VII.209 - VII.214/10: Burgerlijke sancties (HK)

 
 

VII.209

VII.209 : Sancties voor precontractuele fouten

 

De bepaling

Artikel VII.209 :

§ 1. Wanneer de kredietgever de in de artikelen VII.126, VII.127, VII.129, VII.130, VII.133 of VII.147 bedoelde verplichtingen of verbodsbepalingen, de vormvereisten bedoeld in artikel VII.132 of de in artikel VII.134 bedoelde vermeldingen niet naleeft dan kan de rechter :


1° bij een hypothecair krediet met een roerende bestemming, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de overeenkomst nietig verklaren of de verplichtingen van de consument verminderen tot het opgenomen kredietbedrag en hem ontslaan van het geheel of van een gedeelte van de nalatigheidsintresten. In dat laatste geval behoudt de consument het voordeel van de betaling in termijnen;
2° bij een hypothecair krediet met een onroerende bestemming de kredietgever veroordelen tot de betaling aan de consument van een eenmalige schadevergoeding van hoogstens 40 pct. van alle intresten van het krediet wanneer het opgenomen kredietbedrag lager of gelijk is aan 20 000 euro en van hoogstens 30 pct. van alle interesten van het krediet wanneer het opgenomen kredietbedrag hoger is dan 20 000 euro.

§ 2. Wanneer de kredietbemiddelaar de in de artikelen VII.126, § 1, eerste lid, VII.127, VII.129, VII.130 of VII.147/29, § 4, bedoelde verplichtingen niet naleeft dan kan de rechter een gelijkaardige sanctie uitspreken als bedoeld in paragraaf 1.

Commentaar

Deze bepaling bestraft de tekortkomingen aan de verplichtingen van de kredietgever in de precontractuele fase (verzamelen van informatie, overhandiging van de ESIS of van de gepersonaliseerde informatie, aanvullende toelichting, verplichting tot grondige kredietwaardigheidsbeoordeling, verbod op koppelverkoop). De bepaling beteugelt eveneens artikel VII.130, dat de beroepsbeoefenaars de verplichting oplegt om op een eerlijke, billijke, transparante en professionele wijze op te treden. De tekortkomingen betreffende de verplichte vermeldingen van de overeenkomst (VII.134) worden eveneens bestraft door deze bepaling.

In tegenstelling tot hetgeen bepaald is in artikel VII.195 voor de consumentenkredieten, maakt de bepaling geen onderscheid tussen de sancties van rechtswege en deze die worden overgelaten aan het oordeel van de rechter. In hypothecair krediet worden alle sancties overgelaten aan het oordeel van de rechter. Het vermogen van de consument om de draagwijdte van zijn verbintenis te beoordelen moet de nationale rechter dus leiden in zijn oordeel wanneer hij een tekortkoming in de contractuele fase moet bestraffen. Indien het vermogen van de consument niet is kunnen beïnvloed worden, moet de sanctie evenredig zijn en kan deze dus beperkt zijn. Dit neemt niet weg dat er een sanctie bepaald is en dat de rechter die weigert om een – zelfs minieme – sanctie te bestraffen, een fout begaat.

De bepaling maakt een onderscheid tussen de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming, waarvoor de sanctie dezelfde is als die van artikel VII.195 voor de consumentenkredieten: nietigverklaring van de overeenkomst of vermindering tot het geleende bedrag.

Voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming is de aard van de sanctie onuitgegeven en wijkt deze aanzienlijk af van de gebruikelijke sanctie inzake consumentenkrediet. Toegepast op het hypothecair krediet met een onroerende bestemming waarvan de looptijd veel langer is dan die van de consumentenkredieten, zou de vermindering tot het geleende bedrag een aanzienlijke sanctie geweest zijn. De wet voert dus een beperking tot 30 of 40 % in naargelang het kredietbedrag kleiner of groter is dan 20.000 €.

De memorie van toelichting verantwoordt de berekeningswijze die werd aangenomen voor de kredieten met een onroerende bestemming als volgt: De bepalingen onder het voorgestelde artikel VII.209, § 1, 1° hernemen de burgerlijke sanctie die op vandaag krachtens artikel VII.201, eerste lid, 1° en 3°, van toepassing is op het consumentenkrediet. De sanctie opgenomen in de bepaling onder § 1, 2°, beogen een gelijkaardige sanctie toe te passen inzake woonkrediet maar waarvan de omvang, gelet op de hoegrootheid van de bedragen aan intresten die mogelijk kunnen worden kwijtgescholden, wordt ingeperkt. Er weze benadrukt dat het hier gaat om maximale bedragen de rechter kan een mildere burgerlijke sanctie toepassen, bijvoorbeeld wanneer zou blijken dat de consument omwille van een vormgebrek geen of slechts een beperkte schade zou hebben opgelopen. De sanctie betreft een éénmalige schadevergoeding te betalen door de kredietgever zonder fiscale implicaties voor de consument. De schadevergoeding wordt niet gecompenseerd met toekomstige te betalen intresten. Anders zou de consument eventueel een kleiner toekomstig fiscaal voordeel kunnen hebben. Evenmin moet deze schadevergoeding gecompenseerd worden met reeds betaalde intresten. Een correctie van reeds afgeleverde fiscale attesten is dus niet aan de orde.

Uit de memorie van toelichting volgt dat de door de kredietgever verschuldigde vergoeding niet mag gecompenseerd worden met de door de consument verschuldigde interesten. De betaling moet gebeuren zonder fiscale implicaties voor de consument. Er kan overigens geen schuldvergelijking gebeuren met toekomstige interesten vermits deze niet opeisbaar zijn. Dit zou evenmin kunnen gebeuren met reeds betaalde interesten.

Wat als het krediet wordt opgezegd en de vergoeding wordt toegekend aan de consument op tegenvordering als antwoord op de vordering tot betaling van de kredietgever? Indien het vonnis twee vaststaande en opeisbare schulden bekrachtigt, verzet niets zich tegen de schuldvergelijking. De schuldvergelijking zou eveneens moeten gebeuren tussen de door de kredietgever verschuldigde vergoeding en de betalingstermijnen die de consument nog verschuldigd zou blijven op dat ogenblik (P. D’HAEN, “Le nouveau régime des sancties du crédit hypothécaire à but mobilier», in Le crédit hypothécaire au consommateur. Etat de la question, Larcier 2017, p. 457).

