Toepassingsgebied

 

 

Artikel VII.2, § 2 en § 3

 

Artikel VII.2, § 2

Titels 4 tot 7 van dit boek zijn van toepassing op de kredietovereenkomsten gesloten met een consument die in België zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat

1° de kredietgever zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in België, of

2° dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op België of op verscheidene landen, met inbegrip van België, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

Hoofdstuk 1 van titel 4 is enkel van toepassing op het consumentenkrediet.
Hoofdstuk 2 van titel 4 is enkel van toepassing op het hypothecair krediet.
Hoofdstuk 2 van titel 5 is enkel van toepassing op het consumentenkrediet.
Hoofdstuk 3 van titel 5 is enkel van toepassing op het hypothecair krediet.

 

Artikel VII.2, § 3

Niettegenstaande de bepalingen van §§ 1 en 2 kunnen partijen, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), het recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1 van deze Verordening. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens de toepasselijke Belgische regelgeving bij gebreke van rechtskeuze.

Toepassingsgebied ratione personae

De titels 4 tot 7 van het Wetboek van economisch zijn van toepassing op overeenkomsten afgesloten tussen een consument die gewoonlijk in België verblijft enerzijds en een kredietgever anderzijds die zijn activiteit er uitoefent of die zijn activiteiten, die zich buiten de nationale grenzen bevinden, op het Belgische grondgebied richt.

De consument moet zijn verblijfplaats in België hebben

De wet is uitsluitend van toepassing op de consument die zijn gewone verblijfplaats in België heeft. De nationaliteit van de consument is in dit opzicht van geen belang.

De wet bepaalt niet wat men moet verstaan onder gewone verblijfplaats. Volgens artikel 3 van de wet van 19 juli 1991 is de hoofdverblijfplaats, hetzij de plaats waar de leden van een huishouden dat uit verscheidene personen is samengesteld gewoonlijk leven, ongeacht of die personen al dan niet door verwantschap verbonden zijn, hetzij de plaats waar een alleenstaande gewoonlijk leeft.

Uit artikel 16, § 1 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende het bevolkingsregister en het vreemdelingenregister blijkt dat de bepaling van de hoofdverblijfplaats is gebaseerd op een feitelijke situatie, dat wil zeggen de vaststelling van een effectief verblijf in een gemeente gedurende het grootste deel van het jaar. Deze vaststelling gebeurt op basis van verschillende elementen, met name de plaats waarheen de betrokkene gaat na zijn beroepsbezigheden, de plaats waar de kinderen naar school gaan, de arbeidsplaats, het energieverbruik en de telefoonkosten, het gewone verblijf van de echtgenoot of van andere leden van het huishouden.We noteren hierbij de vereiste van een effectieve aanwezigheid en dit gedurende een bepaalde duur op het nationaal grondgebied. De inschrijving van de verblijfplaats als hoofdverblijfplaats in de bevolkingsregisters van een gemeente van het Rijk is dus een beslissend criterium voor te bepalen of een consument de bescherming van de wet geniet. De afwezigheid van een inschrijving van de verblijfplaats betekent echter niet noodzakelijk dat de consument zijn gewone verblijfplaats niet op het nationale grondgebied heeft. Een aantal mensen is inderdaad vrijgesteld van deze verplichting.

De kredietgever oefent zijn activiteiten uit in België of richt zijn activiteiten op het Belgische grondgebied.

Het wetboek beschermt de passieve consument, in tegenstelling tot de consument die zelf het initiatief neemt om contact op te nemen met een kredietgever die buiten de nationale grenzen van zijn woonstaat is gevestigd. Een passieve consument gaat een krediet aan met een buitenlandse kredietgever omdat deze laatste rechtstreeks op de Belgische markt actief is (om vraag te genereren of kredietaanvragen in ontvangst te nemen), terwijl een actieve consument een overeenkomst aangaat met een buitenlandse kredietgever omdat hij ervoor koos om over de grenzen heen een kredietgever te zoeken die aan zijn verwachtingen beantwoordt. De Belgische wetgever is van oordeel dat de consument die ervoor kiest om de nationale grenzen te overschrijden, in staat is om de risico's te bestuderen en in te schatten die hij neemt bij het aangaan van een kredietovereenkomst buiten de landsgrenzen. Deze laatste wordt als een actieve consument beschouwt en geniet bijgevolg niet de bescherming van de bepalingen van Boek I. Deze logica is ook de logica van de Europese verdragen betreffende de keuze van de wetgeving die van toepassing op contractuele relaties.

