VII.143, § 2 tot 6: Veranderlijke rentevoeten

Artikel VII.143

1. De periodieke rentevoet en de debetrentevoet zijn vast of veranderlijk. Indien één of meer vaste rentevoeten bedongen zijn, gelden deze voor de duur bedongen in de kredietovereenkomst.
§ 2. Behoudens de uitzonderingen bedoeld in dit artikel met betrekking tot de veranderlijkheid van de debetrentevoet en/of de periodieke rentevoet, en onverminderd het bepaalde in artikel VII.145 wordt elk beding dat er toe strekt de rentevoeten of de kosten te wijzigen, voor niet geschreven gehouden.
§ 3. Indien de veranderlijkheid van de periodieke rentevoet overeengekomen werd, mag er slechts één rentevoet zijn per kredietovereenkomst. Op deze periodieke rentevoet zijn de volgende regels van toepassing :
1° de periodieke rentevoet moet zowel in meer als in min schommelen;
2° de periodieke rentevoet mag slechts veranderen bij het verstrijken van bepaalde periodes die niet minder dan één jaar mogen bedragen;
3° de verandering van de periodieke rentevoet moet gebonden zijn aan de schommelingen van een referte-index, genomen uit een reeks referte-indexen in functie van de duur van de perioden van verandering van de rentevoet.
De lijst en de berekeningswijze van de referte-indexen worden bepaald door de Koning, in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, genomen op advies van de Bank;
4° de oorspronkelijke periodieke rentevoet is de rentevoet waartegen de rente wordt berekend die de consument verschuldigd is op het tijdstip van de eerste rentebetaling;
5° de oorspronkelijke waarde van de referte-index is de waarde van de referte-index die voorkomt op de tarieflijst van rentevoeten voor het desbetreffende soort krediet en betreft de waarde van de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van dat tarief;
6° bij het verstrijken van de periodes bepaald in de kredietovereenkomst is de periodieke rentevoet voor de nieuwe periode gelijk aan de oorspronkelijke rentevoet vermeerderd met het verschil tussen de waarde van de referte-index verschenen in de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van de verandering, en de oorspronkelijke waarde van die index.
Indien de oorspronkelijke periodieke rentevoet het resultaat is van een voorwaardelijke vermindering, mag de kredietgever voor het bepalen van de nieuwe rentevoet uitgaan van een hogere debetrentevoet indien de consument de gestelde voorwaarde of voorwaarden niet langer nakomt. De verhoging mag niet meer bedragen dan de vermindering toegekend in het begin van het krediet uitgedrukt in percent per periode;
7° onverminderd hetgeen bepaald is in 8° hierna, moet de kredietovereenkomst bepalen dat de verandering van de periodieke rentevoet beperkt wordt zowel in meer als in min, tot een bepaald verschil ten opzichte van de oorspronkelijke rentevoet, zonder dat dit verschil in geval van stijging van de periodieke rentevoet meer mag bedragen dan het verschil in geval van daling.
Indien de oorspronkelijke periodieke rentevoet het resultaat is van een voorwaardelijke vermindering, mag de kredietovereenkomst bepalen dat bij de in het eerste lid beoogde verandering rekening wordt gehouden met een hogere rentevoet, indien de gestelde voorwaarde of voorwaarden voor de vermindering niet langer worden nagekomen. De toegepaste verhoging mag niet meer bedragen dan de vermindering toegekend in het begin van het krediet uitgedrukt in percent per periode.
De kredietovereenkomst mag verder bepalen dat er geen wijziging van de periodieke rentevoet is dan wanneer de wijziging in meer of in min, ten aanzien van de rentevoet van de vorige periode, een bepaald minimumverschil bereikt;
8° indien de eerste periode een kortere duur heeft dan drie jaren, kan een verhoging van de periodieke rentevoet niet tot gevolg hebben dat de rentevoet die van toepassing is gedurende het tweede jaar verhoogd wordt met meer dan wat overeenstemt met één procentpunt `s jaars ten opzichte van de oorspronkelijke rentevoet, noch dat de periodieke rentevoet die van toepassing is gedurende het derde jaar verhoogd wordt met meer dan wat overeenstemt met twee procentpunten `s jaars ten opzichte van die oorspronkelijke rentevoet.
§ 4. In geval van verandering van de periodieke rentevoet en wanneer er aflossing is van het kapitaal, worden de bedragen der periodieke lasten berekend aan de nieuwe rentevoet volgens de bepalingen van de kredietovereenkomst. Bij gebrek aan zulke bepalingen worden de periodieke lasten berekend in functie van het verschuldigd blijvend saldo en van de overblijvende looptijd, volgens de technische methode die oorspronkelijk gebruikt werd.
In geval van verandering van de periodieke rentevoet en wanneer er geen aflossing is van het kapitaal, worden de intresten berekend aan de nieuwe debetrentevoet volgens de technische methode die oorspronkelijk gebruikt werd.
§ 5. De tijdstippen, voorwaarden en modaliteiten van de verandering van de periodieke rentevoet evenals de oorspronkelijke waarde van de referte-index moeten voorkomen in de kredietovereenkomst.
Er kan slechts een enkele referte-index, genomen uit de lijst vastgelegd door de Koning overeenkomstig paragraaf 7, aangewend worden bij de berekening van de periodieke rentevoet.
De kredietgever houdt het historische archief van die indexen bij.
§ 6. In voorkomend geval wordt de consument op een duurzame drager in kennis gesteld van een wijziging van de debetrentevoet door middel van een wijziging van de periodieke rentevoet voordat de wijziging van kracht wordt. Daarbij wordt ook, desgevallend, het bedrag van de na de inwerkingtreding van de nieuwe periodieke rentevoet en debetrentevoet te verrichten betalingen vermeld evenals bijzonderheden betreffende een eventuele verandering in het aantal of de frequentie van de betalingen. In voorkomend geval moet bij die mededeling kosteloos een nieuw aflossingsplan worden gevoegd waarin de gegevens bedoeld in artikel VII.134, § 3, 4°, zijn opgenomen voor de overblijvende looptijd.
De partijen kunnen echter in de kredietovereenkomst overeenkomen dat de in het vorige lid bedoelde informatie periodiek aan de consument wordt verstrekt indien de wijziging van de periodieke rentevoet en de debetrentevoet het gevolg is van een wijziging van een referte-index en het publiek via passende middelen kennis kan nemen van de nieuwe referte-index en de informatie over de nieuwe referte-index ook beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever.
§ 7. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de Koning de nadere regels welke voor de toepassing van dit artikel nodig zijn.