Artikel VII.209, § 2 – fouten van de bemiddelaar

Volgens paragraaf 2 van de bepaling kan de rechter een gelijkaardige sanctie uitspreken wanneer de kredietbemiddelaar de in de artikelen VII.126, § 1, eerste lid, VII.127, VII.129, VII.130 of VII.147/29, § 4, bedoelde verplichtingen niet naleeft. Het betreft de nietigverklaring van de overeenkomst of de vermindering van de verplichtingen van de consument tot het geleende bedrag; de sanctie treft in werkelijkheid de kredietgever, die op zijn beurt een vordering zal moeten instellen tegen de bemiddelaar. Wat de vergoeding van een maximumbedrag van 40 of 30 % van alle interesten van het krediet betreft, lijkt het nuttig voor de consument om zijn vordering tegelijkertijd in te stellen tegen de bemiddelaar en de kredietgever, die meer solvabel lijkt. We zien dus dat dit perspectief een nauwere controle van de activiteit van de bemiddelaars door de kredietgevers kan verantwoorden (P. D’HAEN, «Le nouveau régime des sancties du crédit hypothécaire à but mobilier», in Le crédit hypothécaire au consommateur. Etat de la question, Larcier 2017, nr. 38, p.459).

 

VII.210 : Sancties voor fouten bij de uitoefening van de activiteit

 

De bepaling

Artikel VII.210 :

De verplichtingen van de consument zijn van rechtswege beperkt tot het opgenomen kredietbedrag wanneer :
1° de kredietgever een kredietovereenkomst toegezegd heeft tegen een percentage dat hoger ligt dan het percentage dat de Koning met toepassing van artikel VII.147/9 heeft vastgesteld;
2° de kredietgever de bepalingen bedoeld in artikel VII.147/29, §§ 1 tot 3 niet heeft nageleefd of miskend;
3° de overdracht van de overeenkomst ofwel de overdracht of de indeplaatsstelling in de rechten voortvloeiend uit een kredietovereenkomst, gebeurd is zonder inachtneming van de in artikel VII.147/17 gestelde voorwaarden;
4° een kredietovereenkomst is gesloten :
a) door een niet-vergunde of niet-geregistreerde kredietgever conform de geldende wettelijke of reglementaire bepalingen op het moment van de kredietverlening;
b) door een kredietgever die voorheen afstand had gedaan van die registratie of vergunning;
c) door bemiddeling van een niet-ingeschreven kredietbemiddelaar conform de geldende wettelijke of reglementaire bepalingen op het moment van de kredietverlening;
d) door een kredietgever wiens vergunning of registratie was geschrapt, herroepen of opgeschort, of die een verbod had opgelopen op grond van artikel XV.67/3;
e) door bemiddeling van een kredietbemiddelaar wiens inschrijving voorheen was geschrapt of opgeschort, of die een verbod had opgelopen op grond van artikel XV.68.
In deze gevallen behoudt de consument het voordeel van de betaling in termijnen.

De bepaling onder 4° van het eerste lid is niet van toepassing wanneer :
1° de betrokken kredietgever een kredietinstelling, een instelling voor elektronisch geld, een betalingsinstelling die ressorteert onder het recht van een andere EER-lidstaat, of een financiële instelling als bedoeld in artikel 332 van de wet van 25 april 2014 is, die krachtens haar nationaal recht gemachtigd is om hypothecaire kredietovereenkomsten te verlenen in haar lidstaat van herkomst en die haar activiteit in België uitoefent via de vestiging van een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten zonder dat de ter zake door de toepasselijke Europese richtlijnen opgelegde formaliteiten zijn vervuld;
2° wanneer de betrokken kredietbemiddelaar een bemiddelaar inzake hypothecair krediet is als bedoeld in artikel VII.183, § 2, en de ter zake door de toepasselijke Europese richtlijnen opgelegde formaliteiten niet zijn vervuld.

Commentaar

Artikel VII.210 beteugelt bepalingen die eerder zijn ingegeven door de bescherming van de economische openbare orde dan door die van de individuele consument.

De bepaling bestraft eerst de kredietgever die de activiteit uitoefent terwijl hij niet meer vergund of geregistreerd is of die werkt met bemiddelaars die niet meer ingeschreven zijn. De sanctie is radicaal vermits zij van rechtswege uitwerking heeft en de consument volledig wordt bevrijd van de betaling van de interesten en kosten voor de duur van de kredietovereenkomst. De sanctie beoogt eveneens de kredietgever die een rentevoet hanteert die de door de Koning bepaalde maxima overschrijdt en de overdracht van de overeenkomst van hypothecair krediet met een roerende bestemming aan een niet-vergunde kredietgever (VII.147/17)

Verrassender is dat de sanctie van rechtswege uitwerking krijgt in geval van schending van artikel VII.147/29, §§ 1 tot 3. Deze bepaling beoogt in werkelijkheid de kredietbemiddelaar die een kredietaanvraag heeft ingediend voor een consument waarvan hij moest weten dat deze niet kredietwaardig was, die een kredietaanvraag heeft opgesplitst of die niet alle kredietaanvragen heeft bekendgemaakt die hij heeft ingediend in de loop van de twee manden voorafgaand aan de aanvraag. Deze sanctie wordt bekritiseerd (D’HAEN P., «Le nouveau régime des sanctions du crédit hypothécaire à but mobilier», in Le crédit hypothécaire au consommateur. Etat de la question, Larcier 2017, p. 460) en benadrukt in ieder geval het belang van de omkadering van de activiteit van de kredietbemiddelaars door de kredietgevers die aansprakelijk worden gehouden voor fouten die niet door hun toedoen zijn gebeurd.

 

VII.211 : Sanctie van onverschuldigde betalingen

 

De bepaling

Artikel VII.211 :

De consument kan de terugbetaling eisen van de door hem gestorte bedragen, verhoogd met de som van de wettelijke intresten, wanneer een betaling gebeurd is ondanks het in de artikelen VII.137, VII.140 en VII.141, VII.147/3 en VII.147/30, § 1, bedoelde verbod, of wanneer zij is gebeurd in het raam van een in artikel VII. 147/31 verboden schuldbemiddeling.

Commentaar

Artikel VII.211 laat de consument toe om de terugbetaling te eisen van de bedragen, verhoogd met de som van de wettelijke intresten, die van hem geëist werden in strijd met de wettelijke verbodsbepalingen die bepaald zijn voor:

  • de kredietweigering(VII.137);
  • de reserveringscommissies of commissies voor niet-opneming(VII.140);
  • de toegelaten kosten voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming (VII.141);
  • de bedragen die betaald werden voor de ondertekening van de overeenkomst(VII.147/3);
  • de commissies betaald aan de kredietbemiddelaar (VII.147/30, § 1);
  • schuldbemiddeling (VII. 147/31).

Wanneer betalingen zijn gebeurd vóór de ondertekening van de overeenkomst, ondanks het in artikel VII.147/3, § 1, eerste lid, beoogde verbod, is de consument niet gehouden dat bedrag terug te betalen, de geleverde dienst of het geleverde goed te betalen noch dit laatste terug te zenden (VII.212). Deze sanctie is uiteraard bijzonder twijfelachtig omdat de bedragen van de hypothecaire kredieten aanzienlijk hoger zijn dan het bedrag van de consumentenkredieten (R. STEENNOT, "Het verbod om betalingen te verrichten voorafgaand aan de ondertekening van de kredietovereenkomst. Zijn de artikelen 16, 88 en 89 van de Wet Consumentenkrediet aan herziening toe?”, D.C.C.R., 2012, nr. 96, p. 43; Gent, 21 september 2011, D.C.C.R., 2012, nr. 96, p. 75).