Keuze van de toepasselijke wetgeving en de bescherming van de consument

Bij de invoering van de WCK in 1991 werd de tekst van artikel 5.2 van het Verdrag van Rome overgenomen. Dat verdrag was gebaseerd op het principe dat de partijen de vrijheid hebben om zelf de wetgeving te kiezen die van toepassing is op hun contractuele betrekkingen (artikel 3.1). Als geen keuze wordt vastgelegd, bepaalt het verdrag dat de overeenkomst wordt geregeld door de wetgeving van het land waarmee de overeenkomst de nauwste banden heeft (Artikel 4). Voor deze principes gold een uitzondering als de overeenkomst werd afgesloten met een consument.

Het Verdrag van Rome werd vervangen door EU-Verordening 593/2008 van het Europese Parlement en van de Raad van 17 juni 2008 betreffende de wetgeving die van toepassing is op contractuele verplichtingen (Rome I). Deze geldt voor overeenkomsten afgesloten na 17 december 2009. Deze verordening behoudt het fundamentele beginsel van de vrijheid van keuze (artikel 3.1) en van de toepasselijkheid van de wet van het land waarmee de overeenkomst de nauwste banden heeft (artikel 4).

De uitzondering betreffende de bescherming van de consument werd versterkt (artikel 6):

Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt de overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd («de consument») met een andere persoon die handelt in de

uitoefening van zijn bedrijf of beroep («de verkoper») beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat:

  1. de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument woonplaats heeft, of
  2. dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land,en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

Volgens artikel 6.2. : Niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen overeenkomstig artikel 3 het recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden van lid 1. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat overeenkomstig lid 1 toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze.Deze bepaling is opgenomen in artikel VII.2, §3 van het Wetboek van economisch recht.

Voor de kredietovereenkomsten die worden afgesloten tussen een consument die in België verblijft en een kredietgever die zijn activiteiten op Belgisch grondgebied uitoefent of er zijn activiteiten beheert, legt Boek VII de verplichting op om alle bepalingen na te leven van hoofdstuk 1 en 2 van titel 4 van dat boek. Het principe van de vrijheid van keuze van de toepasselijke wetgeving is bijgevolg ondergeschikt aan de nood om de consument te beschermen.

De bepalingen die betrekking hebben op consumentenkredieten zijn bepalingen van bijzonder dwingend recht

In het internationale privaatrecht dient de wet op het consumentenkrediet te worden beschouwd als een bepaling van bijzonder dwingend recht in de zin van van artikel 9 van de Rome I-Verordening. In het territoriale toepassingsgebied verhindert de Belgische kredietwetgeving de toepassing van alle andere nationale wetgeving. In het nationale recht zijn deze bepalingen van openbare Belgische orde, of zijn op zijn minst dwingend.

Wat zijn activiteiten die gericht zijn op het land van de consument?

De Rome I-Verordening past een breed criterium toe: dat van de "activiteit gericht op". Het is dus niet langer vereist dat wordt aangetoond, zoals het Verdrag van Rome voorzag, dat een aanbod wordt gedaan op het grondgebied waar de consument verblijft, dat daar reclame wordt gemaakt of dat de noodzakelijke handelingen daar plaatsvinden. Vereist is - als enige vereiste - dat het bestaan wordt aangetoond van een activiteit die gericht is op het land waar de consument verblijft. Deze notie dient in concreto te worden beoordeeld en houdt in dat de handelaar zich inspant om een consumenten cliënteel van een welbepaald land aan te trekken waar hij over geen vaste inrichting beschikt.