Eerste veranderlijkheidsvoorwaarden - een bepaling van de overeenkomst

De veranderlijkheid is enkel mogelijk voor zover de overeenkomst dit uitdrukkelijk bepaalt.

Volgens artikel VII.134, § 2, 7° moet de overeenkomst verplicht vermelden: de periodieke rentevoet, de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoeten regelen en, bij veranderlijke rentevoeten de oorspronkelijke waarde van de referte-index of debetrentevoet, en de termijnen, voorwaarden en procedures voor wijziging ervan. Indien naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, wordt deze informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten verstrekt.

De veranderlijkheid moet dus contractueel voorzien zijn, ongeacht het soort krediet. Als een kredietopening dus niet voorziet in een beding van veranderlijkheid van de debetrente, moet een vaste rentevoet worden toegepast gedurende de gehele overeenkomst.

Tweede voorwaarde - de toepasselijke voorwaarden

Volgens de tekst van artikel VII.134, § 2, 7° moet het beding niet alleen de veranderlijkheid van de rentevoet bepalen, maar bovendien daarvan de modaliteiten vermelden. Deze vereiste is opgenomen in artikel VII.143, § 5: De tijdstippen, voorwaarden en modaliteiten van de verandering van de periodieke rentevoet evenals de oorspronkelijke waarde van de referte-index moeten voorkomen in de kredietovereenkomst. (...) De kredietgever houdt het historische archief van die indexen bij.

Door te eisen dat de toepasselijke voorwaarden worden vermeld, verplicht de wet de kredietgever ertoe om nauwkeurige informatie te geven betreffende de periodes (Wanneer kan de rentevoet veranderen?), de berekeningswijze (Welke index? Hoe wordt de veranderlijkheid toegepast op de rentevoet?) en de procedure (informatie van de consument, enz.).

Het Wetboek legt ook de verplichte vermelding op van de index of de referterentevoet, die betrekking heeft op de initiële rentevoet. Tenslotte, indien meerdere rentevoeten van toepassing zijn, afhankelijk van de omstandigheden, moeten de toepasselijke voorwaarden verduidelijkt worden voor elk van deze rentevoeten.