De consument is ontslagen van de intresten voor het gedeelte van de betalingen vóór de levering van het goed of de dienstverlening, verricht in strijd met de bepalingen van artikel VII.147/5, eerste en vierde lid (VII.214/2).

De bevoegdheden van de rechter

Deze sanctie moet worden uitgesproken indien de consument daarom verzoekt. Zij kan in principe niet ambtshalve worden uitgesproken door de rechter, behalve indien beschouwd wordt dat de rechtspraak van het HvJ de rechter ertoe verplicht de sanctie ambtshalve op te leggen om de effectiviteit ervan te verzekeren.

 

VII.212 : Sanctie voor betalingen aan derden vóór het sluiten van de kredietovereenkomst

 

De bepaling

Artikel VII.212 :

Wanneer, ondanks het in artikel VII.147/3, § 1, eerste lid, bedoelde verbod, de kredietgever of de kredietbemiddelaar een bedrag stort, is de consument niet gehouden dat bedrag terug te betalen, de geleverde dienst of het geleverde goed te betalen noch dit laatste terug te zenden.

Commentaar

Deze sanctie is de strengste waarin de wet voorziet. Zij staat toe dat de consument de bedragen die aan hem werden overgemaakt vóór het sluiten van de kredietovereenkomst, mag behouden. Wanneer een goed of een dienst op krediet wordt geleverd, wordt de consument vrijgesteld van de betaling van de prijs ervan in zoverre de levering heeft plaatsgevonden vóór het sluiten van de overeenkomst.

De consument wordt dus vrijgesteld van het terugbetalen van de sommen die hij zou gebruiken in het kader van een kredietopening die een kredietgever hem zou toestaan zonder de door artikel VII.134 vereiste kredietovereenkomst te laten ondertekenen.

De bepaling verbiedt niet dat de kredietgever het kredietbedrag overmaakt aan de notaris (in het kader van een operatie van aankoop met hypothecair krediet ten voordele van de kopers), voor het verlijden van de akte op voorwaarde van de vrijgave van de gelden ten gunste van de consument (voor betaling aan de verkoper) na het verlijden van de aankoopakte en de akte van hypotheekvestiging (D’HAEN P., “Le nouveau régime des sancties du crédit hypothécaire à but mobilier”, in Le crédit hypothécaire au consommateur. Etat de la question, Larcier 2017, p. 463).

Bevoegdheden van de rechter

De rechter kan enkel vaststellen dat de vordering van de kredietgever niet ontvankelijk is (Vred. Arendonk, 12 oktober 2010, T. Vred. 2013, 650, noot de Patoul F.; NjW 2011, 343 noot STEENNOT, R.). De sanctie is ook van toepassing op bedragen die de kredietgever overmaakt voor rekening van de consument. Als het aldus overgemaakte bedrag een deel van het kredietbedrag uitmaakt, moet de kredietgever onvermijdelijk de schuld van de consument herberekenen op basis van het saldo na aftrek van de bedragen die de consument wettelijk niet hoeft terug te betalen. Voor de bedragen die de consument zelf zou storten, is de sanctie voorzien in artikel VII.90 van toepassing.

De consument kan niet de terugbetaling vorderen van de bedragen die betaald werden na de ondertekening van de kredietovereenkomst, zelfs indien de kredietovereenkomst hem zou zijn overgemaakt voor de ondertekening van de overeenkomst (Gent (2e kamer), 21 september 2011, D.C.C.R., 2012, nr. 96, p. 75-82). Hij daarentegen vragen om vrijgesteld te worden van de bedragen die nog niet werden terugbetaald op grond van artikel VII.198.

Het is niet omdat de overeenkomst nietig wordt verklaard dat de betaling van de kredietgever als onverschuldigd moet worden beschouwd en een vordering tot teruggave kan rechtvaardigen: de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk heeft dit argument van tafel geveegd: de burgerlijke sanctie doet de oorzaak van de betaling, d.i. de latere ondertekening van een leningsovereenkomst, niet verdwijnen (Rb. Kortrijk,17 maart 2006, R.W. 2008-2009, 73).

 

 

VII.213 : Overdreven, onverantwoord of niet toegelaten straffen of schadevergoedingen

 

De bepaling

Artikel VII.213 :

Wanneer van de consument of de steller van een zekerheid straffen of schadevergoedingen worden gevraagd waarin dit boek niet voorziet, worden zij van rechtswege daarvan volledig ontslagen.
Indien de rechter bovendien oordeelt dat de overeengekomen of toegepaste straffen of schadevergoedingen, onder meer in de vorm van strafbedingen, bij niet-uitvoering van de overeenkomst, overdreven of onverantwoord zijn, kan hij deze ambtshalve verminderen of de consument er geheel van ontslaan.

Commentaar

Artikel VII.147/22, § 6 verbiedt de contractuele bepalingen die niet voldoen aan de limitatieve opsomming van §§ 1 tot 5. Bij afwezigheid van een contractuele bepaling, valt de praktijk die erin bestaat dat de kredietgever een schadevergoeding eist die niet is opgenomen in de limitatieve opsomming. Deze praktijk, die een bepaling van openbare orde schendt, kan eveneens de betaling van een schadevergoeding verantwoorden overeenkomstig het gemene recht. Indien de consument sommen heeft betaald, moet de rechter de kredietgever veroordelen om ze terug te geven met de compensatoire interesten vanaf de dag waarop ze werden geïnd door de kredietgever.

Matigingsbevoegdheid - principe

Enkel de vergoedingen toegelaten door artikelen VII.147/22 en VII.147/23, WER, mogen van de consument worden gevorderd in geval van niet-uitvoering van de kredietovereenkomst. Elk ander beding is onderhevig aan de toepassing van de § 6 van deze artikelen, en het feit een vergoeding te vragen buiten elke contractuele bepaling om wordt bestraft door artikel VII.213, eerste lid en artikel XV.90, 7°. Het feit dat hij aan de consument geen andere vergoedingen vraagt dan deze voorzien in artikel VII.147/22 of /23, geeft aan de kredietgever echter nog niet de zekerheid dat deze daadwerkelijk verschuldigd zullen zijn.

De rechter behoudt immers een matigingsbevoegdheid in toepassing van artikel VII.213, tweede lid. Hij kan deze bevoegdheid ambtshalve uitoefenen (in consumentenkrediet zie Vred. Grimbergen, 20 maart 2013, Ann. Jur. 2013, 73). Als de rechter immers oordeelt dat de overeengekomen of toegepaste straffen of schadevergoedingen, onder meer in de vorm van strafbedingen, in geval van niet-uitvoering van de overeenkomst, overdreven of onverantwoord zijn, kan hij deze ambtshalve verminderen of de consument hiervan volledig ontslaan.

