VII.77, § 2 en VII.79 : De verplichting om het krediet te weigeren
Commentaar
De verlening van het krediet is een discretionaire beslissing van de kredietgever
Het is de kredietgever die zijn aanvaardingsbeleid en, bijgevolg, zijn risicobeleid bepaalt. De kredietgever kan steeds weigeren om een kredietovereenkomst toe te kennen, zelfs indien hij van oordeel is dat de consument in staat zal zijn zijn verbintenissen na te komen.
De weigering mag niet discriminerend zijn
Deze weigering kan echter niet discriminerend zijn in de zin van de wet van 30 juli 1981 met name met betrekking tot de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn (artikel 5, § 1, 1°).
Artikel VII.77 verplicht de kredietgever om het krediet te weigeren aan consumenten die niet in staat zijn om de verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst na te komen. Men zou hierin een discriminatie kunnen zien op grond van de welvaartstoestand (of, meer bepaald, volgens het Wetboek, op grond van de inkomsten), wat verboden is door artikel 7 van de wet van 30 juli 1981 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie. De wet bepaalt 19 zogenaamd beschermde criteria: 5 zogenaamd “raciale” criteria (zogenaamd ras, huidskleur, afkomst (bijv. Joodse afkomst) en nationale of etnische afstamming en 12 andere criteria: leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, handicap, een fysieke of genetische eigenschap, sociale afkomst.
Deze criteria mogen dus niet gebruikt worden om een onderscheid te maken: elk direct onderscheid op grond van één van de beschermde criteria, vormt een directe discriminatie, tenzij deze directe discriminatie objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en als de middelen om dit doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn.
Het fortuin maakt deel uit van de beschermde criteria waarvan het gebruik als criterium van onderscheid een rechtstreekse en verboden discriminatie uitmaakt. In dit geval is de kredietwaardigheidsbeoordeling vereist door artikel VII.77 een rechtmatig doel en de door de wet opgelegde gedetailleerde vragenlijst maakt deel uit van de aangepaste en noodzakelijke middelen om het onderscheid te maken.
Leeftijd is eveneens een beschermd criterium. De weigering van het krediet mag niet uitsluitend gebaseerd zijn op het feit dat een consument te oud zou zijn (zie het advies van de administratie). Tijdens een vraag-en-antwoordsessie heeft de Minister erop gewezen dat Febelfin oordeelt dat ook de leeftijd niet op zichzelf een criterium mag zijn om een krediet te weigeren (Vraag nr. 767 van Mevrouw Lalieux van 16 december 2014 en antwoord van de Minister (Ann. Jur. 2014, p. 147).
VII.77, § 2, lid 1 - De verplichting om het krediet te weigeren aan de consument die niet in staat is zijn betalingsverplichtingen na te komen
Als de kredietwaardigheidsbeoordeling leidt tot de conclusie dat de consument niet in staat zal zijn om zijn betalingsverplichtingen na te komen, moet de kredietgever het krediet weigeren. Dezelfde conclusie dringt zich op als er een redelijke twijfel bestaat omtrent het vermogen om terug te betalen. In het licht van de door de wet beoogde bescherming van de consument, verplicht de twijfel de kredietgever ertoe om zich te onthouden, tenzij de kredietaanvraag kan worden aangepast door het bedrag te verlagen of door de looptijd van het krediet te verlengen binnen de toegestane grenzen.
In zoverre de kredietgever zijn verplichting om de informatie te verzamelen op correcte wijze heeft voldaan, zal de uitvoering van zijn beoordelingsplicht worden beoordeeld in het licht van de beslissing die een normaal voorzichtig en zorgvuldig kredietgever in dezelfde omstandigheden zou hebben genomen. De verantwoordelijkheid van de kredietgever is in het spel als diens beslissing om een krediet toe te kennen niet overeenstemt met de beslissing die een normaal voorzichtig en zorgvuldig kredietgever zou hebben genomen.
De bepaling verduidelijkt in het bijzonder dat het krediet enkel mag worden toegekend als de kredietgever redelijkerwijze kan besluiten dat de consument in staat zal zijn om de verplichtingen voortvloeiend uit het krediet na te komen.Het begrip “redelijkerwijze” veronderstelt dat de rechter, bij de beoordeling van de naleving van deze verplichting, moet overgaan tot een marginale toetsing (Vred. Arendonk, 21 april 2009, Jaarboek Kredietrecht 2008, 63).
