Sancties (HK)
Sancties in consumentenkrediet en hypothecair krediet
De burgerlijke sancties - Algemene commentaar
-
Inleiding
-
Artikelen 194 tot 215 bepalen een reeks burgerlijke sancties in geval van overtreding van de wet. De burgerlijke sancties hebben niet het karakter van een schadevergoeding. Ze hebben tot doel de naleving van de wet te verzekeren en moeten worden toegepast zelfs indien de overtreding geen schade veroorzaakt of indien het oorzakelijke verband met een schadegeval niet is aangetoond. Ze laten soms de keuzemogelijkheid over aan de consument of de rechter tussen de nietigverklaring van de overeenkomst en de vermindering van de verplichtingen van de consument. Sommige bepalingen verlenen aan de rechter ook een beoordelingsbevoegdheid wat betreft de zwaarte van de sanctie.
Het ontradende karakter van deze sancties wordt nagestreefd door de gemeenschapswetgever. De artikelen 23 van richtlijn 2008/48 en 38 van richtlijn 2014/17 brengen dit in herinnering: De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die gelden voor inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Volgens het Hof van Justitie van de Unie, impliceert de tenuitvoerlegging van effectieve sancties dat de nationale rechter de onregelmatigheden ambtshalve moet opwerpen en, zelfs zonder verzoek daartoe van de consument, de door de wet bepaald sancties moet toepassen. De nationale rechter moet dus het nuttig effect verzekeren van de bescherming van de consumenten die door de bepalingen van de richtlijnen wordt nagestreefd: Aangezien de nationale rechter dus het nuttig effect moet verzekeren van de door richtlijn 2008/48 gewenste consumenten bescherming, houdt de rol die het Unierecht hem aldus op het betrokken gebied toebedeelt, niet alleen louter de bevoegdheid in om uitspraak te doen over de naleving van die eisen, maar ook de verplichting om die kwestie ambtshalve te onderzoeken zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt(zie naar analogie arrest van 4 juni 2009, Pannon GSM, C243/08, EU:C:2009:350, punt 32) (punt nr. 70 arrest van 21 april 2016 in de zaak C-377/14 -- Ernst Georg Radlinger en Helena Radlingerová tegen Finway a.s.).
-
Ontstaan
-
De wet van 9 juli 1957 tot regeling van de verkoop op afbetaling en van zijn financiering bepaalde een regeling van onderscheiden sancties, waarvan sommigen “van rechtswege” werden toegepast, en anderen onderworpen waren aan de beoordelingsbevoegdheid van de rechter die de sancties kon toepassen voor zover “[de consument] aantoont dat daaruit voor hem een nadeel kon ontstaan”.
De wet op het consumentenkrediet is duidelijk geëvolueerd in zoverre de sancties meestal een verplichtend karakter hebben. Zij worden zonder noemenswaardige verandering overgenomen in het WER.
De sancties van de bepalingen betreffende het hypothecair krediet zijn in grote mate geïnspireerd op deze die reeds bestonden in het consumentenkrediet.
-
Verplichting voortvloeiend uit het gemeenschapsrecht
-
In toepassing van de artikelen 23 van de richtlijn 2008/48 en 38.1 van de richtlijn 2014/47, zijn het de Lidstaten die het regime van de van toepassing zijnde sancties in geval van een schending van de nationale bepalingen die conform de richtlijnen werden aangenomen, definiëren en die alle noodzakelijke maatregelen nemen om er voor te zorgen dat ze worden toegepast. Als de keuze van het regime van de sanctie wordt overgelaten aan de discretie van de Lidstaten, moeten zij een doeltreffende, evenredige en afschrikkende werking hebben (zie, in deze zin het arrest van 27 maart 2014, LCL Le Crédit Lyonnais, C‑565/12, EU:C:2014:190, punt 43).
De strengheid van de sancties moet in verhouding zijn met de ernst van de inbreuken die ze bestraffen, met in het bijzonder moet een reëel ontradend effect verzekerd worden, waarbij het algemeen proportionaliteitsprincipe dient nageleefd te worden (zie het arrest van 27 maart 2014 , LCL Le Crédit Lyonnais, C‑565/12, EU:C:2014:190, punt 45 en de geciteerde rechtspraak; arrest van 12 oktober 2016, Renata Horžić en Siniša Pušić tegen Privredna banka Zagreb d.d. en Božo Prka, C-511/15 en C-512/15).