Bijvoorbeeld, zelfs als de kredietgever een toeslag eist waarvan het percentage niet groter is dan de percentages voorzien in artikel VII.106 (CK), kan deze worden verminderd (Vred. Grâce-Hollogne, 27 januari 2005, J.L.M.B., 2006, p. 302, noot P. DEJEMEPPE; Antwerpen, 27 november 2006, Jaarboek Kredietrecht 2006, p. 112 ).

De bevoegdheid die aan de rechter wordt verleend door de WER als lex specialis, is uitgebreider dan de matigingsbevoegdheid van het gemeen recht bepaald in de artikelen 1231, §1 (schadevergoedingen) en 1153, §4 (nalatigheidsintresten) van het Burgerlijk Wetboek. De door de WCK verleende bevoegdheid maakt het immers mogelijk om niet alleen rekening te houden met het overdreven karakter van het beding zelf, maar ook met zijn onverantwoorde karakter gelet op de concrete situatie van de consument. (M. DAMBRE, Het matigingsrecht inzake consumentenkrediet en de externe omstandigheden, noot onder Cass., 5 maart 2004, Jaarboek Kredietrecht, 2003, 89).

Wij herinneren er eveneens aan dat de schadebedingen het wederkerigheidsbeginsel in acht moeten nemen omdat ze anders onrechtmatig worden verklaard (VI.83, 17°).

"overdreven of onverantwoord "

Een beding is “onverantwoord” wanneer, rekening houdend met externe omstandigheden, de werking ervan in de concrete situatie onrechtmatig zou zijn. Het beding kan op zich overdreven zijn wanneer het niet overeenstemt met de tekortkoming of met de werkelijk geleden schade. Zodoende kan het beding eveneens onrechtmatig zijn.

Volgens artikel VI.83, 24° zijn onrechtmatig, de bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden die ertoe strekken, in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de consument, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die duidelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden.

In een arrest van 21 april 2016 dat werd geveld betreffende een consumentenkrediet heeft het Hof van Justitie erop gewezen dat de bodemgerechten het onevenredige karakter van het beding moesten beoordelen rekening houdend met "de cumulatieve werking van alle desbetreffende bedingen van de betrokken overeenkomst, ongeacht of de schuldeiser daadwerkelijk de volledige nakoming van al die bedingen nastreeft" (HvJ (3e kamer) nr. C-377/14, 21 april 2016 (Ernst Georg Radlinger, Helena Radlingerová /Finway a.s.) http://curia.europa.eu).

Het Hof voegt eraan toe dat het aan de nationale gerechten staat om alle gevolgen te trekken die voortvloeien uit de vaststelling van het onrechtmatige karakter van sommige bedingen, waarbij alle bedingen moeten worden geweerd die als onrechtmatig werden erkend, om zich ervan te verzekeren dat de consument daar niet door gebonden is.

Aangezien de straffen in de gereglementeerde stelsels van consumentenkrediet strikt omkaderd zijn door de wet, zullen de situaties waarin dergelijke bedingen onrechtmatig zouden kunnen verklaard worden uitzonderlijk zijn indien de door de wet opgelegde grenzen worden nageleefd. De contractuele bedingen die dwingende wettelijke of reglementaire bepalingen weerspiegelen, zijn niet onderworpen aan de controle nopens het onrechtmatige karakter (Art. 1, paragraaf 2 van richtlijn 1993/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten). Het WER verplicht de kredietgevers evenwel niet om te voorzien in schadebedingen in de gereglementeerde kredietovereenkomsten. Het bepaalt alleen maar maxima voor het geval er straffen zijn bepaald door contractuele bepalingen.

Indien dat niettemin het geval zou zijn, zou de rechter het (of de) betwiste beding(en) moeten weren en ze niet zonder meer verminderen zoals artikel VII.213 toelaat (DELFORGE C. en BIQUET-MATHIEU C., «La théorie des clauses abusives», in «Clauses abusives et pratiques réglementées», Crédit aux consommateurs et aux P.M.E., CUP, Larcier, 2016, vol.170, p. 287).

onder meer in de vorm van strafbedingen

De beoordelingsbevoegdheid van de rechter is erg uitgebreid aangezien hij, zelfs indien de kredietgever zich aan de wettelijke grenzen heeft gehouden, niet alleen ambtshalve de eventuele strafbedingen kan verminderen (de bepalingen van de artikelen 147/22 en 23 moeten inderdaad als maxima worden beschouwd), maar ook de gevolgen van elke door de kredietgever opgelegde overdreven straf of sanctie kan verminderen of opheffen. De rechter kan bijvoorbeeld het percentage van de nalatigheidsinteresten verminderen. Eveneens op basis van deze bepaling, hebben bepaalde rechters inzake consumentenkrediet geoordeeld dat de sanctie van de onmiddellijke opeisbaarheid overdreven was ten opzichte van de vastgestelde niet-uitvoering in hoofde van de consument en hebben zij bijgevolg gebruik gemaakt van hun matigingsbevoegdheid betreffende het principe van de opeisbaarheid.

De matigingsbevoegdheid en de rentevoet van de nalatigheidsinterest

De matigingsbevoegdheid die wordt toegekend aan de rechters geldt eveneens voor het percentage van de nalatigheidsinterest, zoals bevestigd werd door vaste rechtspraak inzake consumentenkrediet (zie de commentaar van artikel VII.199). Verschillende rechtbanken hebben gebruik gemaakt van de matigingsbevoegdheid wanneer de vordering tot betaling was ingesteld jegens een consument die een betalingsachterstand van meerdere maanden had opgelopen. Zodoende maken deze rechtbanken ook toepassing van de leer van het rechtsmisbruik, die steunt op de uitoefening van het recht op een abnormale manier die verder gaat dan de normale uitoefening van dat recht door een persoon die in dezelfde omstandigheden wordt geplaatst. De sanctie van het rechtsmisbruik is niet het verval van het recht maar de vermindering ervan tot het normale gebruik ervan of het herstel van de schade die het misbruik ervan heeft veroorzaakt (zie Z. PLETINCKX, "Un banquier a-t-il une obligation de recouvrer rapidement sa créance ? ", kritische noot sub Luik (13e kamer), 26 februari 2008, Jaarboek Kredietrecht 2008, 10). De vertraging bij de gedwongen uitvoering kan dus vertaald worden in een vermindering van de interesten die de vertraging in de uitvoering dekken. De vermindering van de nalatigheidsinteresten vindt dus niet alleen steun in artikel VII.213 maar ook in het gemene recht.

Zo werd beslist door het Hof van Beroep van Luik in een arrest van 17 juni 2002 (R.G.D.C. 2008, afl. 6, 446 en noot K. VANDERSCHOT).

