde informatie overeenstemt met de door de consument meegedeelde informatie, bij de kredietgever

De wet vereist niet dat de vragenlijst wordt ingevuld met de hand door de consument of de persoonlijke zekerheidsteller. Deze zeer aanbevolen praktijk is de beste manier om te beantwoorden aan de doelstellingen die worden nagestreefd door de wetgeving. Zij dringt zich om verschillende reden op als een gedragsregel van de zorgvuldige en voorzichtige kredietgever:

  • Indien de consument ze met de hand invult, betekent dit dat de vragen voldoende duidelijk zijn en dat hij in staat is om de draagwijdte ervan te begrijpen. Het is net het doel van het Wetboek om van de consument een zo geïnformeerd mogelijke toestemming te krijgen. Het vermogen van de consument om de vragenlijst alleen te beantwoorden geeft blijk van de mate waarin de ondertekenaar de draagwijdte begrijpt van de verbintenis die hij wil aangaan. Omgekeerd zal het feit dat de consument moeilijkheden ondervindt bij het invullen ervan de aandacht van de kredietgever vestigen op de noodzaak om bijkomende toelichtingen te verstrekken in de zin van artikel VII.129.
  • De vragenlijst verplicht de consument om zich bewust te worden van het belang van de verbintenissen die hij al is aangegaan en van zijn financiële situatie. Het is een nuttig instrument in de strijd tegen impulsieve kredietaanvragen. Door de consument uit te nodigen om de vragenlijst met de hand in te vullen, verzekert de beroepsbeoefenaar zich van de kwaliteit van de toestemming van de consument.
  • In te veel gevallen, waar de vragenlijsten ingevuld werden door de beroepsbeoefenaar, werd de administratie op de hoogte gebracht van praktijken van bemiddelaars of verbonden agenten, die niet alle door de consument gegeven informatie hebben overgeschreven of zelfs, in extreme gevallen, de consument aangemoedigd hebben om bepaalde verbintenissen niet te vermelden of andere te minimaliseren. Door de vereiste dat de vragenlijst met de hand moet worden ingevuld door de consument kan het risico op dergelijke oneerlijke praktijken verminderd worden.
  • Indien de kredietaanvraag wordt ingevuld door een commercieel medewerker, rust de bewijslast dat de informatie die daarin is opgenomen overeenstemt met de door de consument meegedeelde informatie op de kredietgever. Het formulier kan de bewijslast niet omkeren met toepassing van artikel VII.2, § 4.

In alle gevallen moet de kredietgever vrije velden laten bij de vragen zodat de consument zelf antwoorden kan preciseren.

De consument antwoordt op de vragen van de kredietaanvraag. Die wordt ingevuld door de consument zelf of door een commercieel medewerker op basis van de gegeven antwoorden. Als de kredietaanvraag wordt ingevuld door een commercieel medewerker ligt de bewijslast, dat de ingevulde informatie overeenstemt met de door de consument meegedeelde informatie, bij de kredietgever.

Wanneer de consument heeft nagelaten de inlichtingen (bedoeld in artikel VII.69 WER) te verstrekken of wanneer hij onjuiste gegevens heeft verstrekt, kan de rechter, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de ontbinding van de overeenkomst ten laste van de consument bevelen, nadat de kredietgever hierom heeft verzocht. De kredietgever moet een individueel onderzoek uitvoeren, wat impliceert dat hij de mogelijke antwoorden niet beperkt tot standaardantwoorden uit een lijst, maar de consument ook verzoekt bijkomende uitleg te geven in “vrije velden”. De consument moet ook de mogelijkheid hebben om aan te geven dat hij het antwoord op de gestelde vraag niet weet.

Wanneer de antwoorden werden opgegeven door de consument, bewaart de kredietgever die antwoorden. Als ze vervolgens door de commercieel medewerker van de kredietgever worden ingevoerd in zijn computersysteem, zodat de kredietgever over “gestandaardiseerde” antwoorden beschikt voor intern gebruik, mag de kredietgever de samenvatting van de gegeven antwoorden niet ter ondertekening aan de consument voorleggen.

De kredietgever moet dat formulier bewaren zolang het krediet niet integraal is terugbetaald.

In het geval dat de consument een kredietaanvraag indient via een informaticaplatform van de kredietgever (bijvoorbeeld een website), worden alle door de consument ingevoerde gegevens ongewijzigd bewaard. Bovendien is het aangewezen dat de kredietgever of diens bemiddelaar voor de consument de mogelijkheid voorziet om hem uit te leggen wat er bedoeld wordt bij bepaalde vragen uit de vragenlijst.

