Gedeeltelijke toepassing van de wet op kredieten toegestaan door bepaalde kredietgevers

 

Artikel VII.3, § 4

Artikel VII.3, § 4

Onverminderd de bepalingen van §§ 1, 2 en 3, kan de Koning bepalen dat sommige artikelen van dit boek, die hij aanwijst, niet van toepassing zijn :

1° op kredietovereenkomsten waarbij het krediet als nevenactiviteit door een werkgever rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt, aan zijn werknemers wordt toegekend, en die niet aan het publiek in het algemeen worden aangeboden;

2° op kredietovereenkomsten die door overheidsinstellingen of door particuliere instellingen die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend worden toegestaan, met een doelstelling van algemeen belang, aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de marktgebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke.

Ontstaan

De initiële tekst van de wet bepaalde het volgende: De Koning kan bepalen dat de artikelen van deze wet die hij aanwijst niet van toepassing zijn op bepaalde soorten van krediet toegekend tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan het op de markt gebruikelijke jaarlijkse kostenpercentages die niet worden aangeboden aan het publiek in het algemeen.

In het raam van de omzetting van de richtlijn 2008/48/EG heeft de wetgever ervoor gekozen het toepassingsgebied van de wet uit te breiden tot de kredietovereenkomsten die door een werkgever worden verleend aan zijn werknemers (artikel 3, § 3, 1° van de WCK).

De richtlijn 2008/48/EG had deze overeenkomsten volledig uitgesloten van haar toepassingsgebied (artikel 2, 2, g) voor zover zij worden toegekend als nevenactiviteit, rentevrij, tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt en die niet aan het publiek in het algemeen worden aangeboden. De richtlijn 2008/48/EG sluit eveneens de kredietovereenkomsten uit betreffende leningen die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke.

Richtlijn 2014/17/EU bevat dezelfde uitsluiting (artikel 3.2.b).

Richtlijn 2008/48/EG sluit eveneens de kredietovereenkomsten uit die gekoppeld zijn aan leningen toegekend aan een beperkt publiek krachtens een wettelijke bepaling van algemeen belang en aan een intrestvoet die lager is dan de marktintrestvoet, of zonder intrest maar aan andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de marktvoorwaarden, en aan intrestvoeten die niet hoger zijn dan de marktintrestvoeten. Richtlijn 2014/17/EU laat de Lidstaten de mogelijkheid om diezelfde uitsluiting ook te voorzien voor het hypothecair krediet (artikel 3.3.C). Deze totale uitsluiting werd eveneens overgenomen in de vorm van een gedeeltelijke toepassing.

De memorie van toelichting van de wet van 13 juni 2010 rechtvaardigde als volgt de keuze van een regime voor gedeeltelijke toepassing van de wet: Het is immers de bedoeling van de stellers van dit ontwerp om, zoals op vandaag, de WCK toepasselijk te maken op alle kredietovereenkomsten, ook degene die worden verstrekt door werkgevers of sociale diensten "in het raam van hun beroepsactiviteiten",zelfs indien er geen winstoogmerk is. (...) Er kan niet aanvaard worden dat een consument, aan wie alle kredietgevers nog weigeren krediet te verstrekken, zou aankloppen bij zijn werkgever voor een niet gereglementeerd krediet, zonder raadpleging van de Centrale voor kredieten aan particulieren of zonder registratie van de aldus gesloten kredietovereenkomst. Niets belet overigens dat de sociale dienst van een werkgever zou optreden als kredietbemiddelaar en in die hoedanigheid zou bemiddelen bij een professionele kredietgever. (Parl. St, Kamer, Zitt. 2010-2011, 2468/1, bl. 26).

Principe

De Belgische wet (VII.3, §4) regelt deze kredietovereenkomsten maar vertrouwt de Koning de mogelijkheid toe om sommige bepalingen te verwijderen. Van deze mogelijkheid werd gebruik gemaakt door het Koninklijk Besluit van 23 oktober 2015 betreffende de uitvoering, wat de sociale kredietgevers en de werkgevers betreft, van artikel VII.3, § 4, van het Wetboek van economisch recht (B.S. van 30 oktober 2015), gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 19 april 2017..

