VII.126, § 1 : Informatie verzamelen (HK)
Artikel VII.126, § 1
Commentaar
De verplichting zich te informeren
De verplichting om de adequate informatie in te zamelen voor de beoordeling van de opportuniteit om het krediet al dan niet toe te kennen rust op de beroepsbeoefenaar. De kredietgever en de kredietbemiddelaar zijn ertoe gehouden de noodzakelijke inlichtingen te vragen. De rol van de kredietgever is eenactieve rol. Hij moet de consument ondervragen en de databanken raadplegen, de ontvangen antwoorden controleren, desgevallend nieuwe vragen stellen of verduidelijkingen vragen, wijzen op de fouten en incoherenties en vervolgens pas de beslissing van kredietverlening nemen. Als beroepsbeoefenaars op het gebied van krediet weten de kredietgever en de bemiddelaar welke informatie zij nodig hebben. Zij moeten de consument dus de juiste vragen stellen. De consument is, wat hem betreft, gehouden tot geen enkele verplichting om de informatie betreffende zijn financiële toestand spontaan mee te delen, maar hij moet de door de kredietgever of de bemiddelaar gestelde vragen juist en volledig beantwoorden. De omvang van de informatieverplichting van de consument wordt met andere woorden afgebakend door de vragen van de kredietgever. Op deze actieve verplichting werd reeds gewezen door een beslissing van de rechtbank van koophandel te Brussel van 15 januari 2008, in het kader van de vroegere regeling die werd georganiseerd door de wet van 4 augustus 1992 (Kh. Brussel, 15 januari 2008, D.C.C.R., 2008, 90 en de kritische noot van VANDOOLAEGHE A., "De precontractuele informatieverplichting van de hypothecaire kredietverlener", p. 99.
Welke informatie moeten kredietgevers en kredietbemiddelaars verzamelen?
De kredietgever moet bepalen welke informatie noodzakelijk is om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen
Het is aan de kredietgever om de "noodzakelijke en voldoende" informatie te bepalen die hij nodig heeft om de kredietwaardigheid te analyseren. Noch de consument, noch de persoonlijke zekerheidsteller draagt enige verantwoordelijkheid in die keuze. In de zaak Arrest Consumer FinanceHvJ, 18 december 2014, CA Consumer Finance SA / Ingrid Bakkaus, Charline Bonato en Florian Bonato, ECLI:EU:C:2014:2464; Jb. Kred., 2012, p. 31 noot J. VANNEROM, "Credit checks must not only be done, they must be seen to be done" CA Consumer Finance, heeft het Hof van Justitie erop gewezen dat de richtlijn 2008/48/EG geen uitputtende regeling bevat betreffende de noodzakelijke inlichtingen en dat zij evenmin verduidelijkt of deze inlichtingen moeten gecontroleerd worden en op welke manier dit zou moeten gebeuren; integendeel, het Hof stelt vast dat de richtlijn eenbeoordelingsmarge laat aan de kredietgever om te beslissen of de informatie waarover hij beschikt, volstaat om de kredietwaardigheid van de consument te bevestigen en of hij deze moet natrekken aan de hand van andere gegevens. Het is dus de kredietgever die "per geval – rekening houdend met de specifieke omstandigheden daarvan – moet nagaan of die informatie passend en toereikend is". Dit kan verschillen naargelang de omstandigheden, "de persoonlijke situatie van de consument of het bedrag waarop de overeenkomst betrekking heeft". De richtlijn 2014/17/EU (hypothecair krediet) neemt betreffende deze vraag dezelfde principes aan als de richtlijn inzake consumentenkrediet. De rechtspraak van het arrest Consumer Finance zou dus van toepassing moeten zijn op de inzameling van informatie inzake hypothecaire krediet.
De informatie die steeds noodzakelijk is
§ 2 van artikel VII.126 betreffende de vragenlijst verduidelijkt dat de gestelde vragen minstens betrekking hebben op het doel van het krediet, het inkomen, de personen ten laste, de lopende financiële verbintenissen waaronder het openstaand bedrag en het aantal kredieten in omloop.