Wanneer de aanvraag wordt ingediend via een middel voor communicatie op afstand via spraak, wordt aanvaard dat de kredietgever geen vragenlijst aan de consument voorlegt indien de conversatie wordt opgenomen en bewaard voor minstens de volledige duur van het krediet. Als de kredietgever gebruikmaakt van die mogelijkheid, bezorgt hij aan de consument op een duurzame drager, vóór het aangaan van het krediet of samen met de toezending van de kredietovereenkomst, een samenvatting van de geregistreerde gegevens op basis van de antwoorden die hij heeft gegeven.

De kredietgever moet zich ervan vergewissen dat de consument volledig antwoordt op alle vragen die hem worden gesteld. Een kredietgever die zich baseert op een vragenlijst waarvan bepaalde antwoorden op de vragen die zijn opgelegd door artikel VII.69, §2 WER door de consument open werden gelaten of duidelijk ontoereikend of incoherent werden ingevuld, voldoet niet aan zijn wettelijke verplichtingen.

Indien de vragenlijst niet eigenhandig door de consument wordt ingevuld, is het aan de kredietgever om te bewijzen dat de antwoorden op het formulier wel degelijk door de consument werden gegeven.Door op de kredietaanvraag voorgedrukte standaard termen te voorzien, zoals “projectfinanciering”, die niet overeenstemmen met het antwoord van de consument, begaat de kredietgever een inbreuk op artikel VII.69, §2 WER. In strijd met artikel XV.90, 11° WER, heeft de kredietgever bewust onvolledige en onjuiste informatie gevraagd aan consumenten (Zie Pro Justitia 2017).

De kredietgever moet het formulier bewaren tot het krediet volledig is terugbetaald.

Ondertekenen ban de vragenlijst

Hoewel de wettekst dit ook niet voorschrijft, is het absoluut noodzakelijk om de vragenlijst te laten ondertekenen. Zonder de handtekening van de consument, moet de informatie op de vragenlijst beschouwd worden als loutere aanwijzingen zonder verbintenis vanwege de consument (Vred. St-Niklaas (2e kant.), 20 februari 1997, D.C.C.R., 1997, 157 en opm. F. DOMONT NAERT; Vred. Wellin, 1 september 1993, D.C.C.R., 1994, 56; Rb. Gent, 30 juni 1997, Jaarboek Kredietrecht, 1997, 69; D.C.C.R, 1998, 118 met noot M. DAMBRE, « Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet », 124; Vred. Brasschaat, 27 mei 1997, T. Vred., 1998, 555 ; Vred. St-Niklaas, 25 februari 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, 147; Rb. Gent, 10 december 1999, T. Vred., 2002, 82).(Voor krediet op afstand, zie verder).

De plicht om juiste en volledige antwoorden te geven

De kredietgever moet een individueel onderzoek voeren en de consument en de persoonlijke zekerheidssteller moeten juiste en volledige antwoorden geven. Hieruit volgt dat de vragenlijst er zich niet toe mag beperken een keuze aan te bieden tussen gestandaardiseerde antwoorden uit een lijst, maar dat de consument moet aangespoord worden om toelichtingen te verschaffen in “vrij in te vullen velden of vakken”. Als het antwoord vaag is, moet de kredietgever om verduidelijking vragen. Zo is de opgave van de term liquiditeiten als antwoord op de vraag naar het doel van het krediet onduidelijk (PV van vaststelling). Indien de consument aangeeft dat hij het gevraagde krediet voor meerdere doelen wil aanwenden (“meerdere aanwendingen”), moet elk van die aanwendingen duidelijk worden omschreven.

De kredietgever moet erover waken dat de consument een volledig antwoord geeft op alle vragen die hem worden gesteld. Een kredietgever die zich baseert op een vragenlijst waarvan sommige antwoorden op de verplichte vragen in toepassing van artikel VII.69, §2 leeg zijn gelaten of slecht zijn ingevuld door de consument, komt zijn wettelijke verplichtingen niet na.

De beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument berust, onder andere, op de antwoorden die de consument heeft gegeven tijdens de precontractuele fase. Als de consument onjuiste antwoorden geeft, riskeert hij de gerechtelijke ontbinding van de kredietovereenkomst in zijn nadeel. Het wordt aangeraden dat de kredietgever of kredietbemiddelaar tijdens de precontractuele fase de aandacht van de consument vestigt op het belang van de antwoorden die hij geeft en op de juistheid ervan (Guidelines v/d administratie).

De wet bepaalt niet dat een kopie van de ingevulde vragenlijst wordt overgemaakt aan de consument, hoewel dat wel aangewezen lijkt.