Attendu que les intérêts moratoires, contrairement aux intérêts compensatoires dont le régime est laissé à la libre appréciation du juge sont dus par le seul effet de l'article 1153 du Code civil au taux légat à partir du jour de la sommation de payer et sans que le créancier soit tenu de justifier d'aucune perte;

Que la règle souffre néanmoins « exception au cas où il est constaté que le créancier a abusè de son droit » (Cass., 18 février 1988, T.B.H. 1988, p. 696);

Que les intérêts moratoires réparant, « dans les conditions que cette disposition détermine le préjudice subi par le créancier ensuite du retard dans l’exécution par le débiteur de son obligation de payer la somme due» (Cass., 27 septembre 1990, Pas. 1991, p. 1200), le droit qu’a, en règle, toute victime à la réparation intégrale de son préjudice a pour corollaire l’obligation qu’elle a de prendre les mesures raisonnables de nature à limiter celui-ci, comme l’eût fait un homme diligent et prudent (Cass. 14 mai l 992, J.L.M.B., 1994, p. 52);

Qu’un homme diligent et prudent n’eût pas abandonné une procédure durant plus de seize années avant de la ranimer et de réclamer le paiement des intérêts de retard à partir dujour de la citation;

Qu’ « en vertu de son pouvoir modérateur envers l’usage abusif des droits, le juge peut décider de modérer l’exercice incriminé et de le ramener dans les limites de son usage normal (D. STUNS, D. VAN GERVEN et P. WERY, o.c., J.T., 1999, n° 95, p. 8S3); qu’en conséquence, le cours des intérêts sera suspendu pour la période du …»

(Vrije vertaling : Overwegende dat verwijlintresten, in tegenstelling tot de compenserende interesten, waarvan de regeling aan de rechter wordt overgelaten, uitsluitend verschuldigd zijn wegens de gevolgen van artikel 1153 van het Burgerlijk Wetboek tegen de wettelijke rentevoet vanaf de datum van de aanmaning en zonder dat de schuldeiser de schade hoeft te rechtvaardigen;
Dat er een uitzondering op deze regel bestaat voor het geval dat de schuldeiser misbruik heeft gemaakt van zijn recht" (Cass., 18 februari 1988, T.B.H. 1988, p. 696);
Dat deze verwijlinteresten, "(onder de voorwaarden in deze bepaling) de schade herstelt die de schuldeiser dan lijdt door de vertraging in de nakoming door de schuldenaar van zijn verplichting tot betaling van het verschuldigde bedrag" (Cass., 27 september 1990, Pas. 1991, p. 1200); Dat het recht van ieder slachtoffer, op volledige vergoeding van zijn of haar schade, heeft als uitvloeisel daarvan de verplichting om redelijke maatregelen te nemen om de schade te beperken, zoals een voorzichtige en zorgvuldige man dat zou hebben gedaan (Cass. 14 mei l 992, J. L. M. B., 1994, p. 52);Dat een zorgvuldige en voorzichtige man een procedure niet zestien jaar zou hebben verlaten voordat hij de procedure weer op gang zou hebben gebracht en vanaf de dag van de aanmaning rente wegens te late betaling zou hebben gevorderd;
Dat "op grond van zijn matigende bevoegdheid ten aanzien van het onrechtmatig gebruik van rechten, de rechter kan beslissen om de beschuldigde uitoefening te matigen en terug te brengen binnen de grenzen van het normale gebruik ervan (D. STUNS, D. VAN GERVEN en P. WERY, o.c., J.T., 1999, n° 95, blz. 8S3); dat bijgevolg de rentevoet wordt opgeschort voor de periode vanaf....".

Neerwaartse herziening

Artikel VII.199, tweede lid voorziet enkel in een matigingsbevoegdheid, dat wil zeggen een bevoegdheid om een straf neerwaarts te herzien ( in Consumentenkrediet zie Civ. Antwerpen (5de K. Bis), 23 maart 2010, Jaarboek Kredietrecht 2010, nl. 39). De suggestie, geopperd tijdens het onderzoek van een vorig wetsvoorstel (in consumentenkrediet), om de rechter de bevoegdheid te geven om aan de kredietgever een bijkomende vergoeding toe te kennen indien is aangetoond dat de werkelijke door de kredietgever geleden schade groter is dan de in de wet vastgelegde maximale bedragen, werd niet gevolgd (Parl. St., Senaat, 1998-1999, nr. 540/5, p.4, nr. 14 et nr. 540/7, p. 4).

Vertraging in de tenuitvoerlegging van de vervolgingen en beoordeling van de aansprakelijkheid van de kredietgever

Bepaalde rechtbanken hebben gebruik gemaakt van de matigingsbevoegdheid wanneer de vordering tot betaling was ingesteld jegens een consument die een betalingsachterstand van meerdere maanden had opgelopen. Zodoende maken de rechtbanken toepassing van de leer van het rechtsmisbruik, die steunt op de uitoefening van het recht op een abnormale manier die verder gaat dan de normale uitoefening van dat recht door een persoon die in dezelfde omstandigheden wordt geplaatst (zie BIQUET-MATHIEU C., "Recouvrement d'un crédit hypothécaire et accumulation des intérêts", J.L.M.B. 2014, 205, opm. onder Bergen (21e kamer), 8 mei 2013, J.L.M.B. 2014, 203).

De sanctie van het rechtsmisbruik is niet het verval van het recht maar de vermindering ervan tot het normale gebruik ervan of het herstel van de schade die het misbruik ervan heeft veroorzaakt (zie Z. PLETINCKX, "Un banquier a-t-il une obligation de recouvrer rapidement sa créance ? ", kritische noot sub Luik (13e kamer), 26 februari 2008, Jaarboek Kredietrecht 2008, 10). De vertraging bij de gedwongen uitvoering kan dus vertaald worden in een vermindering van de interesten die de vertraging in de uitvoering dekken. De vermindering van de nalatigheidsinteresten vindt dus niet alleen steun in artikel VII.199 maar ook in het gemene recht.

Er werd geoordeeld dat geen enkel rechtsmisbruik kan worden verweten aan de kredietgever wegens de vertraging geleden bij het verkrijgen van een uitvoerbare titel aangezien hij eerst getracht heeft om de hypothecaire waarborg te gelde te maken, de medekredietnemer niet aantoont dat hij heeft aangeboden om het erkende gedeelte van zijn schuld te betalen en hij het initiatief kon nemen om in rechte op te treden (Bergen (21e kamer), 8 mei 2013, J.L.M.B. 2014, 203).