Het Hof heeft ook geoordeeld dat het totale verlies van de rechten op de interesten in hoofde van de kredietgever in geval van een schending van de precontractuele verplichting zoals voorzien onder art. 8 van richtlijn 2008/48 die op de kredietgever liggen om de solvabiliteit van de consument na te gaan, beantwoordt aan de vereisten die de richtlijn oplegt(27 maart 2014, LCL Le Crédit Lyonnais (C‑565/12, EU:C:2014:190). Zo heeft het Hof ook geoordeeld dat de schending door de kredietgever van de verplichting van een essentieel belang in het kader van richtlijn 2008/48, kan gesanctioneerd worden in het nationaal recht, door deze kredietgever af te wijzen van zijn recht op interesten en kosten. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de verplichting om in de kredietovereenkomst onder meer gegevens te vermelden als het jaarlijks kostenpercentage, bedoeld in artikel10, lid2, onderg), van richtlijn 2008/48, het aantal en de frequentie van de te verrichten betalingen, als vermeld in artikel10, lid2, onderh), van die richtlijn, alsook, in voorkomend geval, notariskosten en gevraagde zekerheden en verzekeringen, zoals bepaald in artikel10, lid2, ondern) eno), van genoemde richtlijn, een verplichting van essentieel belang is (Arrest v/h Hof (derde kamer) van 9 november 2016 - Home Credit Slovakia a.s. tegen Klára Bíróová n°70).
Als het gaat om de verplichte vermeldingen van de overeenkomst, zijn de determinerende elementen deze elementen die het de consument mogelijk maken de reikwijdte van zijn verplichting te beoordelen. De sanctie tot verlies van de rechten van de kredietgever op de interesten en de kosten bij gebreke aan een dergelijk element, moet als proportioneel beschouwd worden, in de zin van artikel 23 van richtlijn 2008/48. Een dergelijke sanctie met ernstige gevolgen voor de kredietgever bij een niet-vermelding van gegevens,onder die bedoeld in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48 – die naar hun aard het vermogen van de consument om te beoordelen waartoe hij zich heeft verbonden, zoals onder meer de naam en het adres van de bevoegde toezichthoudende autoriteit bedoeld in artikel 10, lid 2, onder v), van die richtlijn, niet ongunstig beïnvloeden kan geen evenredige toepassing worden geacht in toepassing van de nationale wetgeving (arrest van 12 oktober 2016, Renata Horžić en Siniša Pušić tegen Privredna banka Zagreb d.d. en Božo Prka, C-511/15 en C-512/15,C-511/15 en C-512/15).
Het is op grond van de verplichting voor de rechter om eendaadwerkelijkesanctie te zoeken dat de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, na de nietigheid van een kredietovereenkomst te hebben uitgesproken op grond van artikel VII.195, de consument ontslaat van zijn verplichting om het kredietbedrag terug te geven, d.i. het normale gevolg van de nietigheid. De rechtbank acht de sanctie gerechtvaardigd omdat de consument geen enkel voordeel heeft gehaald uit de verrichting (REA Henegouwen (afd. Bergen), 23 oktober 2017,, J.L.M.B., 2019/18, 837; ENGLEBERT M., " Crédit lié au financement d'un bien ou d'un service particulier... une figure juridique complexe !", beslissing die door het hof van cassatie wordt vernietigd om redenen die geen verband houden met de sanctie).
-
Kenmerken van de burgerlijke sanctie
-
De burgerlijke sanctie is het gevolg dat de wet verbindt aan de schending van een voorgeschreven regel. De burgerlijke sanctie vereist niet dat er een fout wordt aangetoond. Ze vereist enkel dat een overtreding van een regel wordt aangetoond, waaraan de sanctie is gekoppeld. Eenmaal de schending wordt aangetoond en de wet voorziet dat de sanctie van rechtswege van toepassing is, is de rechter verplicht de sanctie toe te passen, zelfs wanneer de tekortkoming minimaal zou zijn.
Inzake een kleinere inbreuk op de wet – geen aanduiding van de geboorteplaats van de consument – merkte de vrederechter van Kortrijk op dat de wetgever geen enkel verschil maakt tussen de essentiële vermeldingen van de overeenkomst en de vermeldingen die van bijkomstig belang zijn, en dat hij daardoor geen andere keuze had dan het uitspreken van de sanctie (Vred. Kortrijk, 30 januari 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 69; zie ook. Vred. Izegem, 14 maart 2001, Jaarboek Kredietrecht 2001, 105; Vred. Izegem, 19 mei 2004, T. Vred. 2006, 44 et noot F. de PATOUL, La portée des sanctions de la loi sur le crédit à la consommation). De consument kan niet worden verweten dat hij rechtsmisbruik pleegt door zich te beroepen op de sanctie voor een kleine tekortkoming, vermits de sanctie in werkelijkheid moet worden toegepast terwijl het aan de rechter staat de intensiteit ervan te bepalen wanneer de wet hem deze bevoegdheid toekent (Vred. Zottegem-Herzele, 13 januari 2011, Jaarboek Kredietrecht 2011, p 21; T. Vred. 2013, 644, noot STEENNOT R.).
VRED. KORTRIJK, 30 JANUARI 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, 69
Eiseres stelt dat de geboortedatum en plaats duidelijk vermeld is op de leningsaanvraag die verweerders tot haar hebben gericht, maar zij kan moeilijk ontkennen dat de geboorteplaats door haar niet werd vermeld op het aanbod dat zij heeft gedaan. Derhalve is de inbreuk op art. 14 § 3, 1 0 bewezen die voorziet dat het ook de geboorteplaats van de consument dient te vermelden. De sanctie op deze inbreuk is nu voorzien in art. 86 van de wet en is ongetwijfeld zeer zwaar wanneer men bedenkt dat het toch niet een zo essentiële vermelding betreft. De wetgever heeft nu echter geen onderscheid gemaakt tussen de vermeldingen die weI belangrijk zijn en deze die het minder zijn. De wetgever heeft zelfs niet voorzien dat de rechtbank sancties kan uitspreken, maar weI dat zij die sancties moet uitspreken. In casu dienen de verbintenissen van de consumenten herleid te worden tot het ontleende bedrag met behoud van het voordeel van de termijnen. Dit laatste is echter van geen belang meer en dit nu aIle termijnen reeds zijn vervallen.