Krediet verstrekt door een werkgever

Artikel VII.3, §4 richt zich op werkgevers die als nevenactiviteit een lening toekennen aan een werknemer, wat inhoudt dat de uitzondering niet kan worden ingeroepen door een vennootschap waarvan een van de activiteiten kredietverlening is. Opdat van de uitzondering gebruik kan worden gemaakt, dient de kredietgever de kredieten overigens rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage aan te bieden dat lager is dan gebruikelijk op de markt en die niet aan het publiek in het algemeen worden aangeboden.

Wat het consumentenkrediet betreft, ontslaat het koninklijk besluit de kredietgever van de verplichting om de Centrale voor kredieten aan particulieren te raadplegen en het krediet bij de Centrale te registreren (artikel VII.77, §1, lid 2 tot 5). Het koninklijk besluit ontslaat kredietgevers eveneens van de verplichting om artikel VII.95 na te leven, waardoor ze kredieten mogen toekennen met looptijden die langer zijn dan de maximale looptijden vastgelegd door de Koning, en evenmin moeten ze de nulstelling toepassen. In afwijking van artikel VII.77, §2, lid 2 mag een werkgever een lening toekennen aan een werknemer die bij de Centrale geregistreerd staat voor een wanbetaling ten belope van meer dan 1.000 euro (de werkgever heeft immers geen toegang tot de Centrale en zou het verbod bijgevolg niet kunnen naleven). De werkgever hoeft door de FSMA overigens niet erkend te zijn als kredietgever. Er geldt in dat geval een aangepast regime van burgerrechtelijke sancties.

Wat het hypothecaire krediet betreft, is geen enkele bepaling van het wettelijke regime momenteel uitgesloten. Dit heeft tot gevolg dat een werkgever in de praktijk geen hypothecair krediet mag toekennen in de zin van het Wetboek zonder zich eerst te hebben laten registreren als kredietgever. Dit heeft op zijn beurt tot gevolg dat een werkgever zonder voorafgaande erkenning zijn werknemer niet om een hypotheek mag verzoeken om een consumentenkrediet te waarborgen, aangezien dat consumentenkrediet hierdoor een hypothecair krediet met roerende bestemming zou worden.

Krediet aan een beperkt publiek door hiertoe erkende instellingen

De uitzondering geldt voor openbare of privé-instellingen die van de autoriteit de erkenning verkregen om kredieten te verlenen aan een doelpubliek (zoals woningkredieten voor kroostrijke gezinnen) of om een zeker beleid te ondersteunen (vb. kredieten voor isolatie of voor de installatie van zonnepanelen). Deze leningen zijn bestemd voor een welbepaald publiek en worden intrestloos toegekend of aan een intrestvoet die lager is dan de marktintrestvoet, of aan een marktintrestvoet maar dan aan andere, meer gunstige voorwaarden voor de consument. Onder de erkende kredietgevers bevinden zich bijvoorbeeld vennootschappen die sociale leningen verstrekken voor de verwerving van een woning of coöperatieve vennootschappen die leningen toekennen aan een kansarm publiek dat geen toegang meer heeft tot krediet.

Het gedeeltelijke regime ontslaat deze instellingen van de meeste vereisten die aan kredietgevers worden opgelegd voor erkenning (VII.161 tot VII.164 en VII.167 tot VII.169). Ze dienen echter wel erkend te zijn om als kredietgever te mogen optreden. Deze instellingen hoeven niet bij te dragen tot de werkingskosten van de FSMA en zijn vrijgesteld van de verplichting om een beroepsverzekering te hebben.

Bij consumentenkrediet zijn deze instellingen - net zoals werkgevers-kredietgevers - niet onderworpen aan maximum looptijden en aan de nulstelling. Daarnaast zijn ze echter wel verplicht om alle bepalingen van titel 4 van Boek VII na te leven, zowel wat consumentenkredieten als wat hypothecaire kredieten betreft. Dit betekent dat zowel voor consumentenkredieten als voor hypothecaire kredieten de raadpleging van de Centrale voor kredieten aan particulieren verplicht is.

Back to top