Zoals artikel 134, § 2, het oplegt, dienen deze inlichtingen op beknopte en duidelijke wijze te worden vermeld. De duidelijkheid van de overeenkomst zal onder meer beoordeeld worden in het licht van de mogelijkheid van de consument om de toepasselijke rentevoet te berekenen op basis van de door de overeenkomst verstrekte vermeldingen.

Derde voorwaarde – De veranderlijkheid is onderworpen aan de voorwaarden van artikel VII.143

De veranderlijkheid is slechts aanvaard in de gevallen en volgens de regels die worden bepaald door de artikelen VII.143 en VII.144.

De toepassing van deze bepalingen heeft tot gevolg dat het veranderlijkheidsbeding onder meer slechts geldig is voor zover:

  • Er slechts één debetrentevoet is per kredietovereenkomst. Deze bepaling verbiedt verschillende rentevoeten die elkaar zouden opvolgen in de tijd. Het is daarentegen niet verboden om tegelijkertijd verschillende kredietovereenkomsten te sluiten in bijzondere omstandigheden die bijvoorbeeld verschillende terugbetalingsvoorwaarden verantwoorden naargelang het gebruik van het krediet. Zie voorbeeld 36 in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 14 september 2016 dat een krediet bepaalt dat terugbetaalbaar is door vaste maandaflossingen om een deel van de aankoopprijs te financieren, een overbruggingskrediet in afwachting van de verkoop van een ander goed en een krediet om de renovatiewerken te financieren. Elke kredietovereenkomst moet beschouwd worden als een operatie op zich en de periodieke rentevoet en de debetrentevoet moeten in elk geval vermeld worden.
  • De periodieke rentevoet (en dus ook de debetrentevoet) moet zowel naar boven als naar beneden fluctueren.
  • De periodieke rentevoet mag slechts variëren bij vastgestelde periodes die niet minder mogen bedragen dan een jaar. Het is dus niet mogelijk om in een herziening te voorzien op een sneller ritme dan de jaarlijkse herziening van de rentevoet.
  • De veranderlijkheid van de rentevoet moet gepaard gaan met fluctuaties van een referte-index, die werd genomen uit een reeks van referte-indexen, in functie van de duur van de periodes van de van de veranderlijkheid van de rentevoet. Het Wetboek verleent aan de Koning de bevoegdheid om de lijst en de berekeningswijze van de referte-indexen te bepalen. Deze worden verduidelijkt in artikel 8 van het koninklijk besluit van 14 september 2016 dat elders van commentaar wordt voorzien op deze site. De indexcijfers zijn gekoppeld aan het rendementspercentage van de overheidsschuld en zijn afhankelijk van de periode van veranderlijkheid. De driejaarlijkse veranderlijkheid is dus gekoppeld aan het rendementspercentage van de lineaire obligaties op drie jaar. Deze bepaling maakt de vaststelling van verschillende opeenvolgende veranderlijke rentevoeten in functie van verschillende indexen onmogelijk. Zij verbiedt eveneens te bepalen dat, na afloop van een periode van berekening, de partijen zich het recht voorbehouden om de rentevoet opnieuw te onderhandelen in geval van een krediet van lange duur waarvoor de rentevoet enkel zou verduidelijkt zijn voor de eerste periode.
  • Er kan slechts één referte index zijn voor de berekening van de debet rentevoet. Het lijkt evenwel niet verboden om in de kredietovereenkomst meer dan één oorspronkelijke index te voorzien in het geval van meerdere periodiciteiten van renteherziening, weliswaar steeds in functie van de periodiciteit van de renteherzieningen (bijv. index E voor een vijfjaarlijkse herziening). Zo kan er voor een afwijkende resterende duur van het contract een afzonderlijke index toegepast worden, op voorwaarde dat die vooraf in het contract bepaald werd.
  • De initiële periodieke rentevoet, die de rentevoet is die als berekeningsbasis dient voor de verschuldigde interesten door de kredietnemer bij de eerste interestbetaling, moet worden vermeld in de overeenkomst (VII.143, § 5).
  • De oorspronkelijke waarde van de referte-index is deze die voorkomt op de tarievenlijst van de rentevoeten voor de beschouwde kredietsoort en betreft de waarde van de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van dit tarief.
  • De berekeningswijze wordt vastgesteld door de wet: op het einde van de periodes die zijn vastgesteld in de kredietovereenkomst, wordt de initiële debetrentevoet verhoogd met het verschil tussen de waarde van de referte-index die werd gepubliceerd tijdens de kalendermaand voorafgaand aan de datum van de verandering en de initiële waarde van deze index.
  • De kredietovereenkomst moet bepalen dat de veranderlijkheid van de rentevoet beperkt is, zowel naar boven als naar beneden, door een verschil dat wordt vastgesteld in verhouding met de initiële rentevoet, zonder dat dit verschil, in het geval van verhoging van de rentevoet meer kan bedragen dan het verschil bij een verlaging van de rentevoet. Het Wetboek legt zodoende aan de kredietgever de verplichting op om te voorzien in een "bodemrente" en een "plafondrente". In dit opzicht heeft het arrest Gutierrez Naranjo van het Hof van Justitie de techniek van de bodemrentebedingen niet in vraag gesteld, ook al heeft het, daarnaast, beschouwd dat het beding in casu onrechtmatig was omdat het verborgen was in de algemene voorwaarden en de consument geen passende informatie had gekregen bij het sluiten van de overeenkomst. Dit benadrukt het belang om op een bijzonder duidelijke manier de modaliteiten van veranderlijkheid de vermelden in de overeenkomst en in de ESIS (In die zin, BIQUET-MATHIEU, C. "Le capital et les intérêts", in Le crédit hypothécaire au consommateur, ULG/ECL, Larcier, Coll. Patrimoine et notariat, 2017, p. 285). Op grond van deze regel heeft de ombudsman besloten dat de beperking van de veranderlijkheid tot 0% niet in overeenstemming was met de regel en heeft hij een bank uitgenodigd om negatieve rentevoeten toe te passen terwijl zij de vermindering van de rentevoet wilde beperken tot 0% (zie het advies van 2016/1664).
  • De kredietovereenkomst kan eveneens bepalen dat de rentevoet slechts verandert indien de wijziging naar boven of naar beneden ten opzichte van de rentevoet van de vorige periode een bepaald minimaal verschil oplevert.
  • Als de eerste periode een duur van minder dan drie jaar heeft, kan een variatie van de rentevoet naar boven niet het gevolg hebben dat deze de toepasselijke interestvoet verhoogt in het tweede jaar met meer dan het equivalent van 1 percentpunt per jaar in verhouding met de initiële rentevoet en kan deze evenmin de toepasselijke rentevoet in het derde jaar met meer dan het equivalent van 2 percentpunt per jaar ten opzichte van deze initiële rentevoet verhogen.
  • de artikelen VII.143, § 3, 6°, lid 2 en 7°, lid 2 verduidelijken de berekeningswijze van de rente indien een voorwaardelijke vermindering werd toegestaan aan de consument maar deze eindigt omdat de voorwaarden niet meer vervuld zijn (zie een algemenere commentaar over de rentevoetverminderingen).