Deze interpretatie wordt bevestigd door het arrest van 7 december 2006 van het Hof van Cassatie dat een beslissing van de rechtbank van eerste aanleg te Eupen vernietigt door te oordelen dat door te weigeren een van de in artikel 86 van de wet bepaalde sancties op te leggen op grond dat het kredietaanbod, ook al is het onregelmatig, voldoet aan het doel van de wet van 12 juni 1991, schendt het bestreden vonnis de in het middel vermelde wetsbepalingen.
Dit arrest vestigt de aandacht op het feit dat de sancties geen forfaitaire vergoeding noch herstel van schade beogen. Het gaat er vooral om de naleving van de bepalingen van de wet te waarborgen, zoals ook de strafrechtelijke straffen de naleving van de verbodsbepalingen uit het Strafwetboek beogen (F. de PATOUL, Les sanctions des articles 85 et suivants: vers un certain automatisme, noot onder Cass. 7 december 2006, T. Vred. 2007, 412). De beslissing van het Hof van Cassatie heeft een einde moeten gesteld aan bepaalde aarzelingen van de kantonnale rechtscolleges die de sanctie verworpen op grond van het ontbreken van schade.
De ontstentenis van schade laat de rechter niet toe om de sanctie niet toe te passen wanneer die verplicht is (Vred. Gent, 2 februari 2010, Jaarboek Kredietrecht 2009, 39). Het HvJ benadrukt overigens het belang van het ontradende effect dat de sanctie moet hebben. Daarentegen - en overeenkomstig de hoger aangehaalde rechtspraak van het HvJ - moet de rechter een sanctie toepassen die evenredig is met de tekortkoming. Het verval van de interesten en commissies is zeker gerechtvaardigd indien de tekortkoming de consument van zijn vermogen kan beroven (of dit vermogen kan aantasten) om de draagwijdte van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen te beoordelen.
Tenzij de wetgever uitdrukkelijk het facultatieve karakter aangeeft, beschikt de rechter dus over geen enkele beoordelingsbevoegdheid ten aanzien van de gepastheid van de sanctie, ook al zou hij van mening zijn dat de overtreding geen schade veroorzaakt en niet in strijd is met de geest van de wet of het doel van de wetgever.De rechter moet een sanctie uitspreken indien een schending wordt vastgesteld ((STEENNOT, R., "De verplichte vermeldingen in een kredietovereenkomst", T. Vred. 2013 (647), 650, nr. 4).
Aan de andere kant krijgt de rechter krachtens meerdere bepalingen van de wet een beoordelingsbevoegdheid wat betreft de zwaarte van de sanctie. Artikel VII.195 laat de rechter bijvoorbeeld de keuze tussen de nietigverklaring van de overeenkomst of de vermindering van de verplichtingen van de consument, en in dat laatste geval kan de rechter de sanctie aanpassen tot maximaal de prijs bij contante betaling of het ontleende bedrag (Vred. Dendermonde - Hamme, 23 februari 2010, Jaarboek Kredietrecht 2010, p. 131).
Aangezien de sanctie wordt uitgevaardigd door een wettelijke bepaling, zou men niet kunnen argumenteren dat de consument rechtsmisbruik pleegt door de toepassing ervan te vorderen, zelfs indien hij geen enkele schade zou lijden door de vastgestelde onregelmatigheid (Vred. Zottegem-Herzele, 13 januari 2011, Jaarboek Kredietrecht 2011, p. 21)
-
Burgerlijke sanctie en verzaking
-
Kan de consument verzaken aan de bescherming die hem door het wettelijk formalisme wordt geboden? Vóór het arrest van het Hof van Cassatie van 7 maart 2006 dat hierboven werd aangehaald, scheen dit voor sommigen mogelijk te zijn indien en voor zover de schuldeiser het bewijs aanbracht dat de vrijwillige uitvoering van de overeenkomst moet worden geïnterpreteerd als een verzaking, wat veronderstelt dat eerst wordt aangetoond dat de consument weet had van de inbreuk (R. STEENNOT “De totstandkoming en de inhoud van de overeenkomst onder de nieuwe Wet consumentenkrediet”, D.C.C.R., 2004, nr. 63, p. 16). Dit bewijs, dat door de kredietgever moet worden aangetoond, is natuurlijk zeer moeilijk zo niet onmogelijk (zie : Rb. Dendermonde, 28 februari 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, 55; Vred. Zottegem-Herzele, 13 januari 2011, Jaarboek Kredietrecht 2011, p 21).