De kredietgever die geen inlichtingen inwint inzake het bestaan van onderhoudsgelden schendt zijn verplichting zich te informeren (Vred. Arendonk, 29 september 2009, T. Vred. 2012, met noot de PATOUL F°;
Wat de identificatie van de personen betreft, legt artikel VII.132 de verplichting op om de identiteitskaart, de verblijfsvergunning of het paspoort te onderzoeken. Gelet op de bewijslast die rust op de kredietgever moet de beroepsbeoefenaar een kopie bewaren van het gecontroleerde document om te bewijzen dat hij zijn verplichting is nagekomen. Dit geldt zowel voor de kredietnemer als voor de borgstellende derde, ongeacht of het een persoonlijke, dan wel een zakelijke zekerheid betreft. Het Wetboek legt eveneens de verplichting op om de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te raadplegen, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten (VII.133, § 1, lid 3).
De identificatiegegevens moeten verplicht het Rijksregisternummer van de consument of van de zekerheidsteller bevatten, dat de kredietgevers moeten gebruiken om de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te raadplegen (VII.150).
Ten slotte, hoewel dit niet uitdrukkelijk door de wet bepaald is en dit vanzelfsprekend lijkt, heeft de rechtspraak inzake consumentenkrediet benadrukt dat zowel de kredietgever als de bemiddelaar hun eigen databanken moeten raadplegen in zoverre aan de hand daarvan de beweringen van de consument of van de borgsteller kunnen gecontroleerd worden.
Informatie die niet mag worden ingezameld
De becommentarieerde bepaling bevat enkele inlichtingen die absoluut moet worden bekomen van de consument (§ 2) en andere die niet mogen worden ingezameld, waarbij de verwerkingen worden vermeld die verboden zijn door de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer: het ras, de etnische afstamming, het seksueel gedrag, de gezondheid, de overtuigingen of activiteiten op politiek, levensbeschouwelijk of godsdienstig gebied of het lidmaatschap van een vakbond of van een ziekenfonds. Deze bepaling neemt het principiële verbod over uit artikel 6 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zelfs indien deze informatie nuttig zou zijn voor de beoordeling van de opportuniteit van het krediet, mag ze niet gevraagd worden aan de consument, noch het voorwerp uitmaken van een verwerking.
Deze verbodsbepalingen lijken geen problemen te stellen voor de kredietgevers met uitzondering van de vragen betreffende de gezondheid van de consument bijvoorbeeld wanneer een verzekering (overlijden of schuldsaldo) wordt aangeboden samen met de sluiting van de overeenkomst. Deze verzekeringen worden verzorgd door de kredietgever of de bemiddelaar in hoedanigheid van verzekeringsmakelaar of -agent van een derde maatschappij. In de praktijk kan er een onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten polissen: de polissen die aanvaard worden door de verzekeraar op basis van zogenaamde verklaring van goede gezondheid en deze die aanvaard worden op grond van een medische vragenlijst:
- In het eerste geval moeten de kredietgever en de bemiddelaar de aandacht van de consument vestigen op de verklaring die een essentieel element van de overeenkomst vormt. Bij de lezing daarvan moet de gemiddelde consument in staat zijn om te bepalen of hij aan de voorwaarden voldoet. Het staat aan de kredietgever of aan de bemiddelaar om, desgevallend, de interpretatie van bepaalde voorwaarden te verduidelijken.
- In het tweede geval moet de consument een vragenlijst invullen. Deze vragenlijst bevat de facto persoonlijke informatie over de gezondheid van de consument. In een dergelijk geval moet dedoor de consument ingevulde vragenlijst, met het oog op de inachtneming van het wettelijk verbod, onder gesloten omslag worden overgemaakt aan de verzekeringsmaatschappij, zodat de kredietgever en/of de bemiddelaar geen kennis kan nemen van de antwoorden.
In geen geval mag de kredietgever de door de consument verstrekte gegevens betreffende zijn gezondheid bewaren op enige drager.
Daarnaast verplicht het Wetboek de kredietgever om te beschikken over inlichtingen betreffende de herkomst van de inkomsten en het doel van het krediet. Deze mogen indirect verband houden met de gezondheidstoestand van de consument (uitkeringen van het ziekenfonds, arbeidsongeschiktheid, financiering van een medische handeling,…). De inzameling van deze inlichtingen door de kredietgever is niet onverenigbaar met het verbod van artikel VII.69, §2, lid 2 WER [VII.129, § 1, 4°, (HK)]. De kredietgever houdt rekening met deze elementen aangezien zij een invloed hebben op de kredietwaardigheid en bewaart ze in het kredietdossier.