Het arrest van het Hof van Justitie van 6 juni 2019
Een bepaalde doctrine in België was van mening dat de Belgische wetgever zijn bevoegdheid had overschreden door de adviesplicht in de wet te handhaven bij de omzetting van richtlijn 2008/48, die een maximale harmonisatie oplegt en geen expliciete bepaling in die zin bevat. In antwoord op een prejudicieel vraag van de vrederechter van het kanton Visé, heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de richtlijn zich niet verzet tegen de door de Belgische wetgever vastgestelde bepaling (arrest van 6 juni 2019, zaak C-58/18, Schyns / Belfius Banque, ECLI:EU:C:2019:467).
VII.77, § 2, lid 2 - Wettelijke verlichting om het krediet te weigeren aan een consument die geregistreerd staat in de Centrale voor een totaal achterstallig bedrag van meer dan € 1.000
Deze bepaling beoogt het geval van slechts één achterstallig bedrag van meer dan €1.000 of meerdere achterstallige bedragen, elk voor een bedrag lager dan €1.000, maar waarvan het gecumuleerde bedrag hoger is dan €1.000.
Dit verbod geldt enkel voor betalingsachterstanden in een consumentenkrediet en een hypothecair krediet met roerende bestemming. Een betalingsachterstand in een hypothecair krediet met onroerende bestemming houdt dus niet in dat een nieuw consumentenkrediet moet geweigerd worden. Het spreekt evenwel voor zich dat dergelijke betalingsachterstand een bijzonder negatief signaal is, dat vraagt om een passende rechtvaardiging tijdens de kredietwaardigheidsbeoordeling.
Guidelines:
Zodra de kredietgever in de Centrale vaststelt dat een consumentenkrediet en/of een hypothecair krediet met een roerende bestemming negatief geregistreerd werd voor een bedrag van meer dan 1.000 euro, mag hij geen nieuw krediet verstrekken zolang dat achterstallige bedrag niet werd terugbetaald, dat wil zeggen tot de kredietgever heeft aangegeven dat het (de) krediet(en) “geregulariseerd” werd(en). In de praktijk kan er echter een termijn van meerdere dagen verstrijken tussen de raadpleging van de Centrale en het aangaan van het krediet, vooral in het geval van op afstand gesloten overeenkomsten. Om te beoordelen of artikel VII.77, §2, tweede lid WER werd gerespecteerd, wordt gekeken naar het moment van de raadpleging door de kredietgever en niet naar het moment van de ondertekening door beide partijen.
Het zou kunnen dat tijdens de geldigheidsduur van de raadpleging (20 dagen) een kredietovereenkomst wordt geregistreerd in het negatieve luik van de Centrale voor een bedrag van meer dan 1.000 euro, terwijl er op het moment van de raadpleging geen dergelijke registratie vermeld stond. De FOD Economie stelt geen inbreuk vast op artikel VII.77, §2, tweede lid WER indien een kredietgever in die situatie een krediet toekent.
De kredietgever blijft echter gehouden tot zijn algemene voorzichtigheidsverplichting conform artikel VII.77, §2, eerste lid WER. Het niet-nakomen van die verplichting kan leiden tot de vaststelling van een inbreuk.
VII.77, § 2: In geval van in de Centrale geregistreerde wanbetaling voor een bedrag lager dan €1.000.
De kredietgever moet een bijzondere motivering verstrekken wanneer een “niet-afgeloste” wanbetaling voor een bedrag minder of gelijk aan 1.000 euro in het kader van een consumentenkrediet en/of een hypothecair krediet met roerende bestemming geregistreerd staat in de Centrale. Die bepaling is niet van toepassing wanneer het in het negatieve luik vermelde krediet “geregulariseerd” is in de Centrale. De registratie in het negatieve luik van de Centrale vormt een negatief signaal. Uit de motivering zal moeten blijken dat de negatieve registratie geen verband houdt met een solvabiliteitsprobleem van de consument of dat het solvabiliteitsprobleem niet langer bestaat en dat de consument opnieuw in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen(Guidelines).
Artikel VII.77, § 2, lid 2 is niet van toepassing op kredietovereenkomsten van minder dan €200, noch op kredietovereenkomsten die door een werkgever zijn toegekend aan diens werknemers (VII.3, § 4, 1°).