Wanneer de wetgever de uitvoering van de sanctie laat afhangen van een aanvraag van de consument, is de rechtspraak van mening dat de consument niet mag worden geacht te hebben verzaakt aan een bescherming waarvan hij pas in kennis werd gesteld in het kader van de rechtsvordering (Rb. Dendermonde, 28 februari 2002, Jaarboek Kredietrecht 2002, 55; zie ook D. BLOMMAERT, «De bescherming van de kredietnemer in het kredietrecht», op.cit., p. 102). Het feit dat de consument de overeenkomst gedurende enige tijd heeft uitgevoerd toont niet aan dat hij de bedoeling zou hebben gehad om de nietigheid te dekken en dat hij dit met kennis van zaken zou hebben gedaan (Vred. Zottegem-Herzele, 13 januari 2011, Jaarboek Kredietrecht 2011, p 21).
Het Europese Hof van Justitie heeft reeds meerdere keren benadrukt dat de nationale rechter de plicht had om van ambtswege de tekortkomingen op de nationale wetgeving die de richtlijn omzetten, op te werpen (zie de commentaar op de bewijslast).
Uit deze arresten, zoals het arrest van 7 december 2006 van het Hof van Cassatie, blijkt dat het mechanisme van de gemeenrechtelijke sancties beoogt om de effectiviteit van de bepalingen van openbare orde te verzekeren en dat zij hierdoor buiten het appreciatiegebied van de partijen vakken die er geen afstand van kunnen doen (F. de PATOUL, op.cit., T. Vred. 2007, 413).
-
Gedeeltelijk gereglementeerde overeenkomsten
-
De burgerlijke sancties zijn van toepassing op gedeeltelijk gereglementeerde overeenkomsten (uitzondering : de geoorloofde debetstanden op een rekening die binnen een maand moeten worden afgelost (behalve VII.204 en VII.205) en overschrijdingen (idem)
-
Rol van de rechter
-
De formulering verschilt van het ene artikel tot het andere:
- In bepaalde gevallen verleent de wet geen enkele beoordelingsbevoegdheid aan de rechter, noch wat betreft de gepastheid, noch wat betreft de zwaarte van de sanctie. Dat is het geval van de artikelen VII.196, VII.199, VII.200 (1ste lid), VII.202 (VII.214/12), VII.205 tot VII.208 (VII.214/5 à VII.214/8) (“de rechter verklaart … nietig…” “worden van rechtswege verminderd …”).
- In bepaalde gevallen verleent de wet geen enkele beoordelingsbevoegdheid aan de rechter, noch wat betreft de gepastheid, noch wat betreft de zwaarte van de sanctie indien en op voorwaarde dat de consument de toepassing van de sanctie vraagt (VII.197, VII.198, VII.200, al. 2, VII.203, VII.211, VII.212, VII.214) (“de consument kan …).
- In bepaalde gevallen verleent de wet de rechter de bevoegdheid om te kiezen tussen meerdere sancties (nietigverklaring van de overeenkomst of verminderingen van de verplichtingen: art VII.194 en VII.195) en /of de zwaarte van de sanctie te bepalen (VII.194, VII.195, en VII.201, VII.209 : “…hoogstens …” “… de rechter kan … ontslaan tot…”).
Wanneer het erom gaat een kredietgever die een fout heeft begaan te bestraffen, moet het belang van de consument als leidraad dienen voor de keuze van de sanctie. Voor wat betreft artikel VII.203 (VII.214/3), hangt die keuze van de consument af. Behalve in het geval dat hij uitspraak doet bij verstek van de consument, kan de rechter zijn eigen beoordeling niet in de plaats stellen van die van de consument (E. BALATE, P. DEJEMEPPE et F de PATOUL, op.cit., 1995, p. 413).
De rechter moet van rechtswege de uitzonderingen van de dwingende bepalingen van de wet opwerpen wanneer hij uitspraak doet bij verstek of op tegenspraak. Men benadrukt dat artikelen VII.199 en VII.213, toepasbaar zijn zowel in het geval van een procedure op tegenspraak als op verstek (zie François Van Drogenbroeck commentaar onder Vred. St Niklaas, 29 april 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, 180).
-
Bevoegdheid tot matiging van de contractuele boeten
-
Het WER heeft een bepaling overgenomen van de WCK, die aan de rechter het recht toekent om de contractuele boeten te verminderen (of de consument er volledig van te ontslaan) wanneer hij deze overdreven of onverantwoord acht. Wij verwijzen naar de commentaar van de artikelen VII.199 en VII.213, die deze bepaling overnemen. Dit beoogt niet alleen de boeten stricto sensu maar ook alle gevolgen van de niet-uitvoering zoals de nalatigheidsinteresten of het verval van de termijnbepaling.
-
De verschillende sancties
-
Nietigverklaring
De nietigverklaring wegens een fout van de kredietgever wordt geregeld door artikelen VII.194, VII.195 en VII.203 (CK) en VII.209 of VII.214/13 (HK).