Het Wetboek organiseert dus een “automatische” verandering. De nieuwe interestvoet is het resultaat van een berekening die wordt uitgewerkt op grond van een referte-index, die volledig onafhankelijk is van de kredietgever. De veranderlijkheid op zich is niet onderworpen aan de beoordeling van de kredietgever. Alles is vooraf in de overeenkomst bepaald.

Vierde voorwaarde – Voorafgaande informatie aan de consument

Beginsel

Artikel VII.143, § 6 voorziet in een verplichting om de consument informatie te verstrekken. Deze informatie moet voorafgaan aan de wijziging van de rentevoet en moet worden opgenomen op een duurzame gegevensdrager. De informatie moet ook aan de consument worden gegeven in geval van een wijziging van de rentevoet die niet uitgaat van de kredietgever (bijvoorbeeld indien de wijziging het gevolg is van een vermindering van de toegelaten maximumrentevoet). Zoals werd geoordeeld voor het consumentenkrediet is deze voorafgaande verwittiging noodzakelijk zowel in geval van verhoging als van vermindering. De informatie moet in voorkomend geval (dit wil zeggen indien het kapitaal het voorwerp uitmaakt van regelmatige of progressieve aflossingen) gepaard gaan met een aflossingsplan dat de kredietgever kosteloos ter beschikking moet stellen van de consument. Deze informatie is verplicht zelfs indien de wijziging van de rentevoet op zich geen wijziging in de aflossing van het kapitaal teweegbrengt.