VII.79: Informatie in geval van weigering van het krediet
Indien een krediet wordt geweigerd, deelt de kredietgever onverwijld en kosteloos aan de consument de identiteit en het adres mee van de verantwoordelijke voor de verwerking van de bestanden die hij heeft geraadpleegd, met inbegrip van, in voorkomend geval, de identiteit en het adres van de geraadpleegde kredietverzekeraar, en tot wie de consument zich kan wenden overeenkomstig artikel 122.
Het Wetboek verplicht de kredietgever bovendien om het resultaat van de raadpleging mee te delen. Deze bepaling is erop gericht de consument te informeren over de inhoud van de geraadpleegde gegevensbanken die aan de oorsprong kunnen liggen van de weigering van het krediet. Op die manier kan de consument desgevallend zijn recht op rectificatie uitoefenen. De informatie moet volledig zijn en mag zich niet beperken tot een melding aan de consument dat hij in het bestand is opgenomen. Op basis van de informatie die hem wordt verstrekt, moet de consument kunnen beoordelen of de gegevens die hem betreffen correct zijn of hij zijn recht om een bezwaar in te dienen bij de verwerkingsverantwoordelijke dient uit te oefenen (Zie Pro justitia)
De kredietverzekeraar wordt uitdrukkelijk beoogd daar hij wordt ondervraagd om de risicodekking van het krediet te bekomen en niet in de hoedanigheid van verantwoordelijke voor de verwerking. Een weigering tot dekking heeft echter vergelijkbare gevolgen als deze van een negatieve registratie bij de CKP. De kredietverzekeraars raadplegen hun eigen interne gegevensbanken en het is dus van belang dat de consument kennis kan nemen van zijn persoonsgegevens die door de kredietgever geraadpleegde kredietverzekeraar zijn geregistreerd.
Artikel VII.79, lid 2 schrijft een bijkomende mededeling voor: de weigering moet niet gemotiveerd worden, maar als bestanden worden geraadpleegd, moet de ingewonnen informatie aan de consument worden meegedeeld. Als de gegevensverwerking geautomatiseerd is, bijvoorbeeld middels credit scoring software, moet de consument hiervan op de hoogte worden gesteld, ook al is de weigering niet op deze verwerking gebaseerd en ook al vormt deze geautomatiseerde verwerking niet de voornaamste grond voor de weigering.
Onverwijld en kosteloos
De inlichtingen moeten onverwijld en kosteloos worden meegedeeld en de mededeling is niet vereist indien het stilzwijgen vereist is in de strijd tegen witwassen. De Memorie van toelichting stelt: artikel 11, 1°, beoogt een aanpassing van artikel 12 van de WCK teneinde het principe van kosteloosheid bedoeld in artikel 8, (2) van de richtlijn in te voeren en behoeft geen verdere commentaar. Artikel 11, 2°, beoogt een verduidelijking van de richtlijn met betrekking tot de mededeling van vertrouwelijke informatie die door de kredietgever niet vereist is (Parl. St,, Kamer, (52), 2468/001, p. 35).Het Wetboek verduidelijkt niet hoe de informatie moet verstrekt worden. De ratio legis van de bepaling die ertoe strekt de consumenten in de mogelijkheid te stellen een vordering in te stellen tegen de verantwoordelijke voor de verwerking, vereist dat deze mededeling schriftelijk gebeurt.
De administratie aanvaardt dat de raadpleging van de databanken wordt verricht door de kredietgever, vóór de identiteitscontrole die bepaald is in artikel VII.132. Indien dit het geval is, moet de kredietgever, alvorens het resultaat van de raadpleging van de databanken mede te delen, de identiteit controleren van de persoon aan wie hij de informatie moet mededelen (in deze zin eveneens art.12.6, GDPR).
Indien het krediet wordt geweigerd, mag geen enkele vergoeding, van welke aard dan ook, van de consument worden geëist, met uitzondering van de kosten inzake raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. Het is dus verboden kosten voor het onderzoek van het dossier, raadplegingskosten van andere gegevensbanken, communicatiekosten enz. aan te rekenen. Bovendien verbiedt artikel VII.79 de consument om het even welke betaling te vragen, ook niet als voorschot, vooraleer de overeenkomst is gesloten. De raadplegingskosten van de Centrale mogen dus pas worden gevorderd zodra het krediet is geweigerd.
Bovendien mogen die kosten slechts worden aangerekend voor zover de consument voorafgaand aan het onderzoek van het dossier werd geïnformeerd dat de raadplegingskosten van de Centrale ook verschuldigd zouden zijn in geval van weigering van het krediet.