Datum van de informatie

Het Wetboek bepaalt niet op welk ogenblik de informatie moet worden verzameld. De informatie als dusdanig moet van bij het begin van de onderhandeling met de consument worden opgevraagd (met name om te voldoen aan de verplichting om gepersonaliseerde precontractuele informatie te verstrekken (SECCI) en een kredietaanbod te kunnen doen dat aangepast is aan de uitgedrukte behoefte). De informatie moet in het bezit zijn van de kredietgever ten laatste op het ogenblik waarop deze het kredietaanbod opstelt.

Echter, hoe ouder de inlichtingen en meer bepaald de bewijsstukken zijn, hoe groter het risico dat ze achterhaald zijn en dus onjuist. In het raam van de passende procedures die zij moeten volgen, dienen de kredietgevers de geldigheidsduur op te geven van de bewijsstukken die zij van de consument vragen, zoals bijvoorbeeld de loonfiche.

Volgens art. 10 van het KB van 23 maart 2017 (tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren): Met toepassing van artikel VII.149, § 1, WER, raadpleegt de kredietgever de Centrale :
1° in geval van een consumentenkrediet of een hypothecair krediet met een roerende bestemming waarvoor geen verplichting geldt tot het voorleggen van een kredietaanbod, binnen een termijn van twintig dagen die aan het sluiten van de kredietovereenkomst voorafgaat;
2° in geval van een hypothecair krediet waarvoor de verplichting geldt tot het voorleggen van een kredietaanbod, binnen een termijn van vijftien dagen die aan het overhandigen van het aanbod voorafgaat. Deze raadpleging blijft gedurende vijfenveertig dagen geldig.

Bewijstukken en bewijs

Uittreksel uit de Guidelines v/d administratie

Het Wetboek verduidelijkt niet welke documenten en bewijsstukken moeten worden verzameld door de kredietgever.

Als hij beschikt over bewijsstukken kan de kredietgever het bewijs leveren dat hij zijn onderzoek naar de financiële toestand van de consument correct heeft uitgevoerd. Artikel VII.77, §1, vierde lid WER verplicht de kredietgever de informatie waarop de kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument is gebaseerd, te documenteren. Die documenten moeten worden bijgehouden in het kredietdossier.

Onder documentatie moet worden begrepen: alle elementen die werden verzameld door de kredietgever. Het betreft niet enkel de door de consument verstrekte bewijsstukken, maar ook de andere verzamelde gegevens.

De kredietwaardigheid kan worden beoordeeld op basis van de door de consument verstrekte informatie, mits het om toereikende informatie gaat en gewone verklaringen van de consument vergezeld gaan van bewijsstukken.

Artikel VII.77, §1 WER vereist echter niet dat alle door de consument verstrekte informatie wordt geverifieerd aan de hand van bewijsstukken. Het is aan de kredietgever om te bepalen welke elementen vergezeld moeten gaan van bewijsstukken.

Of de door de consument verstrekte informatie toereikend is, kan in dit verband verschillen naargelang

  • de omstandigheden waarin de kredietovereenkomst wordt gesloten,
  • de persoonlijke situatie van de consument,
  • het bedrag waarop de overeenkomst betrekking heeft[1].

Bovendien kan de kredietgever door bewijsstukken te verzamelen voldoen aan zijn verplichtingen op het vlak van witwaspreventie en voorkoming van de financiering van terrorisme. Artikel VII.76 WER legt de kredietgever daarenboven op de identiteit van de consument te verifiëren aan de hand van de volgende documenten:

  • ofwel de identiteitskaart;
  • ofwel de verblijfsvergunning;
  • ofwel de identiteitskaart, het paspoort of de vervangende reisvergunning, uitgereikt aan een niet-ingezetene.

De FOD Economie stelt vast dat de kredietgevers regelmatig eisen dat hen dergelijke bewijsstukken worden bezorgd, vooral betreffende de inkomsten. Het verzamelen van die bewijsstukken hoeft niet beperkt te blijven tot documenten op basis waarvan de kredietgever fraude kan bestrijden (risicoanalyse).

Gesprek met de consument: zorgen voor vertrouwelijkheid

Guidelines v/d administratie:

De wijze waarop het onderzoek naar de kredietwaardigheidsbeoordeling door de kredietgever verloopt, wordt gemoduleerd op basis van het daarvoor gebruikte medium. Dit op voorwaarde dat de finaliteit van de wet wordt nageleefd.

Het onderzoek kan onder meer worden uitgevoerd door een onderhoud tussen de kredietgever en de consument, d.w.z. een dialoog tussen de partijen. Dat onderhoud kan in dat geval verschillende vormen aannemen, de fysieke aanwezigheid van de partijen is niet vereist. Bijvoorbeeld: een telefoongesprek, een uitwisseling via een instant messenger, …

Wanneer het onderzoek plaatsvindt in de vorm van een gesprek met de consument, is het belangrijk dat de kredietgever, of zijn bemiddelaar, zorgt voor praktische omstandigheden die de consument in staat stellen volledig op de vragen te antwoorden: er wordt voldoende tijd besteed aan die fase, het gesprek gaat door op een plaats die de vertrouwelijkheid garandeert van de door de consument geformuleerde antwoorden, de vragen zijn duidelijk en worden indien nodig uitgelegd, … Om aan die verplichting te voldoen, kan het gesprek bijvoorbeeld plaatsvinden in een bureau dat is afgesloten of dat voldoende is afgescheiden van de rest van de commerciële ruimte.

