VII.87, § 1 : Nevendiensten

 

 

Artikel VII.87

 

Artikel VII.87

§ 1. Het is de kredietgever en de kredietbemiddelaar verboden om de consument te verplichten in het raam van het sluiten van een kredietovereenkomst een andere overeenkomst te ondertekenen bij de kredietgever, de kredietbemiddelaar of een door hen aangewezen derde.
De bewijslast dat de consument de vrije keuze heeft gehad met betrekking tot het sluiten van iedere nevendienstcontract, die bijkomend met de kredietovereenkomst wordt gesloten, komt toe aan de kredietgever en de kredietbemiddelaar..
§ 2. Het is de kredietgever en de kredietbemiddelaar eveneens verboden om bij het sluiten van een kredietovereenkomst, van de consument te bedingen om het ontleende kapitaal, geheel of gedeeltelijk, in pand te geven, of om het, geheel of gedeeltelijk, te bestemmen als deposito of voor de aankoop van effecten of andere financiële instrumenten.
§ 3. Het stelsel van wedersamenstelling van het kapitaal, is verboden.
§ 4. Elk beding strijdig met dit artikel wordt voor niet geschreven gehouden

Ratio legis

De kredietverstrekking is een activiteit waarbij het engagement van de professional traditioneel vergezeld kan zijn van andere voorwaarden die, naast het hoofddoel van de overeenkomst, de consument nog andere verplichtingen opleggen. Deze verplichtingen hebben hoofdzakelijk tot doel de terugbetaling van het toegestane krediet te waarborgen. Men kan bijvoorbeeld de consument de verbintenis doen aangaan om geen nieuwe schulden te maken, het gefinancierde goed te verzekeren tegen lichamelijke schade, het overlijdensrisico te dekken door een levensverzekering of een schuldsaldoverzekering enz. Deze verbintenissen vormen kredietvoorwaarden en de realisatie ervan is een bepalende voorwaarde voor het akkoord van de kredietgever.

Die bijkomende verplichtingen brengen vaak nieuwe kosten mee voor de consument. Ze bieden de professional ook de kans bijkomende winst te genereren, hetzij rechtstreeks, wanneer de kredietgever de consument verplicht met hemzelf een overeenkomst te sluiten, hetzij onrechtstreeks, wanneer hij de consument ertoe verplicht exclusief een overeenkomst te sluiten met een derde die hij aanwijst en met wie hij een akkoord heeft gesloten om te worden vergoed voor de dossiers die hij aanbrengt.

In bepaalde gevallen kan de betrachting om het hoofddoel van de overeenkomst te realiseren, bijkomstig worden aan de daarnaast gegenereerde winst. Naar aanleiding van een grondig administratief onderzoek hebben de correctionele rechtbanken bemiddelaars bestraft, die regelmatig schuldsaldoverzekeringen oplegden aan prijzen die veel hoger lagen dan de marktprijs (zie Corr. Gent, 6 maart 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, 225; Corr. Gent, 2 oktober 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, 232; Corr. Dendermonde, 9 november 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 37).

(Zie een voorbeeld van pro justitia).

(Zie voor een inventaris van de praktijken L. KINNAERT, De dubbele keuzevrijheid inzake schuldsaldoverzekeringen: bewijsproblematiek, Jaarboek Kredietrecht 1999, 93).

Vanuit het oogpunt van de bescherming van de consument zal men de strijd willen aanbinden met de misbruiken die in het bijzonder frappant zijn wanneer de kredietgever en/of kredietbemiddelaar de mogelijkheid heeft de kosten van de aangehechte overeenkomst zelf te bepalen, omdat in de kredietovereenkomst wordt vastgelegd dat enkel met de kredietgever, de kredietbemiddelaar of een derde die ze aanwijzen, een overeenkomst mag worden gesloten. Deze aanpak bevindt zich op het raakvlak van uiteenlopende, of zelfs tegenstrijdige bekommernissen:

  • de beperkingsnormen voor de kosten van het krediet doen naleven (maximale percentages, duur) en vermijden dat, door onrechtmatige praktijken van aangehechte overeenkomsten, deze grenzen worden overschreden.
  • de strijd aanbinden met misbruiken inzake woekerprijzen die worden aangerekend in bepaalde aangehechte overeenkomsten.
  • erop toezien dat het JKP zijn functie van meetinstrument behoudt.
  • zonder afbreuk te doen aan het legitieme recht van de kredietgever om zijn akkoord voor een krediet aan bijkomende voorwaarden te onderwerpen die zijn gerechtvaardigd gelet op de aard van het krediet, de duur ervan of het bedrag enz. In vele gevallen is de aangehechte overeenkomst ook in het belang van de consument.