Wat is een "activiteit gericht op" als de overeenkomst op afstand wordt afgesloten nadat de aandacht van de consument werd getrokken door een internetsite? Het Hof van Justitie heeft zich uitgesproken over deze kwestie naar aanleiding van twee prejudiciële vragen.

In zijn arrest van 17 december 2010 stelt het Hof vast dat het loutere gebruik van een internetsite door een handelaar met als doel, handel te drijven, op zich niet betekent dat zijn activiteit "gericht is" op andere Lidstaten, wat tot gevolg zou hebben dat de mededingingsregels van toepassing zijn die de verordening beschermen. Het Hof oordeelt immers dat, opdat deze regels toepasbaar zouden zijn op consumenten in andere Lidstaten, de handelaar de wil moet hebben getoond om met deze consumenten commerciële relaties aan te knopen.

Het Hof ging vervolgens op zoek naar tekenen die aantonen dat de handelaar de intentie had om handel te drijven met consumenten die in andere Lidstaten zijn gedomicilieerd. Tekenen zijn duidelijke uitingen van de wil van de handelaar om consumenten te overtuigen van zijn aanbod van diensten of goederen in verschillende, met naam aangeduide Lidstaten, of wanneer de handelaar kosten maakt voor een zoekmachineadvertentiedienst op het internet bij een exploitant van een zoekmachine zodat zijn site sneller wordt gevonden door consumenten die in verschillende Lidstaten zijn gevestigd.

Er zijn echter ook andere, minder duidelijke tekenen die, eventueel gecombineerd, eveneens het bestaan kunnen aantonen van een activiteit die "gericht is" op de domicilielidstaat van de consument. Het gaat meer bepaald om de internationale aard van de activiteit in kwestie, zoals sommige toeristische activiteiten, de vermelding van de telefonische contactgegevens inclusief de landcode, het gebruik van een topniveau-domeinnaam andere dan die van de Lidstaat waar de handelaar is gevestigd, zoals bijvoorbeeld ".de", of het gebruik van neutrale topniveau-domeinnamen zoals ".com" of ".eu", routebeschrijvingen vanaf een of meer andere Lidstaten naar de plaats van de dienstverrichting evenals de vermelding van een internationale cliënteel bestaande uit cliënten gedomicilieerd in verschillende lidstaten, meer bepaald door middel van het vermelden van getuigenissen van die cliënten.

Als de internetsite bovendien consumenten in staat stelt om een andere taal te gebruiken of een munt die niet de gebruikelijke munt is van de Lidstaat van de handelaar, kunnen ook deze elementen tekenen zijn die het grensoverschrijdende karakter van de handelaar aantonen.

Daarentegen vormen noch de vermelding op een internetsite van het elektronische adres of het postadres van de handelaar, noch de vermelding van de telefoongegevens zonder landcode dergelijke tekenen, aangezien uit deze informatie niet kan worden afgeleid dat de handelaar zijn activiteiten op een of meer Lidstaten richt. Het Hof besluit dat, rekening houdend met deze tekenen, het Oostenrijkse rechtscollege dient te verifiëren of van de internetsite en de algemene activiteiten van handelaars kan worden afgeleid dat ze handel willen drijven met Oostenrijkse of Duitse consumenten in die zin dat ze bereid waren om met deze laatsten een overeenkomst af te sluiten.