Aanvraagformulier en krediet op afstand

Guidelines:

In het geval dat de consument een kredietaanvraag indient via een informaticaplatform van de kredietgever (bijvoorbeeld een website), worden alle door de consument ingevoerde gegevens ongewijzigd bewaard. Bovendien is het aangewezen dat de kredietgever of diens bemiddelaar voor de consument de mogelijkheid voorziet om hem uit te leggen wat er bedoeld wordt bij bepaalde vragen uit de vragenlijst.

Wanneer de aanvraag wordt ingediend via een middel voor communicatie op afstand via spraak, wordt aanvaard dat de kredietgever geen vragenlijst aan de consument voorlegt indien de conversatie wordt opgenomen en bewaard voor minstens de volledige duur van het krediet. Als de kredietgever gebruikmaakt van die mogelijkheid, bezorgt hij aan de consument op een duurzame drager, vóór het aangaan van het krediet of samen met de toezending van de kredietovereenkomst, een samenvatting van de geregistreerde gegevens op basis van de antwoorden die hij heeft gegeven.

De inhoud van het aanvraagformulier

Artikel VII.69, §2, lid 2 bepaalt dat deze vragenlijst de consument minstens moet bevragen over volgende zaken: het doel van het krediet, het inkomen, de personen ten laste, de lopende financiële verbintenissen waaronder het openstaand bedrag en het aantal kredieten in omloop. Het betreft hier een minimale lijst. De kredietgever moet, op basis van zijn ervaring, vastleggen welke informatie hij nodig heeft. De FOD Economie wijst in dit verband op andere uitgaven van de consument: onderhoud van de woning, voedingsmiddelen, energie, vervoer, levering van water, kledij, verzekeringen, telecommunicatie, belastingen, vrijetijdsbesteding, …

De gezondheidskosten zijn moedwillig niet opgenomen in deze lijst. Gelet op het verbod dat de wet oplegt, is het beter dat de kredietgever de consument geen vragen stelt over dit soort kosten. Wel moet de kredietgever zich er bij de kredietwaardigheidsbeoordeling van vergewissen dat de consument in staat is om het hoofd te bieden aan normale gezondheidskosten. In het kredietaanvraagformulier wordt de consument ook gevraagd welk bedrag hij wenst op te nemen en welke looptijd van het krediet hij wenst.

Een PV van vaststelling van de inspectie vermeldt; Artikel VII.69, §2 WER verplicht de kredietgever om de consument te bevragen over het openstaand bedrag van zijn lopende kredieten aan de hand van een kredietaanvraagformulier onder de vorm van een vragenlijst. De vragenlijst van X. bevat geen enkel vak waarin deze informatie kan worden ingevuld. In zijn aanvullend antwoord bevestigt X. deze tekortkoming en geeft aan dat zij haar formulier zal aanvullen om zich in orde te stellen. Zij voegt daaraan toe dat deze informatie gecontroleerd zal worden via de raadpleging van de CKP. De Centrale voor Kredieten aan Particulieren geeft kredietgevers geen inlichtingen over het openstaand bedrag van lopende kredieten, zodat X. die informatie dus niet kan controleren via die weg(zie het PV). De inspectie besluit hieruit dat de kredietgever moedwillig onvolledige informatie tracht te verzamelen.

Forfaitaire uitgave

Guidelines:

De kredietgever bepaalt op basis van zijn ervaring welke extra informatie voor hem allemaal nodig is. De kredietgever zal inschatten of hij ook vragen moet stellen over de levensnoodzakelijke behoeften (huisvesting, energieverbruik, vrije tijd, opvoeding van de kinderen, enz.) dan wel of deze zijn opgenomen in een forfaitair bedrag.

De gezondheidskosten zijn bewust uit deze eventuele bijkomende vragen gelaten. Gezien het wettelijke verbod mag de kredietgever de consument niet bevragen over dat soort kosten. De kredietgever zal zich er echter wel van moeten vergewissen dat de consument in staat is normale gezondheidsuitgaven te dragen bij de beoordeling van de kredietwaardigheid. Deze kosten moeten deel uitmaken van het forfait. Om een raming te maken van het bedrag aan uitgaven van de consument in zijn budget, kan de kredietgever ervoor kiezen forfaits te bepalen en te gebruiken in plaats van de consument te bevragen over elk van de elementen afzonderlijk.