Ontstaan

Om aan die doelstellingen te beantwoorden, bood het wetsontwerp dat in 1991 wet is geworden een radicale oplossing: men wilde de kredietgever en de kredietbemiddelaar verbieden de consument te verplichten een tweede overeenkomst te sluiten, zowel met de kredietgever en de kredietbemiddelaar zelf, als met een derde: Als niet geschreven wordt beschouwd elk beding waarbij de kredietnemer er zich toe verbindt bij het afsluiten van een kredietovereenkomst een andere overeenkomst te ondertekenen bij de kredietgever of bij een door deze laatste aangeduide derde". Deze tekst wordt vervolgens verschillende keren gewijzigd.

Draagwijdte van § 1 van artikel 31

Artikel VII.87, § 1 verbiedt de kredietgever en de kredietbemiddelaar de consument te verplichten met hen of een door hen aangeduide derde een overeenkomst aan te gaan. Men wil dus elke vorm van overeenkomst verbieden (en niet enkel verzekeringsovereenkomsten) wanneer de wederpartij is opgelegd aan de consument. Deze praktijk leidt tot abnormaal hoge prijzen en verhulde kosten en vergoedingen. Het moet dus worden beschouwd als een verboden praktijk voor een kredietgever om van de consument te eisen dat hij via een specifieke tussenpersoon een nevendienst afneemt. In dit geval is de consument verplicht een overeenkomst (mandaat of vertegenwoordiging) met een tussenpersoon te sluiten, ook al behoudt hij de vrije keuze van de aanbieder van de aanvullende dienst.

Om de vastgestelde misbruiken te bestrijden, vormt de tekst een voorwaardelijke toelating (namelijk de kosten van de aangehechte overeenkomst opgelegd door de kredietgever opnemen in de totale kosten van het krediet) om tot een principieel verbod, maar beperkt tot de aangehechte overeenkomsten die met de kredietgever, kredietbemiddelaar of een door hen aangeduide derde worden gesloten (voor wat betreft dit verbod, zie Dominique Blommaert, De schuldsaldoverzekering bij een consumentenkrediet na de wet van 24 maart 2003 : hoe kan dit nog verplicht worden ?, Jaarboek Kredietrecht 2003, noot sub Vred. Waregem, 2 décember 2003, bl. 58; R. Steennot et Lientje Van Den Steen : De schuldsaldoverzekering, een persoonlijke zekerheid ?, noot sub Vred. Kortrijk, 1 maart 2005, Jaarboek Kredietrecht. 2005, 42. Christine BIQUET-MATHIEU, Aperçu de la loi relative au crédit à la consommation après la réforme du 24 mars 2003, in Chronique de droit à l'usage des juges de paix et de police, cahier n°42, januari 2004, bl.103)

De regel is dus niet van toepassing indien:

  • De aangehechte overeenkomst geen kredietvoorwaarde is. Indien een andere overeenkomst dan de kredietovereenkomst met de kredietgever of kredietbemiddelaar door de consument wordt ondertekend zonder dat dit door hen is opgelegd.
  • De aangehechte overeenkomst is een kredietvoorwaarde, maar de consument kan de wederpartij vrij kiezen. Indien de kredietgever de ondertekening van een andere overeenkomst (bijvoorbeeld een omniumverzekering voor de dekking van een wagen die met een krediet is gefinancierd) vereist, maar de consument vrij is een overeenkomst aan te gaan met een wederpartij van zijn keuze (kredietgever en kredietbemiddelaar inbegrepen).

Er bestaat echter een verschil tussen de twee mogelijke gevallen wat betreft de totale kosten van het krediet: in de eerste veronderstelling (geen opgelegde overeenkomst), worden de kosten van de aangehechte overeenkomst niet opgenomen in de totale kosten van het krediet; in het tweede geval, moeten de kosten van de overeenkomst worden meegerekend bij de totale kosten van het krediet, zelfs als de consument kiest een overeenkomst te sluiten met een derde (zie de definitie van de totale kosten van het krediet - art I.9, 41°,WER).