Effectief door de kredietgever geleden schade / ongelukkige situatie van de consument

Bij de uitoefening van zijn matigingsbevoegdheid zal de rechter rekening houden met de werkelijk door de kredietgever geleden schade. De rechter kan zich ook baseren op omstandigheden die extern zijn aan de overeenkomst om de straffen te verminderen. Dat is het geval als de consument te goeder trouw in een ongelukkige situatie terecht komt («de rechter in dat verband rekening mag houden met omstandigheden die geen verband houden met de overeenkomst, zoals de onfortuinlijke toestand van de schuldenaar », Cass., 5 maart 2004, Jaarboek Kredietrecht 2003, 89 en noot M. DAMBRE, “Het matigingsrecht inzake consumentenkrediet en de externe omstandigheden”, T. Vred. 2006, p. 56 en noot F. EVERS; D.C.C.R., 2004, p. 53 en noot R. STEENNOT, “Welke bedragen kan de kredietgever invorderen indien de consument in gebreke blijft?”; C. BIQUET-MATHIEU, “Aperçu de la loi relative au crédit à la consommation après la réforme du 24 mars 2003", in Chronique de droit à l’usage des juges de paix et de police, cahier nr. 42, jan. 2004, FUSL, blz. 160-161, nr 220 en de aangehaalde verwijzingen).

De analoge bepaling inzake consumentenkrediet wordt beschouwd als een afwijking van de regels van het Burgerlijk Wetboek, in die zin dat een vergoedend strafbeding, dat wil zeggen een strafbeding waarvan het bedrag overeenstemt met de voorzienbare schade, kan worden verminderd als de rechter oordeelt dat het bedrag het strafbeding, ondanks het vergoedende karakter, overdreven of onverantwoord is rekening houdend met de werkelijk geleden schade of de omstandigheden extern aan de overeenkomst (S. STIJNS, E. SWANEPOEL, “Onrechtmatige bedingen”, in Handboek consumentenkrediet, ed. Terryn, Die Keure, 2007, p. 199; D. BLOMMAERT, F. NICHELS, “Kroniek van het consumentenkrediet (1995-1998)”, R.D.C., 2000, blz. 119-120). Sommige rechtbanken hebben gebruik gemaakt van de matigingsbevoegdheid wanneer de kredietgever meerdere maanden wacht met het instellen van de vordering tot betaling tegen de consument.

 

VII.214 : Ontbreken van informatie over de verschuldigde interesten en bedragen

 

 

De bepaling

 

Artikel VII.214 :

In geval van niet naleving van de bepalingen bedoeld in de artikelen VII.143, §§ 2 tot 4, VII.147/14 en VII. 147/22, § 4, wordt de consument van rechtswege ontslagen van de intresten en de kosten voor de periode waarop de inbreuk betrekking heeft.

Commentaar

De consument is van rechtswege ontslagen van de intresten en de kosten voor de periode waarop de inbreuk betrekking heeft, in geval van niet-naleving van de bepalingen met betrekking tot de veranderlijkheid van de rentevoet (VII.143, §§ 2 tot 4), de periodieke informatie over het gebruik van de kredietopening (VII.147/1) en betreffende de bedragen die worden aangerekend bij niet-uitvoering van een overeenkomst van hypothecair krediet met een roerende bestemming (VII. 147/22, § 4).

 

 

VII.214/1 : Sanctie wegens gebrek aan informatie (wedersamenstelling van kapitaal)

 

De bepaling

Artikel VII.214/1 :

Wanneer, wegens het niet-naleven van artikel VII.134, § 3, 5° :
1° het niet mogelijk is de bedragen der aflossing of wedersamenstelling te bepalen, is de consument niet verplicht dergelijke stortingen te doen;
2° het niet mogelijk is de tijdstippen te bepalen waarop en de voorwaarden waaronder de periodieke lasten, de intresten of de wedersamenstellingsstortingen verschuldigd zijn, is de consument maar verplicht ze te betalen op de verjaardata van het krediet.

Commentaar

Bij niet-naleving van artikel VII.134, § 3, 5° is de consument er niet toe gehouden de stortingen ter aflossing of wedersamenstelling te verrichten, indien het niet mogelijk is om de bedragen ervan te bepalen. Indien het niet mogelijk is om de tijdstippen te bepalen waarop en de voorwaarden waaronder de periodieke lasten, de intresten of de wedersamenstellingsstortingen verschuldigd zijn, is de consument maar verplicht ze te betalen op de verjaardata van het krediet.

 

VII.214/2 : Vrijstelling van interesten op betalingen uitgevoerd vóór de levering

 

De bepaling

Artikel VII.214/2 :

De consument is ontslagen van de intresten voor het gedeelte van de betalingen vóór de levering van het goed of de dienstverlening, verricht in strijd met de bepalingen van artikel VII.147/5, eerste en vierde lid.

Commentaar

De sanctie betreft de betalingen die de kredietgever zou hebben gedaan voor rekening van de consument aan de verkoper of dienstverlener vóór de levering van het gefinancierde goed of dienst. Dit verbod geldt in zoverre in de overeenkomst melding wordt gemaakt van het te financieren goed of dienst of de kredietgever de kosten van het goed of de dienst rechtstreeks overmaakt aan de verkoper. In uitvoering van artikel VII.91, lid 4, mag een dergelijke betaling pas worden uitgevoerd nadat de kredietgever op de hoogte is gesteld van de levering middels een door de consument ondertekend geschrift.

Draagwijdte van de sanctie

De consument wordt vrijgesteld van de intresten die betrekking hebben op de betalingen uitgevoerd vóór de kennisgeving van de levering. Meestal is de prijs van het goed of de dienst waarvoor het krediet werd toegekend, gelijk aan het kredietbedrag. In dat geval komt de sanctie erop neer dat de verplichtingen van de consument worden verminderd tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst. Als het betaalde bedrag slechts een deel van het kredietbedrag uitmaakt, zijn slechts intresten verschuldigd op het gedeelte van het krediet dat niet werd gebruikt vóór de kennisgeving.

 

VII.214/3 : Sanctie voor betalingen vóór het sluiten van een gelieerde kredietovereenkomst

 

De bepaling

Artikel VII.214/3 :

De niet-naleving van de bepalingen van artikel VII.139, eerste lid, verleent de consument het recht de nietigverklaring van de koop- of dienstverleningsovereenkomst te vorderen en van de verkoper of dienstverlener, de terugbetaling te vorderen van de door hem reeds verrichte betalingen.

Commentaar

Artikel VII.214/3 verbiedt om verplichtingen van de consument te doen ontstaan vóór het sluiten van de kredietovereenkomst jegens een verkoper van een goed of een dienst waarvan de prijs geheel of gedeeltelijk wordt betaald middels een krediet. Dit artikel verbiedt ook elke betaling van de consument aan de verkoper vóór het sluiten van de kredietovereenkomst. De toepassingsvoorwaarde van het verbod is het feit dat de verkoper de kredietgever of de kredietbemiddelaar is bij het sluiten van de kredietovereenkomst. De hypothese die artikel VII.214/3 beoogt, is dus niet de situatie waarin de consument aan de verkoper zijn bedoeling tot kredietaanvraag signaleert zonder dat het verkrijgen van het krediet in de overeenkomst wordt opgenomen als een opschortende voorwaarde. In dat geval, en behoudens het bewijs dat de verkoper is tussengekomen als bemiddelaar, zal het voor de consument zeer moeilijk zijn om de verkoop in vraag te stellen.