Het voordeel van de forfaits is dat er minder vragen moeten worden gesteld over het privéleven van de consument en zijn gewoontes. Het gebruik van forfaits laat toe het aantal te verzamelen inlichtingen te verminderen.

De kredietgever kan niet één forfaitair bedrag bepalen voor alle consumententypes. Wanneer de kredietgever ervoor kiest gebruik te maken van een forfait per consumententype om het gewicht van een uitgave in het budget van de consument te bepalen, moet hij op objectieve wijze een forfait vaststellen, door een gedocumenteerde berekening te maken, gebaseerd op verifieerbare gegevens conform artikel VII.77, §1, vierde lid WER.

De kredietwaardigheidsbeoordeling op forfaits per consumententype baseren, kan het risico impliceren dat die forfaits lager kunnen zijn dan de reële lasten van de consument.

Het forfaitaire bedrag moet variëren volgens objectieve criteria en moet voldoende realistisch zijn, rekening houdende met eventuele schommelingen.

In de praktijk is het forfait een bedrag dat door de kredietgever wordt opgeteld bij het bedrag aan individueel vastgestelde uitgaven van de consument (bijvoorbeeld maandelijkse termijnen van lopende kredieten, huur, …).

In de Guidelines worden verschillende elementen beschreven waaruit dat forfaitaire bedrag minstens bestaat:

  • de personen ten laste,
  • de lopende financiële verbintenissen,
  • de levensnoodzakelijke uitgaven.

De berekening die de kredietgever uitvoert om het totaalbedrag van het aan het consumententype aangepaste forfait te bepalen, moet minstens uit die elementen bestaan.

Andere aanbevelingen van de Guidelines

Zie de volledige tekst van de Guidelines

Het doel van het krediet

De bedoeling van de vragen over het doel van het krediet is de kredietgever in staat te stellen te voldoen aan zowel zijn informatie- en raadgevingsverplichtingen als zijn verplichtingen inzake professionele toewijding en voorzichtigheid.

Onder “doel van het krediet” moet worden begrepen: de bedoeling van de consument, het gebruik van de som die hem ter beschikking wordt gesteld door het krediet. Wanneer het oorspronkelijk door de consument gevraagde bedrag verschilt van het uiteindelijk toegekende kredietbedrag, bewaart de kredietgever in zijn dossier een spoor van de verschillende aanvragen.

De consument moet antwoorden op alle vragen die hem gesteld worden. Hij moet het doel van het krediet meedelen.

Indien de kredietgever aan de consument gestandaardiseerde antwoorden wil suggereren betreffende het doel van het krediet, stelt hij betekenisvolle antwoorden voor. De gestandaardiseerde vermeldingen “financiering van diverse uitgaven”, “geldelijke middelen” in het geval van een lening op afbetaling of vergelijkbare vage en gestandaardiseerde vermeldingen in de kredietaanvraag zijn niet betekenisvol.

Op basis van zijn ervaring identificeert de FOD Economie een niet-exhaustieve lijst van doelen van het krediet:

  • de financiering van bepaalde goederen, bijvoorbeeld een voertuig of een bepaald consumptiegoed, of van een bepaalde dienst, bijvoorbeeld een reis of de herstellingen aan een voertuig;
  • de herfinanciering van bestaande schulden;
  • het toekennen van liquide middelen aan de consument, zonder bepaling van het gebruik van de bedragen;
  • indien het krediet bestemd is voor meerdere doelen (“gemengd doel”) moeten deze elk apart vermeld worden.

Bij de financiering van een goed of een dienst moet de kredietgever informeren naar het bedrag van de uitgaven die de consument overweegt. Er wordt aangeraden dat de kredietgever daarvoor vraagt naar een kopie van de bestelbon of een gedetailleerde kostenraming. Enerzijds om het kredietbedrag te bepalen dat het best is aangepast conform artikel VII.75 WER en anderzijds, indien van toepassing, om de wettelijke voorschriften inzake de gelieerde overeenkomsten te kunnen respecteren.

Bij de herfinanciering van bestaande schulden moet de kredietgever meer in het bijzonder informeren naar die schulden. Hij moet ook vragen naar het doel van het krediet of de kredieten waarvoor de herfinanciering wordt gevraagd. Wanneer het krediet waarvoor de herfinanciering wordt gevraagd al tot doel had een of meerdere kredieten te herfinancieren, kan de kredietgever met die informatie een situatie van zogenaamde cascadekredieten vermijden, waarbij een consument regelmatig dezelfde schuld herfinanciert, en zich steeds een beetje meer in de schulden werkt.

