Onderzoeksbevoegdheden
Opsporings- en vaststellingsbevoegdheden van de Inspectie
De ambtenaren van de Economische Inspectie hoeven tegenover de persoon tegen wie een onderzoek is ingesteld het gebruik van hun bevoegdheden niet te rechtvaardigen. De ambtenaren van de Inspectie handelen onder toezicht van de procureur-generaal en de federale procureur, in overeenstemming met artikel XV.6 WER, dat tijdens het onderzoek waakt over de wettigheid van de handelingen van de ambtenaren.
Controle wordt, in voorkomend geval, ook a posteriori uitgeoefend door de correctionele rechtbanken of de Raad van State wanneer het onderzoek leidt tot respectievelijk strafrechtelijke vervolging of een administratieve schikking. De ambtenaren van de Inspectie zijn ook onderworpen aan de controle van Comité P.
Bewijskracht van de vaststellingen
De vaststellingen van de ambtenaren van de Inspectie worden vastgelegd in processen-verbaal. Artikel XV.2, §2 bepaalt dat de processen-verbaal die door ambtenaren van de Economische Inspectie zijn opgesteld, rechtsgeldig zijn tot het tegendeel is bewezen.
Een afschrift van het proces-verbaal moet binnen 30 dagen na de datum waarop de overtreding is vastgesteld, aan de overtreder worden betekend. De termijn begint te lopen vanaf de datum waarop de inbreuk is vastgesteld, d.w.z. wanneer de ambtenaren van de Inspectie de aanwezigheid hebben vastgesteld van alle elementen van de inbreuk. Er kan dus een periode van meer dan 30 dagen verstrijken tussen de eerste vaststellingen, het opstellen van een proces-verbaal en de toezending van het afschrift ervan.
Het Wetboek voorziet geen sancties bij overschrijding van deze termijn. Het bepaalt echter wel dat de overtreder, indien hij geen afschrift ontvangt, te allen tijde bij de Inspectie een afschrift van het proces-verbaal kan verkrijgen. Het is algemeen aanvaard dat de overschrijding van de termijn het proces-verbaal niet ongeldig maakt in de zin van artikel 32 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
Dit wordt bevestigd door de parlementaire voorbereiding van de wet van 20 november 2013 tot invoeging van Boek XV, "Rechtshandhaving" in het Wetboek van economisch recht:
Er wordt logischerwijze geen nietigheidssanctie voorzien bij niet-naleving van de vereiste om binnen een termijn van 30 dagen een afschrift van het proces- verbaal aan de overtreder te bezorgen. Het overschrijden van deze termijn heeft dan ook tot gevolg dat dit proces-verbaal zijn bijzondere bewijskracht verliest en slechts zal gelden als inlichting waarvan de rechter de bewijswaarde vrij beoordeelt. (Parl. St. Kamer 2011-2012 1850/001 p.15). Ook deze sanctieregeling is analoog aan andere handhavingsdomeinen zoals het verkeersrecht of het sociaal strafrecht.(Parl. St., Kamer, Zitt. 53, 2837/01, p.14).
Hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings
Overeenkomstig artikel XV.2 zijn alle ambtenaren van de Economische Inspectie bevoegd om vaststellingen te doen van inbreuken op Boek VII van het WER. De ambtenaren van de DGIE tonen deze bevoegdheid aan door zich te legitimeren aan de hand van een legitimatiekaart. Op deze kaart staan hun foto en naam. De kaart is bovendien genummerd.
Artikel XV.8 biedt de Koning ook de mogelijkheid om onder de leden van de Inspectie ambtenaren aan te stellen die tevens de hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie hebben. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om deze hoedanigheid te verkrijgen, werden vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 31 mei 2016.
Bij koninklijk besluit van 27 januari 2017 werden bepaalde personeelsleden van de Economische Inspectie aangesteld als officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
De hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie laat de aangewezen Inspectie-ambtenaren toe om, naast de vaststellingen van inbreuken op het Wetboek van economische recht, ook de vaststellingen uit te voeren van bepaalde feiten die strafbaar zijn volgens het Strafwetboek, opgesomd in artikel XV.8, §2, WER. Het gaat om de volgende inbreuken:
- Valsheid in geschrifte bij handels- of bankgeschriften of bij private geschriften (artikel 196 Strafwetboek)
- De publicatie of verspreiding van geschriften zonder vermelding van de naam en woonplaats van de auteur of drukker (artikel 299 Strafwetboek)
- Woekerpraktijken (artikel 494 Strafwetboek)
- Oplichting en bedriegerij (artikelen 496 tot 504 Strafwetboek)
De ambtenaren van de Inspectie, ongeacht of ze aangesteld zijn als officiers van de gerechtelijke politie, dienen in hun hoedanigheid van ambtenaar en overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering de procureur des Konings in kennis te stellen van alle misdaden en misdrijven waarvan zij in de uitoefening van hun functie kennis krijgen. Artikel XV.8 biedt de aangewezen ambtenaren ook de mogelijkheid om deze inbreuken te onderzoeken en opsporingen te verrichten.
De hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie machtigt de aangeduide ambtenaren om alle bevoegdheden uit te oefenen van de gerechtelijke politie voor de inbreuken bedoeld in artikel XV.8 WER. Dit vergemakkelijkt de samenwerking tussen de Economische Inspectie en het openbaar ministerie en de onderzoeksrechters in strafzaken.
Algemene bevoegdheden (XV.3)
Artikel XV.3, 1° laat de ambtenaren van de Inspectie toe de ruimten te betreden waar commerciële en professionele activiteiten plaatsvinden. Dit zijn niet alleen de voor het publiek toegankelijke commerciële ruimten, maar ook de kantoren waarin deze activiteit wordt uitgevoerd.