De kosten van gezondheidszorg moeten worden weggelaten uit de lijst van de lasten waarover de consument moet ondervraagd worden. De administratie is van oordeel, rekening houdend met het wettelijke verbod, dat de voorkeur eraan moet worden gegeven dat de kredietgever de consument niet ondervraag over dit soort kosten. De kredietgever moet er zich niettemin van vergewissen dat de consument in staat is om zijn normale uitgaven betreffende gezondheidszorg te betalen bij de beoordeling van de kredietwaardigheid.
Voldoende informatie
Het staat aan de beroepsbeoefenaar om te beoordelen welke de voldoende informatie is, zoals het Hof van Justitie heeft opgemerkt in het arrest CA Consumer Finance. Volgens punt 37 van het arrest kan het toereikende karakter van de inlichtingen verschillen naargelang de omstandigheden waarin de kredietovereenkomst wordt gesloten, de persoonlijke situatie van de consument of het bedrag waarop de overeenkomst betrekking heeft.
Alleen de noodzakelijke informatie
Artikel VII.126, § 1, lid 2 verduidelijkt dat dit informatieverzoek (...) evenredig (is) en (zich) beperkt (...) tot hetgeen voor het verrichten van een deugdelijke kredietwaardigheidsbeoordeling noodzakelijk is. Dit wordt eveneens impliciet benadrukt door de WER voor het consumentenkrediet, waar ze verduidelijkt dat het gaat om het inzamelen van de noodzakelijke en voldoende informatie. Het is dus in strijd met de wet om aan de consument naar aanleiding van de kredietwaardigheidsbeoordeling informatie te vragen die niet noodzakelijk is of met een ander doel.
Doel van het krediet
Verplichte informatie
Het doel van het krediet is informatie die de kredietgever moet vragen aan de consument. Dat is bepaald door artikel VII.126, § 2, lid 3, in de lijst van minimale informatie die de door de consument in te vullen vragenlijst moet verzamelen. Het is bovendien één van de twee parameters die de draagwijdte van de raadgevingsplicht verduidelijken: aan de consument moet het soort krediet worden voorgesteld dat het best is aangepast aan de financiële toestand en met het doel van het krediet (VII.131, §1). Indien het de financiering van een welbepaald goed of een welbepaalde dienst betreft, moet de verduidelijking verplicht worden opgenomen in de kredietovereenkomst (VII.134, § 3, 2°). Het doel van het krediet moet niet alleen de doelstelling maar ook het bedrag vermelden dat de consument wenst te lenen. Het gaat om het bedrag dat initieel door de consument werd gevraagd en niet om het bedrag dat wordt aanbevolen door de kredietgever in uitvoering van artikel VII.75 WER. Indien het kredietbedrag verschilt van het bedrag dat initieel gevraagd werd door de consument, bewaart de kredietgever de motivering van dit verschil in zijn kredietdossier.
De financiering van een goed of een dienst
Voor de financiering van een goed of een dienst is vereist dat de kredietgever inlichtingen inwint over de precieze aard van de uitgaven, hij vraagt hiertoe een afschrift van de bestelbon of een gedetailleerde raming van de kostprijs om het bedrag van het krediet te bepalen dat het meest aangepast is overeenkomstig artikel VII.75 WER [VII.131, § 1] en hij vermeldt het desgevallend op de kredietovereenkomst overeenkomstig artikel VII.78, § 3, 2° [VII.134, § 3, 2°].
De herfinanciering van bestaande schulden
Voor de herfinanciering van bestaande schulden moet de kredietgever meer bepaald inlichtingen inwinnen over deze schulden. Hij zal de reden moeten bepalen waarom de consument deze wil herfinancieren. Een herfinanciering brengt meestal immers hoger kosten met zich mee en is in veel gevallen dus niet economisch voordelig, in het bijzonder wanneer de operatie een verlenging van de afschrijving van de schuld tot gevolg heeft. Hij zal zich eveneens vragen moeten stellen over het doel van het of de kredieten waarvan de herfinanciering gevraagd wordt. Aan de hand van deze informatie kan de kredietgever een "cascade" van kredieten vermijden, waarbij een consument dezelfde schuld herfinanciert, waardoor hij zijn schuldenlast telkens een beetje vergroot.
Ontlenen om uit te lenen?