Uitzondering – periodieke informatie

Net zoals voor het consumentenkrediet kunnen de partijen echter overeenkomen dat de informatie met betrekking tot de wijziging van de debetrentevoet periodiek aan de consument wordt verstrekt. Deze mogelijkheid is slechts mogelijk indien de wijziging van de debetrentevoet het gevolg is van een wijziging van een referte-index en het publiek via passende middelen kennis kan nemen van de nieuwe referte-index en de informatie over de nieuwe referte-index ook beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever.

De woorden publiek via passende middelen verwijzen naar de mogelijkheid voor de consument om te allen tijde kennis te nemen van de referte-index door de raadpleging van tijdschriften, van de internetsite van de onderneming of van een derde, enz. In dergelijk geval kan de wijziging van de rentevoet ter kennis worden gebracht van de consument door een bericht dat wordt gevoegd bij het periodiek overzicht bedoeld in artikel VII.147/14, § 1 maar dit periodiek overzicht wordt enkel gebruikt voor de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming.

Inhoud van de informatie

De informatie dient betrekking te hebben op de nieuwe debetrentevoet en in voorkomend geval het bedrag van de te verrichten betalingen na de inwerkingtreding van de nieuwe debetrentevoet vermelden. Deze mededeling moet eveneens verduidelijken of het aantal of de periodiciteit van de betalingen veranderd is.

Sanctie van het gebrek aan informatie

De consument wordt van rechtswege ontslagen van de interesten en de kosten voor de periode waarop de inbreuk betrekking heeft volgens artikel VII.214. Hieruit volgt dat de consument aanspraak kan maken op de terugbetaling van interesten en kosten die zijn betaald tussen de dag waarop de informatie moest worden gegeven en de dag waarop de kredietgever de toegepaste debetrentevoet overeenkomstig artikel VII.86, § 4 overmaakt (inzake consumentenkrediet zie Vred. Spa-Malmédy, 16 oktober 2003, Jaarboek Kredietrecht 2003, 128 en noot J. VAN LYSEBETTENS, De wet van 14 juli 1998, Jaarboek Kredietrecht 2003, 133; Vred. Grimbergen, 19 november 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, 140).

Vijfde voorwaarde – Voor de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming moet de veranderlijkheid binnen de grenzen van de maximumrentevoeten blijven

Artikel VII.147/9 blijft van toepassing voor de overeenkomsten van hypothecair krediet met een roerende bestemming, zelfs indien de kredietovereenkomst de wijziging van de debetrentevoet toelaat. De wijziging van de debetrentevoet kan dus niet voor gevolg hebben dat het JKP van de kredietovereenkomst boven het maximale JKP wordt gebracht dat toegelaten is door de Koning in functie van het type, het bedrag en eventueel van de duur van het krediet. In dergelijk geval wordt de wijziging van de debetrentevoet gematigd door het maximale JKP.

Bovendien is elke verlaging van het JKP onmiddellijk van toepassing op de lopende kredietovereenkomsten voor zover zij in de veranderlijkheid van het jaarlijkse kostenpercentage voorzien (artikel VII.147/9, § 3, 2e lid). Indien het JKP dus het maximaal toegelaten percentage overschrijdt, moet de kredietgever de debetrentevoet navenant verminderen. In dergelijk geval moet de consument op de hoogte worden gebracht van de vermindering die een wijziging als een andere is, zelfs indien zij niet rechtstreeks het gevolg is van de evolutie van de referte-index. Bovendien kan de consument in geval van veranderlijkheid van de rentevoet het behoud van het termijnbedrag eisen, alsook de verlenging of de vermindering van de overeengekomen terugbetalingstermijn. Dit recht moet worden vermeld in de overeenkomst.

Zie de commentaar van artikel VII.147/9.

Toepassing van Verordening (EU) nr. 2016/1011 op de indices die worden gebruikt voor de berekening van de variabiliteit van de tarieven

Toepassingsgebied van de verordening

Deze verordening, die bekend staat als de "Benchmark-verordening", is op 1 januari 2018 in werking getreden. De belangrijkste doelstelling ervan is het waarborgen van de integriteit van de indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en contracten binnen de Europese Unie door te zorgen voor de transparantie van hun vaststellingsproces en door risico's op manipulatie te voorkomen. Deze verordening is

vastgesteld na een reeks manipulatieschandalen die verschillende benchmarkindices van de geldmarkt hebben beïnvloed. Kredietgevers inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet zijn "onder toezicht staande entiteiten" die onder de verordening vallen.

