VII.147/24: Betalingsfaciliteiten (HK)

Artikel VII.147/24

Artikel VII.147/24

Elke tenuitvoerlegging of beslag dat plaats heeft krachtens een vonnis of een andere authentieke akte, wordt in het kader van dit hoofdstuk, op straffe van nietigheid, voorafgegaan door een poging tot minnelijke schikking, die op het zittingsblad wordt aangetekend, voor de beslagrechter.
Elke aanvraag tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten door de consument, de borg en in voorkomend geval, de steller van een persoonlijke zekerheid, wordt gericht aan de beslagrechter, tenzij deze aanvraag betrekking heeft op een kredietovereenkomst bedoeld in artikel VII.138, § 1, in welk geval artikel VII.107 wordt toegepast.
De artikelen 732 en 733 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing.
In afwijking van de artikelen 2032, 4°, en 2039 van het Burgerlijk Wetboek, moet de borg en, in voorkomend geval, elke steller van een persoonlijke zekerheid, zich houden aan het door de beslagrechter aan de consument toegestane betalingsfaciliteitenplan.

Verplichting van voorafgaande minnelijke schikking (VII.147/24, eerste lid).

De wet van 22 april 2016 heeft in artikel VII.147/24 de verplichting van een poging tot minnelijke schikking (of verzoening) overgenomen die voorkwam in artikel 59 van de wet van 4 augustus 1992. De tekst is onveranderd gebleven. Deze beoogt het hypothecair krediet met een onroerende bestemming en met een roerende bestemming onder voorbehoud, in dat laatste geval van de betalingsfaciliteiten die worden aangevraagd voor een overeenkomst waarvoor de wet een herroepingsrecht oplegt, die de bevoegdheid blijven van de vrederechter (artikelen VII.138, § 1 en VII.107).

De bepaling legt, op straffe van nietigheid van de maatregel van tenuitvoerlegging of beslag die plaats heeft krachtens een vonnis of een andere authentieke akte, de voorafgaande poging tot minnelijke schikking op voor de beslagrechter (VII.147/24 §1).

Rechtspleging

De verzoening wordt mondeling of bij gewone brief aan de griffie ingeleid (artikel 732 van het Gerechtelijk Wetboek) en geeft aanleiding tot een proces-verbaal van verzoening of niet-verzoening (artikel 733 van het Gerechtelijk Wetboek) dat door de rechter wordt opgetekend op het zittingsblad. De wet van 22 april 2016 maakt geen einde aan de controverse die is ontstaan onder de regeling van de wet van 1992 betreffende de bevoegdheden van de beslagrechter: moet hij zich beperken tot het vaststellen van de overeenkomst van partijen of heeft hij de bevoegdheid om een afbetalingsplan op te leggen aan de hypothecaire schuldeiser bij de verzoening? (Voor de uiteenzetting van deze controverse, zie I. MOREAU-MARGÈVE, "L’article 59 de la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire, un texte abscons", Rev. not. belge, 1993, pp. 125 en 126 aangehaald door Pierre JOISTEN, "Sûretés pour autrui et débiteur bénéficiant de mesures de clémence", R.G.D.C., 2016/8, p. 432).

Elke aanvraag tot het verkrijgen van betalingsfaciliteiten door de consument of de steller van een persoonlijke zekerheid in het kader van een hypothecair krediet moet worden gericht aan de beslagrechter, tenzij deze aanvraag betrekking heeft op een overeenkomst van hypothecair krediet met een roerende bestemming, die de materiële bevoegdheid van de vrederechter blijft. De wetgever heeft de bevoegdheid van de vrederechter willen behouden voor dit soort krediet dat voorheen gekwalificeerd werd als consumentenkrediet.

Voorafgaande vereiste op straffe van nietigheid van de procedure

De meerderheidsrechtsleer is voortaan van oordeel dat de voorafgaande verzoeningspoging verplicht is voor elke maatregel van tenuitvoerlegging krachtens een gereglementeerde hypothecaire schuldvordering, ongeacht of deze betrekking heeft op het onroerend goed dat bezwaard is met een hypotheek als waarborg voor de schuld dan wel het onroerend goed dat gefinancierd wordt door het krediet (Zie desbetreffend, J. VANNEROM, "Waarom verzoenen wanneer er niet te verzoenen valt? De verplichte verzoeningspoging in het hypothecair kredietrecht", noot onder Gent, 17 september 2013, D.C.C.R., 2015/1, n° 106, pp. 139 en 140; Zie evenwel in andere zin, wanneer de kredietgever de tenuitvoerlegging nastreeft op een tweede goed na het in hypotheek gegeven goed te hebben verkocht (Gent (14bis kamer), 17 september 2013,Jaarboek Kredietrecht 2013,3).

De poging tot minnelijke schikking zou volgens sommigen verplicht zijn vóór elke vorm van tenuitvoerlegging en niet alleen in geval van tenuitvoerlegging op een onroerend goed (F. Georges, "La mise en œuvre de l’hypothèque", in C. Biquet-Mathieu en E. Terryn (eds), Crédit Hypothécaire, Die Keure, 2010, pp. 753-786, inz. nr. 11, p. 781. J. VANNEROM, op.cit., D.C.C.R., 2015/1, nr. 106, p 139).

De poging tot minnelijke schikking moet de eerste daad van tenuitvoerlegging voorafgaan, d.i. de betekening van het bevel, hetgeen de kredietgever niet verbiedt om het krediet bijvoorbeeld op te zeggen in uitvoering van een ontbindend beding of een beding van verval van termijnbepaling dat is toegelaten door de wet. Bij gebrek aan minnelijke schikking kan de procedure van tenuitvoerlegging worden aangevat, hetgeen de consument niet de mogelijkheid ontneemt om betalingstermijnen aan te vragen door een verzet dat wordt betekend binnen de 15 dagen volgend op de betekening van het bevel. In dat geval is de rol van de rechter niet passief zoals in de verzoeningsprocedure; hij kan betalingstermijnen opleggen die bindend zijn voor de kredietgever.

In afwijking van de artikelen 2032, 4° en 2039 van het Burgerlijk Wetboek moet de borg en, desgevallend, elke steller van een persoonlijke zekerheid, het betalingsplan naleven dat door de beslagrechter wordt toegekend aan de consument.

Back to top