Draagwijdte van de sanctie

Artikel VII.214/3 geeft de consument het recht de nietigverklaring van de verkoopovereenkomst te eisen en dus de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen.

 

VII.214/4 : Sanctie van de precontractuele fout van de consument

 

De bepaling

Artikel VII.214/4 :

Wanneer de consument heeft nagelaten de inlichtingen bedoeld in artikel VII.126 te verstrekken of wanneer hij onjuiste gegevens heeft verstrekt, kan de rechter, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de ontbinding van de overeenkomst ten laste van de consument bevelen.

Commentaar

In geval van verzwijging van informatie of van mededeling van onjuiste informatie kan de rechter, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de ontbinding van de overeenkomst ten laste van de consument uitspreken. Deze sanctie lijkt theoretisch. De tekortkoming zal meestal pas blijken wanneer het krediet niet wordt terugbetaald en de kredietgever heeft gedagvaard tot betaling. De ontbinding zal in bijna alle gevallen in tussentijd hebben plaatsgevonden door toepassing van het ontbindingsbeding. In tal van opzichten kunnen de schadevergoeding en de conventionele nalatigheidsintresten verkieslijk blijken boven de risico’s van een vordering tot schadevergoeding, te meer daar gezien de situatie de kans op invordering klein is.

Bevoegdheden van de rechter

De rechter beschikt evenwel over een beoordelingsbevoegdheid (“de rechter kan…”) en zou kunnen oordelen dat de tekortkoming van de consument niet ernstig genoeg is om de ontbinding te rechtvaardigen.

Hij kan ook oordelen dat de tekortkoming van de consument eenvoudig kon worden ontdekt, in welk geval het stilzwijgen van de consument ook zou kunnen worden geïnterpreteerd als een fout van de kredietgever (niet-naleving van de controle- en onderzoeksplicht: bijvoorbeeld als de verzwijging betrekking heeft op andere lopende kredieten bij de kredietgever).

De rechter zou ook kunnen oordelen dat de beslissing om het krediet toe te kennen, ongeacht de tekortkoming, niet gerechtvaardigd was (E. BALATE, P. DEJEMEPPE et F. de PATOUL, Le droit du crédit à la consommation, Commentaires de la loi du 12 juni 1991 sur le crédit à la consommation, De Boeck Université, 1995, nr 155). Een kredietgever zou inderdaad geen klacht kunnen neerleggen wegens niet-naleving van de informatieplicht als de informatie die in zijn bezit is op zichzelf voldoende zou zijn de weigering van het krediet te rechtvaardigen (Vred. Kortrijk (I), 11 oktober 1995, R.W., 1995-1996, 1095).

Uit de gepubliceerde rechtspraak (WCK) blijkt dat in dergelijk geval dat vaak alleen de fout van de kredietgever wordt bestraft. Er zou evenwel sprake kunnen zijn van gedeelde verantwoordelijkheid (D. BLOMMAERT, “Aansprakelijkheid bij (consumenten)kredietverlening: pleidooi voor “tripolair” realisme”, T. Vred., 1998, (536), p. 538). De rechtbank van eerste aanleg te Gent (Rb. Gent, 10 december 1999, T. Vred., 2002, p. 82) oordeelde in een dergelijke situatie dat de tekortkomingen van de kredietgever en van de consument even ernstig waren. De verplichtingen van de consument werden verminderd tot het kapitaalbedrag, maar het termijnverval werd aanvaard en de consument werd veroordeeld tot betaling van nalatigheidsintresten te rekenen vanaf de datum van de ingebrekestelling.

Voorbeelden - rechtspraak (CK)

  • Er werd geoordeeld dat de consument die het bestaan van tal van andere verbintenissen verborgen houdt, een ernstige fout begaat, die hem het recht ontneemt om aan de kredietgever een foutieve krediettoekenning te verwijten (Vred. Heist Op Den Berg, 30 oktober 1997, R.W.,1998-1999, p. 199; Vred. Landen, 28 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 44; Rb. Brugge, 31 januari 2003, T. Vred., 2003, p. 224; Vred. Vilvoorde, 14 november 2002, T. Vred., 2003, p. 226).
  • Alsook het recht om uitstel van betaling te vragen op basis van artikel 1244 van het Burgerlijk Wetboek (Vred. St Niklaas, 19 februari 1997, T. Vred., 1998, p. 116).
  • De fout kan bestaan uit het verzwijgen van het doel van het krediet als het werkelijke doel van aard is om het wantrouwen van de kredietgever te wekken (Rb. Gent, 10 december 1999, T. Vred., 2002, p. 82).

 

VII.214/5 : Sanctie (wisselbrieven, orderbriefjes, waarborgcheques)

 

De bepaling

Artikel VII.214/5 :

Hij die, in strijd met artikel VII.147/1, een wissel of een orderbriefje doet ondertekenen of een cheque in ontvangst neemt ter betaling of als zekerheid van de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van het verschuldigde bedrag, is ertoe gehouden aan de consument de totale kosten van het krediet voor de consument terug te betalen.

Commentaar

Dit artikel roept geen opmerkingen op

 

VII.214/6 : Vrijstelling van de borg

 

De bepaling

Artikel VII.214/6 :

De steller van een zekerheid wordt vrijgesteld van elke verplichting indien hij niet overeenkomstig artikel VII.147/26 voorafgaandelijk een exemplaar van het kredietcontract heeft ontvangen.

Commentaar

Deze bepaling beoogt de naleving te garanderen van de plicht van de kredietgever en de bemiddelaar om aan de persoon die een persoonlijke zekerheid stelt en in het bijzonder aan de borg, een exemplaar van de kredietovereenkomst te overhandigen voordat zij zich verbinden. Deze vereiste is voorzien in artikel VII.147/26, eerste lid, waarin wordt gesteld dat: De kredietgever dient hiertoe voorafgaandelijk en gratis aan de borg en, desgevallend, aan de steller van een zekerheid een exemplaar van het kredietcontract te overhandigen. Artikel VII.214/6 bepaalt dat de inbreuk op deze bepaling de borg vrijstelt van elke verplichting. De verbintenis is niet nietig, maar de kredietgever zal de uitvoering ervan niet kunnen vorderen. Voor de consumentenkredieten laat artikel VII.195 de rechter bovendien toe om de verplichtingen van de steller van een zekerheid te verminderen, hoogstens tot de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag, wanneer de kredietgever de in artikel VII.110 opgenomen bepalingen, die in het hypothecair krediet werden overgenomen door artikel VII.147/27, niet naleeft. Deze bepalingen verplichten de kredietgever om de borg geïnformeerd te houden in geval van betalingsachterstand (twee termijnbedragen) of in geval van wijziging van de kredietovereenkomst. Dit is niet het geval in het hypothecaire krediet.