Artikel VII.87 en de bepalingen van boek VI over het gezamenlijke aanbod

Vóór de hervorming van 2003 was men overeengekomen om ervan uit te gaan dat artikel 31 niet tot doel had een bijzondere regeling te bepalen voor een gezamenlijk aanbod inzake consumentenkrediet. (Lettany, Het consumentenkrediet., n°235 e.v., 209; Johan Van Lysebettens, Commentaar sub Vred. Gent, 10 januari 1997, Jaarboek Kredietrecht 1997, 132; D. BLOMMAERT en F. NICHELS, Kroniek van het consumentenkrediet (1995-1999), T.B.H. 2000, 107).

Artikel 31 beoogde in werkelijkheid veel meer dan de gezamenlijke aanbiedingen in de zin van de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument van 12 juli 1991 (WHPC), vervangen door de wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (WMPC) van 6 april 2010en nu door boek VI, WER.

Met artikel VII.87 wil men nog steeds de aangehechte overeenkomsten in ruime zin reglementeren, een gebruikelijke praktijk bij consumentenkrediet, ongeacht of ze overeenkwamen met de definitie van het gezamenlijke aanbod in de zin van artikel I.8, 19°. Uit deze beschouwing kon worden afgeleid dat een gezamenlijk aanbod bij consumentenkrediet slechts kon worden toegelaten voor zover het voldeed aan de voorwaarden van de gezamenlijke aanbiedingen toegestaan in boek VI, WER.

Artikel VI.81 verbiedt gezamenlijke aanbiedingen wanneer een van de elementen van het aanbod een financiële dienst is. Volgens art. I.8, 16°, WER, een financiële dienst is iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen. In afwijking van dit beginsel staat de wet niettemin het gezamenlijke aanbod van financiële diensten toe die een geheel vormen (artikel VI.81, § 2).

Het consumentenkrediet biedt enkele voorbeelden van gezamenlijke aanbiedingen die de wet uitdrukkelijk toelaat. Dit is het geval van een geoorloofde debetstand (krediet en opening van een zichtrekening).

Het is ook het geval van een gezamenlijk aanbod van een krediet en van een schuldsaldoverzekeringsovereenkomst (Lettany, Het consumentenkrediet, De Wet van 12 juni 1991, Kluwer, 1993, n°238, p. 211. M. Van Den Abbeele et Ch. Demoulin, "Quelques considérations au sujet de l'offre conjointe et du crédit hypothécaire", noot sub Brussel 20 oktober 1993, Jaarboek Kredietrecht 1996, 21).

Wegens de omschrijving ervan impliceert het gezamenlijk aanbod dat de consument verplicht is verschillende elementen van het aanbod te onderschrijven. Hoewel het toegelaten lijkt door de WMPC omdat het een geheel vormt, is dit aanbod dus verboden door artikel VII.87, § 1, WER (de kredietgever legt een medecontractant op voor de kredietverzekering).

De kredietportefeuille verzekerd door de kredietgever

Het verbod geldt voor de verzekering onderschreven door de kredietgever voor het geheel van de consumentenkredietportefeuille en waarvan de onderschrijving ervan opgelegd wordt door de kredietovereenkomst als een modaliteit ervan. In dit geval omvat de kredietovereenkomst, in werkelijkheid, twee overeenkomsten (negotium). De eerste overeenkomst heeft betrekking op de toekenning van het krediet en de tweede overeenkomst heeft betrekking op het mandaat dat door de consument aan de kredietgever wordt toegekend om een verzekering te sluiten of om een vooraf bestaande verzekeringsovereenkomst toepasselijk te maken op de kredietovereenkomst, door de terugbetaling van het krediet te waarborgen of de bewaring en de teruggave van het gefinancierde goed te waarborgen.

Het bewijs van de vrije keuze

Art.VII.87, § 1, (2de zin) :

De bewijslast dat de consument de vrije keuze heeft gehad met betrekking tot het sluiten van iedere nevendienstcontract, die bijkomend met de kredietovereenkomst wordt gesloten, komt toe aan de kredietgever en de kredietbemiddelaar.