In de praktijk stelt de FOD Economie soms vast dat in centralisatiekredieten aan een maximaal JKP ook kredieten worden geherfinancierd die aanvankelijk aan een veel lager JKP werden aangegaan. Bijvoorbeeld: een autofinanciering aan 2,5 % die nog gedurende 10 maanden moet worden terugbetaald, wordt mee opgenomen in een herfinancieringskrediet dat moet worden terugbetaald aan een JKP van 9,95 % en met een looptijd van 120 maanden. Een autokrediet voor een wagen van 3 of 4 jaar oud, wordt zo mee opgenomen in een nieuw krediet dat 10 jaar zal lopen.

Het toekennen van liquide middelen zonder bepaling van het gebruik van de bedragen is vaak het doel van een kredietopening van onbepaalde duur (het ter beschikking stellen van een som geld of van elk ander betaalmiddel). Het is dan niet mogelijk op voorhand te bepalen welk gebruik zal worden gemaakt van de ter beschikking gestelde bedragen. In dat geval wordt aanvaard dat het antwoord algemener is, bijvoorbeeld: “financiering van uitgaven gedaan met een gekoppelde betaalkaart” of “mogelijkheid om geldopnames te doen boven op het creditsaldo van de lopende rekening X”, …

Wanneer de consument, die op een verzekering wenst in te tekenen, ervoor kiest die te financieren met behulp van krediet, moet hij dat vermelden bij het doel van de kredietaanvraag.

Wanneer het aangevraagde krediet meerdere doelen heeft (gemengd doel), moeten die elk apart worden vermeld in het antwoord van de consument.

De inkomsten

Onder inkomsten verstaat men zeker inkomsten uit loonarbeid, werkloosheidsuitkeringen, uitkeringen van mutualiteiten of verzekeringen, inkomen als zelfstandige, maar het kunnen ook inkomsten zijn gekoppeld aan het vermogen, zoals inkomsten uit verhuur, lijfrenten, intresten en dividenden op een effectenportefeuille, …

Er bestaan heel wat verschillende inkomsten, die zelf nog vele varianten kennen. Het is aan de kredietgever om de inkomsten van de consument correct te identificeren.

De kredietgever mag niet uitgaan van het bestaan van inkomsten zonder de consument te hebben ondervraagd over het reële bestaan ervan en desgevallend het bestaan en de regelmatigheid ervan te hebben gecontroleerd.

De aanwezigheid van kinderbijslag, dubbel vakantiegeld, eindejaarspremies en alle overige periodieke terugkerende voordelen moet effectief door de consument zijn meegedeeld of worden vastgesteld door de kredietgever als hij die wil opnemen in de inkomsten.

Het identificeren van de inkomsten van de consument heeft tot doel alle sommen te bepalen waarvan men redelijkerwijze mag aannemen dat de consument ze zal ontvangen tijdens de duur van het krediet. Het gaat er dus om, op het moment van de toekenning van het krediet en op basis van de elementen waarover de kredietgever op dat ogenblik beschikt of zou moeten beschikken, toekomstige inkomens in te schatten.

De inschatting van die toekomstige inkomens dient te gebeuren op basis van de elementen die bekend zijn op het moment van het onderzoek. De aard van een dergelijke extrapolatie is onzeker. Om die uit te voeren, kan de kredietgever zich baseren op inkomsten voorafgaand aan de kredietaanvraag. Hij moet inschatten of de consument die redelijkerwijze zal verwerven gedurende de volledige duur van het krediet.

De mate van onderzoek hangt af van het vaste en zekere karakter van de gekende inkomsten. Hoe variabeler de inkomsten, hoe meer de kredietgever informatie moet inwinnen over een lange periode om die variatie te bepalen. Dat om zich ervan te vergewissen dat de consument altijd in staat zal zijn zijn verplichtingen na te komen wanneer hij het laagste waargenomen of voorzienbare inkomen ontvangt. Als de inkomsten variabel zijn, baseert de kredietgever zich op betrouwbare documenten, zoals bijvoorbeeld het aanslagbiljet van de consument, Btw-aangifte, ….

De kredietgever moet de schommeling van de inkomsten in de toekomst voorzien als dat redelijkerwijze mogelijk is of hij hieromtrent door de consument werd ingelicht. Wanneer zich tijdens de duur van de kredietovereenkomst wellicht een gebeurtenis zal voordoen die de inkomsten van de consument kan verminderen, moet de kredietgever de consument bevragen om te bepalen wat zijn inkomsten zullen zijn na die gebeurtenis. Concreet is dit bijvoorbeeld het geval wanneer redelijkerwijze verwacht mag worden dat de consument met pensioen zal gaan tijdens de duur van het krediet of dat de kredietgever voorafgaand was geïnformeerd dat de consument in vooropzeg was. In dat geval probeert de kredietgever, op basis van de door de consument verstrekte informatie en eventueel bewijsstukken, vast te stellen welke inkomsten de consument zal genieten (pensioen, werkloosheidsvergoeding,…).