Het is de consument niet verboden om geld te lenen om vervolgens uit te lenen. De verrichting is legitiem indien zij wordt verantwoord door de wens van de ouders om een schenking te doen aan een kind, bijvoorbeeld om hem te helpen om zich te vestigen (STEENNOT R., noot onder Vred. Antwerpen (8e kanton), 18 juni 2013, T. Vred. 2015, 423; zie ook Luik (10e kamer), 19 juni 2007, J.L.M.B. 2009, 100). De kredietgever moet dan de eigen geldmiddelen van de ouders nagaan en de kredietopportuniteit beoordelen op basis van enkel die gegevens. Deze verrichting legt de kredietgever een bijzondere informatieplicht op: het is de plicht van de kredietgever om de aandacht van de kredietnemers te vestigen op het feit dat zij de enige schuldenaars zijn van de lening en dat de derde waarvoor het krediet bestemd is hen ongetwijfeld niet zal kunnen terugbetalen (en in ieder geval niet volgens het ritme van de terugbetaling van het krediet)(STEENNOT R., noot onder Vred. Antwerpen (8e kanton), 18 juni 2013,T. Vred. 2015, 423). Inzake consumentenkrediet werd geoordeeld dat de kredietgever niettemin zijn raadgevingsplicht schendt wanneer hij een krediet toekent aan een consument, terwijl hij de informatie heeft gekregen dat het geld voor een derde dient die geen toegang meer heeft tot krediet, bijvoorbeeld doordat hij in het bestand van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren als wanbetaler is gesignaleerd. Consumenten die daarentegen deze verrichting uitvoeren zonder dat de kredietgever ervan op de hoogte is, moeten de gevolgen van hun onvoorzichtigheid dragen en er is in dat geval geen reden om de volgens de wet toepasselijke sancties te verminderen (Vred. Grâce-Hollogne, 19 juni 2007, J.L.M.B., 2008, 126).
De kredietgever moet rekening houden met de informatie in zijn bezit
De kredietgever moet eveneens rekening houden met de informatie die reeds in zijn bezit is (Vred. Zottegem, 18 december 1997, D.C.C.R. 1998, p.139; Burg. Brugge (10e kamer), 20 maart 1998, T. Vred., 1998, 589) (zijn eigen databank), bijvoorbeeld of hij al dan niet een zakenrelatie heeft of heeft gehad met de consument voorafgaand aan de kredietaanvraag. Het bestaan van vroegere relaties kan de beroepsbeoefenaar daarentegen vrijstellen van bepaalde controles rechtstreeks bij de kredietaanvrager (de identificatievermeldingen bijvoorbeeld). Op basis van de historiek van de relatie met de consument, beoordeelt hij de goede uitvoering van vorige kredieten enz. Het louter feit dat een vorig krediet regelmatig werd terugbetaald, stelt de kredietgever echter niet vrij van zijn plicht de situatie van de consument opnieuw te onderzoeken (Vred. Kortrijk, 7 april 1998, Jb. Kred., 1998, p. 141). Als hij reeds kredieten heeft toegestaan in de loop van de voorbije maanden, moet de kredietgever extra oplettend zijn (Burg. Brugge, 20 maart 1998, T. Vred., 1998, p. 589 en Jb. Kred., 1998, p. 131).
Beoordeling door de rechtspraak (consumentenkrediet)
De omvang van de plicht zich te informeren wordt door de rechtspraak en de rechtsleer (in consumentenkrediet) geïllustreerd: de beroepsbeoefenaar heeft bijvoorbeeld de plicht aan de consument vragen te stellen over:
- de vaste en toevallige inkomsten van de kredietaanvrager (Vred. Saint-Nicolas, 20 februari 1997, D.C.C.R., 1997, p. 157; Vred. Anderlecht (3e kanton), 2 juli 1997, T.B.H., 1998, 39, 116),
- zijn lasten: dit wil zeggen onder meer:
- zijn huur (Vred. Kortrijk, 26 september 2000, Jb. Kred., 2000, p. 73; Vred. Kortrijk, 28 juin 2005, Jb. Kred., 2005, 34)
- de samenstelling van het gezin (Vred. Kortrijk, 17 december 1996, Jb. Kred., 1996, p. 187: “In het dossier vinden wij geen enkele inlichtingen die betrekking heeft op de uitgaven van het gezin. Op die wijze kan eiseres geen gegrond oordeel gevormd hebben over de terugbetalingsmogelijkheden van verweerders”; Vred.Merksem, 20 april 2000, T. Vred., 2002,p.118).