 

VII.214/7 : Onrechtmatige terugname van het lichamelijk roerend goed door de verkoper

 

De bepaling

Artikel VII.214/7 :

Indien het lichamelijk roerend goed in strijd met de bepalingen van artikel VII. 147/25 wordt teruggenomen, is de kredietovereenkomst ontbonden. De kredietgever is ertoe gehouden de gestorte bedragen binnen de dertig dagen volledig terug te betalen.

Commentaar

De WER regelt in artikel VII.147/25, §1, het eigendomsvoorbehoud beding en de voorwaarden waarin het goed mag worden teruggenomen. Dit artikel schrijft een originele sanctie voor wanneer het goed wordt teruggenomen zonder dat de voorwaarden van artikel VII.147/25, §1, worden nageleefd.

De ontbinding van de kredietovereenkomst heeft tot gevolg dat de kredietgever gehouden is alle bedragen die hij heeft ontvangen terug te betalen, maar hij mag daarentegen het goed behouden dat hij heeft teruggenomen in overtreding van artikel VII.108. Deze sanctie is zowel van toepassing op de vormvereisten voorafgaand aan de terugname van het goed als dusdanig (ingebrekestelling, schriftelijke toestemming of machtiging van de rechter) als op de vormvereisten bij de verkoop van het goed (kennisgeving van de verkregen prijs aan de consument, verbod op ongerechtvaardigde verrijking). De rechtbank van eerste aanleg van Luik heeft benadrukt dat het een sanctie betreft ten aanzien van de kredietgever, hetgeen impliceert dat de verkoop zelf niet nietig wordt verklaard. De consument moet het saldo van het krediet (verminderd met de verkoopprijs van het teruggenomen goed) dus niet terugbetalen (Rb. Luik, 29 september 2009, Jaarboek Kredietrecht 2009, 63).

De wet verplicht tot terugbetaling van de bedragen binnen de dertig dagen na de terugname. Indien, zoals waarschijnlijk lijkt, de teruggave gebeurt na een gerechtelijk vonnis, zal die termijn niet worden gerespecteerd. De kredietgever kan in dergelijk geval worden veroordeeld tot de betaling van nalatigheidsintresten te rekenen vanaf de datum waarop het goed krachtens de wet opeisbaar is geworden.

 

VII.214/8 : Sancties bemiddelaren

 

De bepaling

Artikel VII.214/8 :

Geen enkele commissie is verschuldigd wanneer de kredietovereenkomst ontbonden of verbroken wordt of het voorwerp uitmaakt van een termijnverval en de kredietbemiddelaar de bepalingen van artikel VII.147/30 niet heeft nageleefd.

Commentaar

Deze bepaling, die volgens de parlementaire voorbereiding rechtstreeks gekopieerd is van artikel VII.208 inzake consumentenkrediet, verwijst verkeerdelijk naar artikel VII.147/30. Om overeen te stemmen met hetgeen bepaald is inzake consumentenkrediet, zou ze in werkelijkheid moeten verwijzen naar artikel VII.147/29, §§ 1 tot 3. De verwijzing naar artikel VII.147/30 ontneemt het artikel elke betekenis (D’HAEN P., «Le nouveau régime des sanctions du crédit hypothécaire à but mobilier», in Le crédit hypothécaire au consommateur. Etat de la question, Larcier 2017, p. 467).

 

VII.214/9: Onrechtmatige toevoeging van een nevenovereenkomst

 

De bepaling

Artikel VII.214/9 :

Zijn van rechtswege nietig :

1° de toevoeging of aanhechting van een ander contract dan bedoeld in artikel VII.146;
2° elk beding in strijd met de artikelen VII.147 en VII.147/1.

Commentaar

Dit artikel vereist geen commentaar

 

VII.214/10 : Recht op vervroegde aflossing zonder vergoeding in geval van een fout van de professionals

 

De bepaling

Artikel VII.214/10 :

§ 1. Onverminderd de toepassing van de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk, indien de kredietgever of de kredietbemiddelaar de verplichtingen of verbodsbepalingen, vervat in titel 4, hoofdstuk 2, of in de in uitvoering ervan genomen besluiten schendt, mag de consument op ieder ogenblik en zonder enige vergoeding het krediet terug betalen. Indien de consument van dit recht gebruik maakt en de debetrentevoet of de periodieke rentevoet niet kan worden bepaald doordat de kredietovereenkomst niet de nodige elementen bevat, worden de gelopen intresten berekend aan de wettelijke rentevoet.


§ 2. Het in paragraaf 1 bedoelde rechtsmiddel doet geen afbreuk aan alle overige rechten of middelen van verhaal die de consument kan doen gelden.

Commentaar

Artikel VII.214/10 vaardigt een sanctie voor elke tekortkoming van de kredietgever of de bemiddelaar aan de verplichtingen of verbodsbepalingen, vervat in titel 4, hoofdstuk 2, of in de uitvoeringsbesluiten ervan. Het betreft een minimumsanctie en in zekere zin een standaardsanctie. Zij bepaalt het recht voor de consument om het krediet op ieder ogenblik en zonder enige vergoeding terug te betalen (hetgeen ambtshalve het geval is in de gereglementeerde stelsels) en de sanctie bestaat erin dat de door artikel VII.147/12 toegelaten wederbeleggingsvergoeding niet verschuldigd is en dat de consument de door artikel VII.147/13 bepaalde opzeggingstermijn niet moet naleven.

Volgens de Memorie van Toelichting, De bepalingen opgenomen in artikel VII.214/10 herneemt de burgerlijk sanctie opgenomen in het huidige artikel VII.209, paragraaf 1. Voorgesteld wordt om deze sanctie die initieel voorzien was in de wet op het hypothecaire krediet van 4 augustus 1992 voor quasi om het even welke inbreuk op de regelgeving inzake hypothecair krediet te laten toepassen van rechtswege als sanctie van “gemeen recht”, dit is wanneer geen enkele andere, voor de consument meer voordeliger sanctie zou van toepassing kunnen zijn bij een bepaalde inbreuk, maar zonder dat een combinatie van beide wordt uitgesloten. De initiële bepalingen werden aangepast in die zin dat de betrokken consument niet strikt noodzakelijk naar de rechter moet stappen maar zo ja dat de rechter bij vaststelling van de feiten de sanctie onverminderd zou moeten toepassen, zonder dat de consument zou moeten aantonen dat er schade werd berokkend(Parl. St., 2015-2016, 1685/001, 59).

De sanctie kan dus gecumuleerd worden met andere burgerlijke sancties, hetgeen de wettekst bevestigt in paragraaf 2: Het in paragraaf 1 bedoelde rechtsmiddel doet geen afbreuk aan alle overige rechten of middelen van verhaal die de consument kan doen gelden.

 

Back to top