De nietigverklaring treedt ex tunc in werking, dat wil zeggen met terugwerkende kracht tot op de dag waarop de overeenkomst werd gesloten, die geacht wordt nooit te hebben plaatsgevonden (DE PAGE, Traité, II, nr. 815. Zie Vred. Kortrijk, 17 december 1996, T. Vred., 1997, 402). Ze heeft tot gevolg dat de partijen zich moeten plaatsen in de situatie waarin ze verkeerden voordat de overeenkomst werd gesloten.
De nietigverklaring van een verkoop op afbetaling leidt tot de teruggaaf van het goed door de consument en de terugbetaling van de bedragen aan de persoon die heeft betaald voor: (i) de aankoop (het voorschot bijvoorbeeld) en (ii) hetgeen in het kader van het krediet, moet worden terugbetaald (Vred. Lens, 21 februari 1995, Jaarboek Kredietrecht 1996, 14; Kooph. Doornik, 20 april 1995, Jaarboek Kredietrecht, 1996, 151).
Wanneer de betwiste verrichting betrekking heeft op een krediet waarvan het bedrag werd overgemaakt en gebruikt door de consument, zal de vermindering tot het ontleende bedrag waarschijnlijk de voorkeur krijgen op de nietigverklaring (Rb. Brussel, 6 september 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, 49).
Indien meerdere consumenten medeschuldenaar zijn, kan de nietigverklaring worden uitgesproken ten aanzien van slechts een van hen. In dergelijk geval kan de kredietgever de terugbetaling van het krediet enkel opeisen van de consument die gehouden blijft (en in het aangehaalde vonnis, alleen van het krediet gebruik heeft gemaakt) (Vred. Charleroi (IV), 9 december 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, 12).
De vrederechter van Sint-Niklaas heeft toepassing gemaakt van het adagium "in pari causa turpitudinis cessat repetitio" in een geval waar de kredietovereenkomst was gesloten door een persoon na het indienen van het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder maar voor het vonnis van aanstelling. Artikel 448bis i) van het Burgerlijk Wetboek (in de tekst die destijds van kracht was) voorzag in de nietigheid van bepaalde handelingen die gesteld worden door de persoon onder voorlopig bewind tussen het moment van de neerlegging van het verzoekschrift en de dag van de aanstelling. De beslissing merkt op dat het adagium (…) een doelmatige hantering van de nietigheidsanctie (beoogt) door de normale gevolgen van deze sanctie te verhinderen telkens dit zou leiden tot een ernstige verstoring van de maatschappelijke orde). De rechter is van oordeel dat de sanctie de betrokkenen moet beschermen tegen de handelingen van oplichters en personen met slechte bedoelingen. De kredietnemer werd, in casu, gemanipuleerd en had het kredietbedrag niet zelf genoten. De rechter weigert dus om laatstgenoemde te veroordelen tot teruggave van de geleende sommen (Vred. Sint-Niklaas (2e kanton) 14 november 2012, Jaarboek Kredietrecht 2012, p. 31 en noot Leriche G). Sindsdien heeft de wet van 17 maart 2013 de beschermingsregeling veranderd en laat artikel 493/2 van het Burgerlijk Wetboek (dat in werking is getreden op 1 september 2014) voortaan toe om, telkens wanneer een beschermingsmaatregel bevolen werd, met terugwerkende kracht de nietigheid van de handelingen te vorderen die werden gesteld voordat de beschermingsmaatregel uitwerking heeft gekregen indien de oorzaak van de bescherming duidelijk reeds bestond op het ogenblik dat deze handelingen werden gesteld. (Zie eveneens Vred. Gent (5e kanton),14 juli 2016, Jaarboek Kredietrecht 2016, p. 169).
Zoals hoger vermeld, is het op grond van de verplichting voor de rechter om eendaadwerkelijkesanctie te zoeken dat de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, na de nietigheid van een kredietovereenkomst te hebben uitgesproken op grond van artikel VII.195, de consument ontslaat van zijn verplichting om het kredietbedrag terug te geven, d.i. het normale gevolg van de nietigheid. De rechtbank acht de sanctie gerechtvaardigd omdat de consument geen enkel voordeel heeft gehaald uit de verrichting(REA Henegouwen (afd. Bergen), 23 oktober 2017,, J.L.M.B., 2019/18, 837; ENGLEBERT M., " Crédit lié au financement d'un bien ou d'un service particulier... une figure juridique complexe !", - beslissing die door het hof van cassatie wordt vernietigd om redenen die geen verband houden met de sanctie).
Nietigverklaring en betalingstermijnen
De terugbetalingen moeten in principe onmiddellijk plaatsvinden. Dat is de reden waarom artikelen VII.194, VII.195 en VII.203, die de mogelijkheid voorzien om de overeenkomst nietig te verklaren, deze voorstellen als een keuze tussen de vermindering van de verplichtingen tot de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag.
Niets belet de rechter echter de consument faciliteiten toe te staan voor de terugbetalingen. De wettelijke intresten moeten dan volgens het gemeen recht worden toegekend behoudens vrijstelling als vergoeding voor de geleden schade.