Ambtenaren mogen een bewoonde ruimte echter alleen betreden met voorafgaande toestemming van de bewoner of de onderzoeksrechter. Ook huiszoeking is toegestaan bij heterdaad.
Bezoeken aan bewoonde ruimten moeten in principe door twee ambtenaren worden uitgevoerd.
Artikel XV.3, 2° laat de ambtenaren van de Inspectie toe alle nuttige vaststellingen doen, alle onderzoeken, controles en opsporingen uitvoeren en alle informatie verzamelen die zij noodzakelijk achten voor het verzekeren van een daadwerkelijke naleving van de bepalingen bedoeld in artikel XV.2, § 1
Artikel XV.3, 3° laat de ambtenaren van de Inspectie toe elke persoon ondervragen over elk feit waarvan de kennis ervan nuttig is voor de opsporing of de vaststelling. Ondervragingen uitgevoerd door de agenten van de Inspectie zijn van strafrechtelijke aard. Ze zijn daarvoor onderworpen aan de naleving van artikel 47bis van het Wetboek van Strafvordering.
Met deze bepaling kunnen agenten ook vragen stellen per post, e-mail of andere communicatiemiddelen. In dit geval is er geen sprake van ondervragingen in de strafrechtelijke zin en is artikel 47bis niet van toepassing.
Artikel XV.3, 4° laat de ambtenaren van de Inspectie toe de pakken, kisten, tonnen en alle andere soorten verpakkingen openen waarvan zij veronderstellen dat zij goederen bevatten die het voorwerp of het bewijs van een inbreuk bedoeld in artikel XV.2, § 1, uitmaken, en er de inhoud van onderzoeken;
Artikel XV.3, 5° laat de ambtenaren van de Inspectie toe zich op eerste vordering, zonder verplaatsing of na zich naar de in de bepaling onder 1° bedoelde plaatsen te hebben begeven, alle inlichtingen, documenten, stukken, boeken, bescheiden, gegevensbestanden en geïnformatiseerde dragers van gegevens laten verstrekken die zij tot het volbrengen van hun taken nodig achten en hiervan gratis afschrift nemen, of ze gratis meenemen tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
Het betreft een zeer ruime bevoegdheid die wordt toegekend aan de ambtenaren van de Inspectie die hen toelaat van de inbreukmaker of een derde te eisen dat hen stukken worden verstrekt die zij noodzakelijk achten voor het vaststellen van de inbreuken. De ambtenaren kunnen de vorm verduidelijken waarin zij deze informatie wensen te ontvangen.
Indien de onderneming over een geïnformatiseerde databank beschikt, kunnen de ambtenaren het formaat aangeven waarin deze onderneming de informatie uit haar databank moet halen (bijvoorbeeld een bestand in het formaat van Microsoft Office Excel “.xls”). De ambtenaren die gebruik maken van deze bevoegdheid moeten de ontvangst van de door de onderneming meegedeelde inlichtingen bevestigen.
De overhandiging van een ontvangstbewijs is slechts vereist in de gevallen waarin de originele exemplaren van de documenten worden meegenomen. De ambtenaren zijn er niet toe gehouden een ontvangstbewijs of een bevestiging van ontvangst te verstrekken wanneer er afschriften van de documenten worden verstrekt door de onderneming, ongeacht of het papieren documenten betreft dan wel digitale documenten.
De weigering van de onderneming om deze elementen te verstrekken vormt een belemmering die wordt bestraft door artikel XV.126. Uit het arrest Citibank blijkt evenwel dat het recht van verdediging – en meer bepaald het zwijgrecht – zich ertegen verzet dat de persoon die verdacht wordt van een inbreuk kan vervolgd worden wanneer hij weigert om elementen te verstrekken die hem incrimineren. De sanctie van de belemmering kan dus niet worden uitgesproken tegen de persoon die verdacht wordt van het misdrijf. De derde die weigert om de stukken mee te delen die worden opgevraagd door de ambtenaren van de Inspectie, maakt zich daarentegen schuldig aan het misdrijf van belemmering dat wordt bestraft door artikel XV.126.
Artikel XV.3, 5/1° laat de ambtenaren van de Inspectie toe zich op eerste vordering door elke persoon gratis alle inlichtingen laten verstrekken die de identificatie mogelijk maken van personen die het voorwerp uitmaken van een onderzoek, voor zover de identificatie niet door andere middelen bekomen kan worden en het onderzoek kadert in het opsporen en vaststellen van de inbreuken op de bepalingen van het Wetboek van economisch recht die betrekking hebben op de informatieverplichtingen, de inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen, de overeenkomsten op afstand, de oneerlijke handelspraktijken en beroepspraktijken, de ongewenste communicaties en de namaak en piraterij.
Artikel XV.3, 6° laat de ambtenaren van de Inspectie toe een inventaris van producten opmaken of ze laten opmaken.
Artikel XV.3, 7° laat de ambtenaren van de Inspectie toe kosteloos de nodige monsters nemen, voor het bepalen van de aard en de samenstelling van de goederen evenals voor de verschaffing van het bewijs van een inbreuk, tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
In voorkomend geval moeten de eigenaars, bezitters of houders van bedoelde zaken de recipiënten verschaffen die nodig zijn voor het vervoer en de bewaring van de monsters.
Artikel XV.3, 8° laat de ambtenaren van de Inspectie toe proeven en analyses uitvoeren, of laten uitvoeren
Overige bevoegdheden (XV.4, XV.5, XV.17)