Deze zin werd door de wet van 19 april 2014 aan artikel VII.87 toegevoegd. Volgens de Memorie van Toelichting, Het is aan de kredietgever om te bewijzen dat de nevendienst niet werd opgelegd aan de consument. De bewijsmiddelen dat de consument een effectieve keuzevrijheid heeft gehad zijn onderworpen aan de regels van het gemeen recht. Toch dient opgemerkt te worden dat het louter opnemen van een bepaling in de algemene voorwaarden in het contract waardoor de consument zou verklaren dat hem geen enkele overeenkomst werd opgelegd, kan beschouwd worden als onrechtmatig beding in de zin van de Wet op de marktpraktijken. Eén van de elementen inzake de bewijsvoering kan zijn, het uitdrukkelijk opnemen van opties in het contract waarbij de consument zijn keuze aanduidt (Parl. St. Kamer, Zitt. 53, 3429/001, bl. 29).

In het gemeen recht, werd de bewijslast dat de overeenkomst werd opgelegd door de kredietgever of door de kredietbemiddelaar in principe op de lener gelegd (Vred. Waregem, 2 december 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, p. 48). Artikel VII.87 zorgt dus voor een omkering van de bewijslast. Deze bewijsregel kan niet worden ontdaan door een contractuele bepaling gezien elk van de bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden verboden en nietig van rechtswege voor zover die ertoe strekken de bewijslast voor de naleving van alle of een deel van de in dit boek bedoelde verplichtingen die rusten op de betalingsdienstaanbieder, de kredietgever of de kredietbemiddelaar, op de betalingsdienstgebruiker of de consument te leggen (VII.2, §4).

De kredietgever moet aantonen dat de consument over een keuzevrijheid beschikte om de aangehechte overeenkomst al dan niet aan te gaan. Dit bewijs kan worden geleverd aan de hand van een verklaring waarin de consument erkent een verzekering uit eigen vrije wil te hebben afgesloten. Deze spontane verklaringen moeten echter met voorzichtigheid beoordeeld worden in het licht van art. VII.2, § 4 dat reeds in herinnering werd gebracht. De richtlijnen van de administratie herinneren eraan dat deze toestemming niet kan voortvloeien uit een voorgedrukte of door de kredietgever of zijn vertegenwoordiger geschreven verklaring. Een actieve handeling door de consument is altijd vereist: De kredietgever kan de consument vragen te bevestigen dat de verschillende formaliteiten correct werden vervuld, bijvoorbeeld door hem te vragen om vermeldingen aan te vinken (“checkbox”). Die instemmingen moeten door middel van een actieve handeling door de consument worden gegeven; dit kan door een vakje aan te vinken (digitale weg) of aan te kruisen (op papier). In het kader van de bewijslast die op de kredietgever rust en om de consument toe te laten het tegenbewijs te leveren, is het aangewezen dat deze instemming gestaafd wordt door één of meer relevante bewijzen, bijvoorbeeld de parafering door de consument, naast de instemmingsclausule (Guidelines over de kredietwaardigheidsbeoordeling van de consumenten, bl. 4).

De administratie heeft bovendien benadrukt dat de praktijken van gedwongen intekening op een schuldsaldoverzekering vaak samengaan met de ondertekening door de consument van een verklaring zoals:“Ik verklaar uitdrukkelijk dat ik niet verplicht werd een schuldsaldoverzekering af te sluiten bij de kredietgever, de kredietmakelaar of een door hen aangewezen derde. Ik heb vrijwillig deze verzekering genomen en onderschreven nadat ik een redelijke en vrije keuze heb gemaakt uit de verschillende mogelijkheden welke mij werden voorgelegd" (zie L. KINNAERT, "De dubbele keuzevrijheid inzake schuldsaldoverzekeringen: bewijsproblematiek", Jaarboek Kredietrecht 1999, 93)(voor een voorbeeld zie Vred. Grâce-Hollogne, 24 oktober 2006, Jaarboek Kredietrecht, 2006, p. 92 met noot Luc Kinnaert).