De rechter kan echter geen betalingstermijnen toekennen die neerkomen op een virtuele vrijstelling van de schuldenaar van zijn betalingsverplichting (Cass. 19 juni 1986, Bull., 1986, p. 1295). Dit is het geval wanneer de toegestane betalingstermijnen betrekking hebben op bedragen die te klein zijn om een volledige terugbetaling van de schuld mogelijk te maken, rekening houdend met de bijkomende interesten, terwijl artikel 1244 een gematigd uitstel vermeldt en de rechter aanbeveelt om gebruik te maken van deze bevoegdheid met grote omzichtigheid en daarbij rekening houdend met de termijnen die de schuldenaar reeds heeft genoten. In dit opzicht is de omstandigheid dat de inkomsten van de schuldenaar hem niet zouden toelaten meer te betalen op beslag onder derden – zelfs dat zijn inkomsten onbeslagbaar zouden zijn – van geen belang (Rb. Brussel, 8 november 2007, T. Vred. 2009, 304).
De rechter die een uitspraak doet in het kader van een klassieke rechtsvordering tot schadevergoeding, kan bovendien vergoedende intresten toestaan op de stortingen die aan de kredietgever werden gedaan ter terugbetaling van de nietig verklaarde kredietovereenkomst (Kooph. Doornik, 20 april 1995, Jaarboek Kredietrecht, 1996, 151 en in beroep, Bergen, 2 november 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 70 met noot R. GEURTS , «Démarchage à domicile. Quand le crédit sert de support à l’arnaque des consommateurs», p. 76; Vred. Hamme, 29 september 1998, R.W., 1998-1999, p. 1049).
De vermindering van verplichtingen
Is dit een voldoende sanctie?
Behalve de nietigverklaring van de kredietovereenkomst, die niet echt gunstig is voor de consument, is de vermindering van de verplichtingen tot het ontleende bedrag of tot de prijs bij contante betaling de sanctie die het vaakst wordt weerhouden door de rechtscolleges. Is deze sanctie voldoende ontradend? Dit valt te betwijfelen gelet op de vastgestelde inbreuken die soms langetermijngevolgen hebben voor de financiële situatie van de consumenten. Indien blijkt dat de kredietnemer op een kennelijk foutieve wijze een krediet heeft toegestaan, bijvoorbeeld zonder ernstig onderzoek, ontslaat de vermindering van de verplichtingen tot het geleende bedrag de consument niet van de terugbetaling, soms gedurende verschillende jaren, van een krediet dat hij niet had mogen krijgen. Men kan zich dus vragen stellen bij de vraag of de sanctie in dat geval een voldoende ontradend karakter heeft. R. STEENNOT, die een gelijkaardige vaststelling doet, is evenwel van mening dat de consument geen voordeel zou mogen halen uit een sanctie die de kredietgever een deel van zijn kapitaal zou ontnemen. Hij stelt voor om de opbrengst van deze verhoogde sanctie te gebruiken om een fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast te voeden (R. STEENNOT, noot sub Vred. Arendonk, 15 juni 2010, T. Vred. 2013, 643). Ongetwijfeld is het door diezelfde vaststelling dat sommige rechtscolleges de teruggave van alle betaalde sommen hebben bevolen, ondanks de nietigverklaring van de kredietovereenkomst (zie b.v. Vred. Arendonk, 12 oktober 2010, T. Vred. 2013, 650, noot de Patoul F.; NjW 2011, 343 noot STEENNOT,(REA Henegouwen (afd. Bergen), 23 oktober 2017,, J.L.M.B., 2019/18, 837; ENGLEBERT M., " Crédit lié au financement d'un bien ou d'un service particulier... une figure juridique complexe !", beslissing die door het hof van cassatie wordt vernietigd om redenen die geen verband houden met de sanctie : de rechtbank spreekt bijgevolg de nietigheid van de kredietovereenkomst uit op grond van artikel 86 WCK (VII.195 WER) maar aangezien de nietigheid de consument verplicht om de geleende som terug te betalen, is de rechtbank van oordeel dat, om de effectiviteit van de sanctie te verzekeren, de consumenten het kredietbedrag niet wederzijds moeten teruggeven).
Wanneer hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de verplichtingen van de consument te verminderen, kan de rechter worden geconfronteerd met delicate berekeningen. De vermindering van de verplichtingen tot de prijs bij contante betaling of tot het ontleende bedrag, verplicht immers al hetgeen door de consument werd betaald ten titel van kosten of interesten aan het kapitaal toe te wijzen. Wanneer het gaat om een lening op afbetaling die nog niet volledig is vervallen op het ogenblik dat de rechter wordt verzocht om uitspraak te doen, moet het bedrag van de toekomstige termijnen worden berekend op basis van het verschuldigd blijvende saldo in kapitaal rekening houdend met de vermindering en gelet op de betalingen die werden verricht sinds het begin van de overeenkomst.
Voor kredietopeningen moet men teruggaan in de tijd om het totaal op te maken van de opnemingen en overmakingen om er het saldo van af te trekken (Vred. Kortrijk, 11 augustus 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 128; D. BLOMMAERT, “De bescherming van de kredietnemer in het kredietrecht”, op.cit., p. 104, n° 20; Vred. St Niklaas, 1 december 1999, D.C.C.R., 2000, nr. 47, p. 182met noot J. VAN LYSEBETTENS) dat door de consument moet worden terugbetaald of, desgevallend, dat door de kredietgever moet worden terugbetaald.