De consument volgens het verdrag of de verordening en de consument volgens het Wetboek van economisch recht

Zowel het verdrag als de verordening zien de consument als een persoon die een overeenkomst afsluit voor een gebruik dat kan worden beschouwd als losstaand van zijn beroepsactiviteit. Volgens het Hof van Justitie vallen onder deze definitie alleen de natuurlijke personen voor wie de afgesloten overeenkomst geen of een zeer beperkt beroepsgebruik omvat (arrest Grüber, C-464/01, 20 januari 2005). De definitie van de consument volgens het Wetboek is breder aangezien een consument die voor gemengd gebruik leent, onder de wet blijft vallen voor zover het privédoel de hoofdzaak is, d.w.z. goed is voor meer dan 50 % van de kredietdoelstelling. De definitie van de consument is in recentere richtlijnen echter blijven evolueren, en het zou wel eens kunnen dat de interpretatie van het Hof evolueert naar een consumentenbegrip in de zin van de definitie die in het Wetboek is opgenomen (zie de commentaren bij de definitie).

Consumentenkredietovereenkomst afgesloten op afstand en toepasselijke wetgeving

Kredietgevers die kredietovereenkomsten op afstand afsluiten (zie de commentaar bij de definitie) zijn onderworpen aan de bijzondere bepalingen van het boek inzake overeenkomsten die op afstand worden afgesloten en aan de specifieke bepalingen van Boek VII inzake kredietovereenkomsten die op afstand worden afgesloten. Ongeacht of er een specifieke contractuele clausule is, laat artikel 6 van de Rome I-Verordening niet toe dat de consument de bescherming wordt ontzegd van de wet van het land waar de consument gewoonlijk verblijft, en met name van titel 4 van Boek VII van het Wetboek van economisch recht als de consument in België verblijft.

Voor diensten die volledig online worden aangeboden kan de kredietgever niet de interne-marktclausule inroepen die deel uitmaakt van artikel XII.3 aangezien artikel XII.4 van diezelfde wet dit principe uitsluit op het gebied van contractuele verplichtingen in de overeenkomsten die met consumenten worden afgesloten.

Belgische kredietgever en consument die geen inwoner is van België

Een kredietgever die in België is gevestigd en een overeenkomst afsluit met een passieve consument die buiten het Belgische grondgebied verblijft, is niet verplicht om de bepalingen van Boek VII toe te passen. Artikel 3 van de Rome I-Verordening kende de partijen het recht toe om de wetgeving te kiezen die op hun overeenkomst van toepassing is. Deze keuze mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de consument de bescherming wordt ontnomen die de bepalingen hem toekennen. Een akkoord kan van deze bepalingen immers niet afwijken krachtens de wet die van toepassing zou zijn geweest bij ontstentenis van een keuzemogelijkheid, op basis van lid 1. Voor kredietovereenkomsten zal de uitzondering worden toegepast wanneer de kredietgever zijn activiteiten op het grondgebied richt waarop de kredietnemer verblijft. Het blijft bijgevolg waarschijnlijk dat de nationale wet van de consument van toepassing zal zijn op kredietovereenkomsten die worden afgesloten met een consument die in het buitenland verblijft.

Consument-inwoner van België en buitenlandse kredietgever

Een kredietgever mag maar actief zijn op de Belgische markt als hij voorafgaandelijk conform artikel VII.174 een erkenning verkreeg. Zonder erkenning vormen zijn activiteiten een schending van de openbare orde en zijn strafrechtelijke sancties mogelijk. De procedure om toegang te krijgen tot de Belgische markt houdt in dat men zich bij de FSMA registreert en dat de FOD Economie de modelovereenkomsten controleert. De overeenkomst zal aan alle vereisten van het Wetboek van economisch recht moeten voldoen, in het bijzonder ten aanzien van de keuze van de toepasselijke wetgeving.

Consumenten die in België verblijven en die bij de keuze van een kredietgever de grens overgaan, kunnen zich niet beroepen op de bescherming van artikel 6 van de Rome I-Verordening. De partijen kunnen bijgevolg vrij de toepasselijke wetgeving kiezen en de kredietgever kan de bepalingen van zijn eigen nationale wetgeving opleggen (eventueel zonder toepassing van de wetgeving betreffende het consumentenkrediet als het krediet aan een initiatiefnemende consument die geen inwoner is, buiten de toepassing van deze wetgeving valt, zoals in het België het geval is).

Back to top