Hoe langer het krediet loopt, hoe meer de kredietgever zich ervan moet vergewissen dat de geïdentificeerde inkomsten gegarandeerd zijn.

De personen ten laste

De kredietgever ondervraagt de consument over de personen te zijnen laste om te bepalen welke kosten die personen doen ontstaan.

Meerdere studies tonen aan dat de kosten verschillen naargelang van de leeftijd van de persoon ten laste. De kredietgever zou de consument op zijn minst moeten vragen naar de leeftijdscategorie en de status van de personen te zijnen laste.

De wetgeving inzake consumentenkrediet streeft ernaar dat ook blijvend voldaan wordt aan de levensnoodzakelijke behoeften voor de consument en zijn gezin, en in het bijzonder voor zijn kinderen. Onder het begrip ‘levensnoodzakelijke behoeften’ worden onder meer huisvesting, energieverbruik, vrije tijd en opvoeding van de kinderen begrepen.

De ouders van een kind zijn er op grond van artikel 203, §1 van het Burgerlijk Wetboek toe verplicht, naar evenredigheid van hun middelen, in te staan voor de volgende kosten: de huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opvoeding, de opleiding en de ontplooiing van hun kinderen. Die verplichting kan doorlopen na de meerderjarigheid van het kind indien de opleiding van het kind niet voltooid is.

Om te bepalen welke kosten een persoon ten laste doet ontstaan, kan de kredietgever ervoor kiezen een "kostenforfait” vast te stellen voor elk type persoon ten laste. Als hij daarvoor kiest, zal hij niettemin een forfait moeten bepalen dat redelijkerwijze voldoende is om in te staan voor alle kosten van de levensnoodzakelijke behoeften, als de personen ten laste zijn kinderen zijn. De kredietgever bepaalt die bedragen op basis van een gedocumenteerde berekening, gebaseerd op verifieerbare gegevens. In elk geval zullen die forfaits aangepast zijn aan het type van de persoon ten laste (bijvoorbeeld de leeftijdscategorie) van de consument.

In geen geval mag de kredietgever die forfaitaire lasten laten overeenstemmen met de bedragen die de consument ontvangt als kinderbijslag. Kinderbijslag is een hulp om die kosten te dragen. Algemeen wordt beschouwd dat die bedragen ontoereikend zijn om de last van een kind volledig te dragen.

Zo ook vormt de verwijzing naar het minimum vatbaar voor beslag een analyse van het kredietrisico en niet van de kredietwaardigheid.

De lopende financiële verbintenissen

De wet definieert niet wat ze verstaat onder “financiële verbintenis”. Het gaat om een ruimer begrip dan de lopende kredietverbintenissen. Het zal gaan om alle schulden die de consument moet terugbetalen, ongeacht de schuldeiser.

De wet beoogt zeker: de kredieten (1), de huur (2) en de alimentatie (3) die de consument verschuldigd is. In de praktijk stelt de FOD Economie vast dat die informatie altijd geëist wordt door de kredietgevers. Er bestaan bovendien heel wat andere financiële verbintenissen (4) die worden aangegaan door de consument (zie hieronder)

De kredieten

De kredietgever moet de consument bevragen over de kredieten waarvan hij schuldenaar is, hoeveel het er zijn en welke de openstaande bedragen zijn. Hij moet de consument ondervragen los van de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (hierna ook “de Centrale”).

Onder openstaand bedrag moet worden verstaan: de vervallen, onbetaalde sommen en de niet-vervallen sommen van de lopende kredietovereenkomsten.

Als de consument het openstaand bedrag van zijn kredieten niet kent en de kredietgever dit onmogelijk kan afleiden uit de Centrale vraagt de kredietgever hem naar het meest recente rekeningafschrift of naar een kopie van de aflossingstabel.

De raadpleging van de Centrale maakt het voor de kredietgever mogelijk om, met de consument, de juistheid na te gaan van de antwoorden die hij geeft. Het is aan te bevelen dat de kredietgever de consument ook vraagt naar de nulstellingstermijnen van de lopende kredietopeningen.

Wanneer het krediet tot doel heeft lopende kredieten te herfinancieren, vraagt de kredietgever aan de consument om de exacte bedragen mee te delen, bij voorkeur op basis van een afrekening verstrekt door de geherfinancierde kredietgever.

Er wordt aangeraden dat de kredietgever de consument ook vraagt naar het initiële bedrag van de lopende kredieten. In het geval van een kredietherfinanciering vraagt hij daarenboven naar de resterende duur en het doel van de kredieten waarvoor een herfinanciering wordt gevraagd.