De toepassing van de sanctie kan er immers toe leiden dat de rechter vaststelt dat de consument al te veel heeft betaald (Vred. St Niklaas, 17 april 2002,Jaarboek kredietrecht, 2002, p. 133). In de praktijk en in de overgrote meerderheid van de gevallen, wordt de maximale sanctie (vermindering tot het ontleende bedrag) toegepast waardoor de rechter geen precieze berekeningen hoeft te maken wat betreft de vervallen of te vervallen intresten en kosten.
Hoe zit het met de kosten voor de consument ? De vermindering tot het ontleende bedrag of tot de prijs bij contante betaling van het gefinancierde goed (of de gefinancierde dienst) houdt ook een korting op de kredietkosten in. Deze moeten nog steeds echt kredietkosten zijn. De Vrederechter van Oudenaarde-Kruishoutem was, nog steeds in toepassing van de bepalingen van de WCK, van oordeel dat de notariskosten voor een hypothecaire inschrijving niet ten laste van de kredietverstrekker mogen komen, aangezien het geen kredietkosten betreft (Vred. Oudenaarde-Kruihoutem, 13 februari 2014, T. Vred., 2015, 437 en nota S. GEIREGAT). Na de hervorming van het hypothecair krediet in 2016 zou een dergelijk krediet nu een hypothecair krediet zijn.
Spreiding van betalingen
Het WER laat de consument vaak toe het voordeel van de spreiding van de betalingen te behouden. Dat is uiteraard enkel denkbaar als de overeenkomst in stand wordt gehouden. De sanctie mag dus niet gepaard gaan met een vonnis tot nietigverklaring van de overeenkomst. Het behoud van de spreiding van de betalingen is evenmin denkbaar voor kredietopeningen van onbepaalde duur die de consument niet verplichten tot de regelmatige betaling van termijnbedragen.
Het behoud van het voordeel van de spreiding van betalingen houdt daarenboven in dat men de looptijd van de overeenkomst niet overschrijdt (Vred. St Niklaas, 19 februari 1997, T. Vred., 1998, p. 116; Vred. Kortrijk, 4 maart 1997, T. Vred. 1998, p. 120; Vred. Kortrijk, 18 maart 1997, T. Vred. 1997, p. 421).
Indien op het ogenblik van het vonnis de terugbetalingstermijn van het krediet volledig is vervallen, heeft het behoud van het voordeel van de termijnbetalingen geen voorwerp meer (Vred. Kortrijk, 6 augustus 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, p.139). Indien er vervallen bedragen onbetaald zijn gebleven, kan het voordeel van de termijnbetaling worden toegekend voor de toekomst (voor nog niet vervallen termijnen), terwijl een veroordeling kan worden uitgesproken voor het verleden (Vred. St Niklaas, 19 februari 1997, T. Vred. 1998, p. 116).
Indien de rechter het behoud van het voordeel van de termijnbetalingen toekent, is hij niet gehouden de consument te veroordelen tot de betaling van de toekomstige verschuldigde bedragen (Vred. St Niklaas, 19 februari 1997, T. Vred. 1998, p. 116). Daardoor kan de verergering van de situatie van overmatige schuldenlast door registratierechten worden vermeden. Bepaalde vonnissen staan het voordeel van de termijnbetalingen toe met een beding van termijnverval bij wanbetaling van twee termijnen.
Spreiding, betalingsvoorwaarden en wettelijke intresten
Wanneer het voordeel van de termijnbetalingen wordt behouden, zijn de wettelijke intresten niet verschuldigd zolang de consument de bepalingen van het vonnis naleeft en de terugbetalingen binnen de termijnen van de overeenkomst worden verricht (Vred. St Niklaas, 19 februari 1997, T. Vred. 1998, p. 116.).
Verscheidene gepubliceerde vonnissen tonen echter aan dat de spreiding van betalingen aan de consument wordt toegestaan ook al zou de kredietovereenkomst volledig zijn vervallen in de loop van de procedure (Vred. Kortrijk, 31 maart 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 82; Vred. St Niklaas, 25 februari 1998,Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 147die het behoud van het voordeel van de termijnbetalingen toestaat, maar er de termijnen van vermindert als gemeenrechtelijke vergoeding voor de geleden schade; Vred. St Niklaas, 6 maart 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, p. 129).
Het gaat eigenlijk om betalingsvoorwaarden waarvan de rechter het bedrag vastlegt op basis van de in de kredietovereenkomst overeengekomen termijnen (Vred. Malmédy, 2 december 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 86; Vred. Berchem (Antwerpen), 13 januari 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p.116; Vred. Berchem, 18 juli 2000, D.C.C.R., 2001, p. 279).