- de onderhoudsverplichtingen;
- zijn schulden: enkel het bestand van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren raadplegen, volstaat niet. Vele schulden zijn niet bij de Centrale aangegeven en de beroepsbeoefenaar heeft de plicht na te gaan of er geen andere schulden bestaan (belastingen, alimentatiegeld, schulden voor energiegebruik, achterstallige huur...) (Vred. Antwerpen, (3e kanton), 2 juli 1997, D.C.C.R., 1998, 116 : “op de aanvraag tot het bekomen van kredietkaart is enkel geïnformeerd naar het inkomen en het onroerend bezit, maar niet naar hun leninglast en andere bestaande schulden, die er zeker waren en wel in die mate dat verweerders nooit het krediet hadden mogen verkrijgen”).
- De activa van de consument (onroerend eigendom, effecten,…) zijn slechts bijkomstig bij de beoordeling van de situatie van de consument. Het krediet voor de financiering van consumptiegoederen moet – in principe, en behoudens bijzondere omstandigheden – terug te betalen zijn met de regelmatige inkomsten, niet door de realisatie van activa.
- De vraag of de beroepsbeoefenaar de consument moet ondervragen over zijn spaargeld, is omstreden. Als de consument geen spaartegoeden kan aantonen, moet daar dan uit worden afgeleid dat hij over geen enkele terugbetalingscapaciteit beschikt om een krediet te schrijven? Deze vraag wordt meestal negatief beantwoord: de afwezigheid van spaargeld is slechts een van de inlichtingen die de kredietgever moet beoordelen.
- De beroepsbeoefenaar begaat een fout als hij zich ertoe beperkt de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te raadplegen en een loonfiche te vragen, zonder verdere vragen te stellen over de familiale situatie, de gebruikelijke kosten en de lopende leningen (Vred. Vilvoorde, 28 juni 2001, Jb. Kred., 2001, p. 158).
Resultaatsverbintenis, bewijslast
Net zoals in het consumentenkrediet is het opzoeken van inlichtingen een resultaatsverbintenis: de kredietgever moet alle noodzakelijke en voldoende inlichtingen inwinnen. Indien hij ze niet kan bekomen, moet hij het krediet weigeren. Hij is er overigens toe gehouden de consument daarover meteen in te lichten: De kredietgever of de kredietbemiddelaar waarschuwt de consument dat, indien de kredietgever geen kredietwaardigheidsbeoordeling kan uitvoeren omdat de consument ervoor kiest de voor een kredietwaardigheidsbeoordeling vereiste informatie of controlegegevens niet te verstrekken, het krediet niet kan worden toegekend. Deze waarschuwing kan in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt.
De kredietgever kan zich van zijn verplichting niet ontdoen door deze op de consument af te schuiven middels een beding dat stelt dat de consument de plicht heeft om alle informatie mee te delen aangaande zijn solvabiliteit. Een dergelijke bepaling is verboden door artikel 2, § 4 van het Wetboek daar het de verplichtingen van de consument jegens de kredietgever verzwaart. De standaardbepaling waarmee de consument verklaart dat alle inlichtingen volledig en juist zijn, doet daarentegen niets af aan de verantwoordelijkheid van de kredietgever (Vred. Izegem, 6 januari 1999, Jb. Kred., 1999, p. 53, noot Jozef T’Jampens). Zij zorgt evenmin voor een verzwaring van de plicht van de consument die juiste en volledige informatie moet meedelen.
De resultaatsverbintenis, die bekrachtigd wordt door de wettekst, legt de beroepsbeoefenaars dus de verplichting op om het bewijs te leveren van de goede uitvoering van hun verplichting om alle informatie in te zamelen die noodzakelijk is voor de kredietverlening (VAN DEN STEEN, L. noot onder Vred. Kortrijk, 31 oktober 2006, Jb. Kred., 2006, 30). In deze mate lijkt het onontbeerlijk te zijn om de consument het schriftelijke document te laten ondertekenen (de vragenlijst die bepaald is in paragraaf 2 van artikel VII.126) waarin alle inlichtingen zijn vermeld die aan hem werden gevraagd. Bij gebrek aan bevestiging door de consument van de essentiële elementen waarop de beslissing van kredietverlening rust, kan de kredietgever moeilijk de goede uitvoering van de verplichting die de wet te zijner laste legt bewijzen.