Vóór de goedkeuring van artikel VII.87, haalde de rechtspraak een reeks omstandigheden aan, die cumulatief een vermoeden doen ontstaan dat de intekening op de aangehechte overeenkomst, zelfs indien die niet uitdrukkelijk werd bepaald in de voorwaarden van de kredietovereenkomst, eigenlijk aan de consument werd opgelegd:

  • Het feit dat de aanvraag tot dekking met een verzekering is ingevuld door de bediende van de kredietgever of kredietbemiddelaar en aan de consument ter ondertekening is aangeboden op hetzelfde ogenblik als de kredietovereenkomst;
  • Het feit dat de aangehechte overeenkomst op dezelfde dag is gesloten als de kredietovereenkomst;
  • Het feit dat de aangehechte overeenkomst is gesloten in de lokalen van de kredietbemiddelaar;
  • Het feit dat de polis van een schuldsaldoverzekering en de kwijting van de betaling van de verzekeringspremie werden ondertekend door de kredietbemiddelaar – die ook in naam van de kredietgever handelde;
  • Het feit dat de derde wederpartij deel uitmaakt van dezelfde groep van ondernemingen als de kredietnemer;
  • Het feit dat de kredietbemiddelaar heeft erkend dat hij contractueel verplicht was overeenkomsten aan te bieden van een bepaalde verzekeraar;
  • Het feit dat de winst van de polis onmiddellijk is overgedragen aan de kredietgever;
  • Het feit dat het bedrag van de verzekeringspremie is toegevoegd aan het bedrag van de termijnbetaling of systematisch werd toegevoegd aan het kredietbedrag dat door de consument werd aangevraagd;
  • Het feit dat het bedrag van de verzekeringspremie automatisch werd afgetrokken van het kredietbedrag dat aan de consument ter beschikking werd gesteld of gedebiteerd van zijn zichtrekening;
  • Het feit dat de premie het voorwerp vormde van een door de kredietgever uitgeschreven cheque, te betalen aan de verzekeraar en verschillend van de cheque waarmee het kredietbedrag aan de kredietnemer werd betaald.
  • (Zie ook de praktijken aangehaald door de administratie)

Deze vermoedens horen bij de vaststellingen van de administratie op het terrein. Ten gevolge van een grondig administratief onderzoek hebben de correctionele rechtbanken bemiddelaars bestraft die regelmatig schuldsaldoverzekeringen oplegden aan prijzen die veel hoger lagen dan de marktprijs (zie Corr. Gent, 6 maart 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, 225; Corr. Gent, 2 oktober 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, 232).

Openbare orde

Art.VII.87, § 4 :Elk beding strijdig met dit artikel wordt voor niet geschreven gehouden.

In deze bepaling wordt benadrukt dat de tekst van artikel 31 van openbare orde is. De bepaling die in strijd is met artikel 31, is dus nietig.

Wat dan met een bijkomende verbintenis die zou zijn aangegaan in uitvoering van de vernietigde bepaling? Die lijkt hetzelfde lot te ondergaan (Rb. Oudenaarde, 4 december 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, 104; Vred. Torhout, 4 december 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 221; Vred. Gent, 5 januari 1998, T. Vred., 1998, 596; C. Biquet-Mathieu, "Aperçu de la loi relative au crédit à la consommation après la réforme du 24 mars 2003," in Chronique de droit à l'usage des juges de paix et de police, nr 12, 24 januari 2004, p. 106).

Deze nietigverklaring zou in ieder geval kunnen worden ingesteld op basis van artikel 1131 van het Burgerlijk Wetboek (ongeoorloofde oorzaak).

Sancties

De overtreding van artikel VII.87 kan aanleiding geven tot meerdere sancties:

  • In artikel VII.196, 5°, wordt een burgerlijke sanctie vastgesteld waarin wordt bepaald dat de verplichtingen van de consument van rechtswege worden verminderd tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst, of tot het ontleende bedrag wanneer de kredietgever de bepalingen bedoeld in artikel VII.87 niet heeft nageleefd of heeft miskend.
  • In artikel XV.90,4° wordt een strafrechtelijke sanctie voorzien voorzij die gebruik maken van een van de in de artikelen VII.84 tot VII.88, VII.105, VII.139, VII.140, VII.144 en VII.147/20 bedoelde onrechtmatige bedingen.

Bovendien wordt een foutief JKP in de kredietovereenkomst vermeld, als geen rekening wordt gehouden met bepaalde kosten bij de berekening van de totale kost van het krediet en in voorkomend geval wordt artikel VII.78 overtreden (percentage hoger dan de maximale jaarlijkse kostenpercentages) wat aanleiding kan geven tot de toepassing van andere burgerlijke sancties.

Back to top