In dergelijke gevallen zouden de wettelijke intresten moeten worden toegekend (Vred. Berchem, 18 juli 2000, D.C.C.R., 2001, p. 279) aan de kredietgever, onverminderd het recht voor de consument te eisen deze op te schorten indien de burgerlijke sanctie daarin voorziet (zie bijvoorbeeld art. VII.201) of als schadevergoeding.
Het toestaan van uitstel van betaling wordt vaak geweigerd omwille van nalatigheden van de consument bij het aangaan van de kredietovereenkomst, in het bijzonder wegens het verzwijgen van bepaalde schulden (Vred. St Niklaas, 19 februari 1997, T. Vred. 1998, p. 116).
De algemene sanctie van artikel VII.214/10 inzake hypothecair krediet
Artikel VII.214/10 vaardigt een sanctie uit voor elke schending van de kredietgever of van de bemiddelaar van de verplichtingen of verbodsbepalingen vervat in titel 4, hoofdstuk 2, of in de uitvoeringsbesluiten ervan. Het betreft een minimumsanctie en in zeker zin een standaardsanctie. Dit artikel voorziet in het recht voor de consument om op ieder ogenblik en zonder enige vergoeding het hypothecair krediet terug te betalen (hetgeen automatisch zo is in de gereglementeerde stelsels) en de sanctie bestaat erin dat de door artikel VII.147/12 toegelaten wederbeleggingsvergoeding niet verschuldigd is en dat de consument de door artikel VII.147/13 bepaalde opzeggingstermijn niet moet naleven.
Volgens de Memorie van Toelichting, De bepalingen opgenomen in artikel VII.214/10 herneemt de burgerlijk sanctie opgenomen in het huidige artikel VII.209, paragraaf 1. Voorgesteld wordt om deze sanctie die initieel voorzien was in de wet op het hypothecaire krediet van 4 augustus 1992 voor quasi om het even welke inbreuk op de regelgeving inzake hypothecair krediet te laten toepassen van rechtswege als sanctie van “gemeen recht”, dit is wanneer geen enkele andere, voor de consument meer voordeliger sanctie zou van toepassing kunnen zijn bij een bepaalde inbreuk, maar zonder dat een combinatie van beide wordt uitgesloten. De initiële bepalingen werden aangepast in die zin dat de betrokken consument niet strikt noodzakelijk naar de rechter moet stappen maar zo ja dat de rechter bij vaststelling van de feiten de sanctie onverminderd zou moeten toepassen, zonder dat de consument zou moeten aantonen dat er schade werd berokkend (Parl. St., 2015-2016, 1685/001, bl. 59).
De sanctie kan dus gecumuleerd worden met andere burgerlijke sancties, hetgeen de wettekst bevestigt in paragraaf 2: Het in paragraaf 1 bedoelde rechtsmiddel doet geen afbreuk aan alle overige rechten of middelen van verhaal die de consument kan doen gelden.
Gemeenrechtelijke sancties
Verscheidene burgerlijke sancties werden uitgesproken onverminderd de gemeenrechtelijke sancties. Deze vermeldingmaakt het mogelijk de contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid toe te passen. Indien de fout gemakkelijk kan worden aangetoond op grond van de schending van de bepalingen van de wet, moet de consument die schadevergoeding vordert, zijn schade en het oorzakelijk verband met de fout van de professional aantonen (Vred. Gent, 23 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht 2000, 64 met noot J. VAN LYSEBETTENS, Jaarboek Kredietrecht 2000, 71).
Bovendien, aangezien hij de voordelen heeft genoten van de reeds uitgesproken burgerlijke sanctie, moet daarmee rekening worden gehouden bij de beoordeling van de schade. Enkel het deel van de schade dat niet werd gedekt door de burgerlijke sanctie, kan in aanmerking worden genomen (M. DAMBRE, «Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet», noot onder Vred. Gent, 30 juni 1997, D.C.C.R., 1998, nr. 39, p. 124; Vred. Brasschaat, 27 mei 1997, T. Vred. 1998, p. 555; E. WYMEERSCH, M. DAMBRE en K. TROCH, «Overzicht van rechtspraak. Privaat bankrecht 1992-1998», T.P.R., 1999, (1779-2034), p. 1856; Vred. Brasschaat, 18 februari 1997, T. Vred. 1997, 412; Vred. St Niklaas, 6 maart 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, p.129; Vred. Hamme, 29 september 1998, R.W., 1998-1999, p. 1049; Rb Kortrijk (2de K.), 11 september 1998, D.C.C.R., 1999, nr 42, p.73).
<Indien de veroorzaakte schade minder bedraagt dan de voordelen die aan de consument zijn toegekend in toepassing van de burgerlijke sanctie, kan de rechter de vordering op basis van de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid verwerpen zonder verder onderzoek (Vred. St Niklaas, 22 oktober 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, p. 29; Vred. St Niklaas, 6 maart 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, p.129; Rb. Kortrijk, 11 september 1998, D.C.C.R., 1999, p.73; Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 95; P. LETTANY, op.cit., p. 415).
Zie burgerlijke sancties, artikel per artikel
Zie strafrechtelijke sancties, artikel per artikel
Administratieve sancties
Zie : Toezicht
Strafrechtelijke sancties
Zie : Toezicht