Artikel 29, lid 1 van de verordening staat het gebruik in de Unie toe van een benchmark (bv. de vaak gebruikte EURIBOR-index) of een combinatie van benchmarks indien de benchmark wordt verstrekt door een in de Unie gevestigde beheerder. Artikel 28, lid 2 van de verordening schrijft voor dat onder toezicht staande entiteiten solide

schriftelijke plannen moeten opstellen en bijhouden waarin de maatregelen zijn vermeld die zij nemen indien de index die zij gebruiken inhoudelijk wordt gewijzigd of niet langer wordt aangeboden. In de bepaling wordt gespecificeerd dat dergelijke plannen, waar mogelijk en passend, een of meer alternatieve benchmarks moeten aangeven die kunnen worden gebruikt als benchmark ter vervanging van benchmarks die niet meer worden aangeboden, waarbij wordt aangegeven waarom die benchmarks geschikte alternatieven zouden zijn.

Richtlijn 2008/48/EG inzake consumentenkrediet werd aangepast en verduidelijkt in artikel 5, lid 1 : "Indien de kredietovereenkomst verwijst naar een benchmark als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 3, van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad, worden de naam van de benchmark en de beheerder daarvan, alsmede de mogelijke gevolgen voor de consument, door de kredietgever, of waar passend door de kredietbemiddelaar, aan de consument meegedeeld in een afzonderlijk document dat aan het formulier „Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet” kan worden gehecht."

Richtlijn 2014/17/EU werd ook aangepast door toevoeging aan artikel 13, § 1 van een punt e) bis waarin wordt bepaald dat in de overeenkomst de namen van de benchmarks en hun beheerders moeten worden vermeld, alsmede de mogelijke gevolgen voor de consument. Er bestaat echter geen verplichting om deze informatie in een afzonderlijk document op te nemen.

Standpunten van de administratie

Aangezien de clausules voor onmiddellijke ontbinding restrictief zijn geregeld in de gereglementeerde kredietovereenkomsten, is de administratie van mening dat elke clausule die voorziet in de ontbinding van rechtswege van de kredietovereenkomst als gevolg van substantiële wijzigingen in de benchmark, als oneerlijk moet worden beschouwd in het licht van artikel VII. 147/20, § 1 van het Wetboek van Economisch Recht.

Indien de benchmark bij wet wordt opgelegd en door de Koning wordt bepaald, is de administratie van oordeel dat de kredietgever zich kan beperken tot de verbintenis om de benchmarks toe te passen zoals gewijzigd bij wet of door de Koning in toepassing van voormeld artikel VII.143 "onder voorbehoud van de mogelijkheid om het advies van de ombudsman in te winnen in geval van aanhoudende onenigheid tussen de partijen".

Ten slotte, als de kredietovereenkomst voorziet in een indexvervangingsclausule, mag deze niet te exhaustief zijn en mag deze geen te beperkende veronderstellingen bevatten. De consument moet immers een zekere speelruimte krijgen en de kredietgever mag deze gebeurtenis die extern is aan de overeenkomst niet gebruiken om zich rechten toe te eigenen die hij zonder substantiële wijzigingen van de benchmark niet zou hebben genoten.

Burgerlijke sanctie

De schending van artikel VII.143 heeft voor gevolg dat de consument de terugbetaling kan eisen van de door hem gestorte bedragen, verhoogd met de som van de wettelijke intresten die betrekking hebben op de periode waarop de inbreuk betrekking heeft (VII.211). Naast deze burgerlijke sanctie moet het onregelmatige beding als nietig worden beschouwd. De initiële rentevoet moet dan als een vaste rentevoet beschouwd worden. Men ziet inderdaad niet hoe in de kredietgever eenzijdig het onwettige beding zou kunnen wijzigen of het anders zou toepassen om het te laten stroken met de wet. Het enige dat hij zou kunnen doen is afzien van de toepassing ervan om de burgerlijke sanctie van artikel VII.211 te vermijden. Omgekeerd, kan de consument schade lijden door het feit dat er geen verlaging is van de rentevoet bij een daling van de referte-index. Hij zou dan dus gerechtigd zijn om vast te stellen dat er een inbreuk werd begaan en de toepassing van de burgerlijke sanctie kunnen vragen.

Back to top