Voor de kredietopeningen wordt geadviseerd dat de kredietgever de consument ondervraagt over de minimale maandelijkse aflossing bij volledige opneming van het kredietbedrag.

Als de verklaring van de consument aanzienlijk verschilt van de raadpleging van de Centrale wijst  de kredietgever de consument op dit verschil. De kredietgever stelt bijvoorbeeld een aanzienlijk verschil vast wanneer de consument één krediet aangeeft, terwijl er drie kredieten in de Centrale staan vermeld.

Huur en woonlasten

Wanneer de consument verklaart huurder te zijn, zorgt de kredietgever ervoor dat hem het door de consument betaalde huurbedrag wordt meegedeeld, eventueel te verhogen met de forfaitaire kosten voor de gemene delen.

Wanneer de consument verklaart gehuisvest te worden door een derde, moet de kredietgever geval per geval bepalen of het nodig is een bedrag te voorzien dat beschikbaar is om het hoofd te bieden aan een verandering van de situatie, rekening houdend met het al dan niet precaire karakter van die situatie.

Wanneer de consument eigenaar is van zijn woning, wordt aangeraden dat de kredietgever de consument vraagt naar de eventuele gedragen lasten, zoals lasten van de mede-eigendom.

De alimentatie

De kredietgever bevraagt de consument naar alimentatiebedragen die hij eventueel verschuldigd is.

De andere financiële verbintenissen

De consument kan bijvoorbeeld gebonden zijn door een aantal financiële verbintenissen die de vorm kunnen aannemen van abonnementen of bijdragen, zoals contracten voor de levering van elektriciteit, water, gas, telefoonabonnementen, verzekeringsovereenkomsten, huurcontracten voor voertuigen,abonnementen bij sportzalen, op tijdschriften en andere diensten die periodiek terugkerend uitgevoerd worden, …

Sommige van die verbintenissen zijn levensnoodzakelijke behoeften, onontbeerlijk voor het behoud van een menswaardig bestaan voor de consument en zijn gezin.

De kredietgever is niet gehouden met precisie de lasten die die uitgaven vertegenwoordigen, te bepalen. De techniek van het forfait mag worden toegepast. Aangezien die lasten sterk kunnen verschillen van consument tot consument, zal dat forfait voldoende hoog moeten zijn om op zijn minst de financiële verbintenissen te dekken die onontbeerlijk zijn voor het behoud van een menswaardig bestaan van de consument en ook voor de andere verbintenissen waartoe de consument over het algemeen is gehouden en die hij niet zonder opzegtermijn kan beëindigen. Opnieuw bepaalt de kredietgever die bedragen op basis van een gedocumenteerde berekening, gebaseerd op verifieerbare gegevens.

Verboden informatie

In geen enkel geval mag de kredietgever vragen stellen over het ras, de etnische afstamming, het seksuele gedrag, de gezondheid, de overtuigingen of activiteiten op politiek, levensbeschouwelijk of godsdienstig gebied of het lidmaatschap van een vakbond of van een ziekenfonds (artikel VII.69, §1, tweede lid WER).

Algemeen geldt dat de kredietgever moet oppassen dat hij aan geen enkele vorm van discriminatie doet. Zo vermijdt hij verschillende “scores” toe te kennen naargelang van het geslacht van de consument.

De FOD Economie stelt geen moeilijkheden vast wat betreft die verbodsbepalingen, met uitzondering van de vragen over de gezondheid van de consument wanneer een overlijdensverzekering wordt aangeboden samen met het aangaan van de overeenkomst. Die verzekeringen worden aangegaan door de kredietgever en/of de bemiddelaar in hun hoedanigheid van makelaar of verzekeringsagent van een derde maatschappij.

In de praktijk kunnen twee soorten polissen worden onderscheiden: de polissen aanvaard door de verzekeraar op basis van een zogenaamde verklaring van goede gezondheid en de polissen aanvaard op basis van een medische vragenlijst.

In elk geval mag de kredietgever de door de consument verstrekte gegevens over zijn gezondheid niet bewaren, op welke drager dan ook.

De wet verplicht de kredietgever te beschikken over gegevens betreffende de oorsprong van de inkomsten en het doel van het krediet. Die kunnen onrechtstreeks verband houden met de gezondheidstoestand van de consument (uitkeringen van het ziekenfonds, arbeidsongeschiktheid, financiering van een medische ingreep, …). Het verzamelen van die informatie door de kredietgever is niet onverenigbaar met het verbod uit artikel VII.69, §2, tweede lid WER. De kredietgever houdt rekening met die elementen, aangezien ze een invloed hebben op de kredietwaardigheid, en hij bewaart ze in het kredietdossier.

Back to top