Respectieve rollen van de kredietgever en de bemiddelaar
De kredietgever kan aan zijn bemiddelaar de uitvoering van bepaalde onderzoekstaken delegeren. De kredietgever blijft evenwel integraal en hoofdelijk, samen met de bemiddelaar, verantwoordelijk voor het verloop van deze fase. Wanneer hij een beroep doet op een bemiddelaar, waakt de kredietgever over de kwaliteit van het door laatstgenoemde geleverde werk: hij voorziet in procedures die er moeten voor zorgen dat zijn bemiddelaars de onderzoeksfase nauwgezet uitvoeren.
Verificatie van de verklaringen van de consument
Verificatieplicht
De kredietgever en de bemiddelaar hebben de verplichting om de informatie te verifiëren die zij ontvangen van de consument. Volgens artikel VII.126, § 4, wordt de ontvangen informatie (...) naar behoren geverifieerd, inclusief door middel van raadpleging van onafhankelijk verifieerbare stukken, indien nodig. De kredietgevers moeten de samenhang van de informatie die zij ontvangen controleren. Kredietgevers mogen opheldering vragen omtrent de in reactie op dit verzoek verkregen informatie indien dit nodig is om de kredietwaardigheid te kunnen beoordelen (VII.126, § 1, lid 2). Dit veronderstelt dat zij van de consument aanvullende informatie vragen indien nodig of indien zij incoherenties vaststellen (ontstentenis van huur onder de lasten) of weglatingen (onvolledig opgesteld formulier) bijvoorbeeld. Zij moeten de inlichtingen die de consument verstrekt eventueel aanvullen met deze waarvan zij daarnaast kennis zouden hebben of die voortvloeien uit het onderzoek van hun eigen databanken. Zij moeten ervoor zorgen dat de handtekening van de consument voorkomt op het kredietaanvraagformulier of op het formulier van aanvraag van inlichtingen, bij gebreke waarvan moet beschouwd worden dat dit geen bewijskracht heeft.
Mag de kredietgever voortgaan op de verklaringen van de consument?
Mag de kredietgever voortgaan op de antwoorden die de kredietnemers hem hebben gegeven en zijn beoordeling van de solvabiliteit van de kredietgevers op hun verklaringen baseren? Dat is één van de prejudiciële vragen die aan het HvJ gesteld werden door de tribunal d'instance d'Orléans (Consumer Finance). Volgens het Hof kunnen gewone, niet-gestaafde verklaringen van de consument (...) echter niet als toereikend worden aangemerkt indien zij niet vergezeld gaan van bewijsstukken. Het Hof trekt daaruit de conclusie dat artikel8, lid1 van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het er zich enerzijds niet tegen verzet dat de kredietwaardigheid van de consument enkel op basis van door deze laatste verstrekte informatie wordt beoordeeld, mits het om toereikende informatie gaat en gewone verklaringen van de consument vergezeld gaan van bewijsstukken, en het anderzijds de kredietgever niet de verplichting oplegt om de door de consument verstrekte informatie systematisch te controleren.
Inzake hypothecair krediet is de verificatieplicht van de verklaringen van de consument opgenomen in artikel 20.1., in fine, van richtlijn 2014/17/EU: De informatie wordt naar behoren geverifieerd, inclusief door middel van raadpleging van onafhankelijk verifieerbare stukken, indien nodig. Ze werd omgezet in artikel VII.126, § 2, lid 3: De kredietgever en, desgevallend de kredietbemiddelaar, specifieert in de precontractuele fase op een duidelijke en begrijpelijke wijze welke noodzakelijke informatie en onafhankelijk verifieerbare bewijsstukken de consument moet verstrekken en binnen welke termijn de consument die informatie moet verstrekken.
Indien de relaties met de consument al jaren bestaan zonder incidenten, zou de kredietgever zich, onder zijn verantwoordelijkheid, kunnen baseren op het vertrouwen dat is ontstaan door deze jarenlange relaties. In een dergelijk geval kunnen de historiek van de relaties en, onder meer, de bewegingen op de rekening beschouwd worden als bewijsstukken, onder de volledige verantwoordelijkheid van de kredietgever.
Des te minder de kredietgever en de bemiddelaar de consument kennen, des te voorzichtiger is het om bewijsstukken te vragen die zullen bewaard worden in het kredietdossiers. Het zal dan bijvoorbeeld de volgende documenten betreffen:
- Bewijzen van de meest recente inkomsten van de consument die in aanmerking worden genomen bij de kredietwaardigheidsbeoordeling (loonfiches, aanslagbiljet, enz);
- Bewijsstukken betreffende de woning van de consument (huurovereenkomst, betaling van huurgeld, eigendomsbewijs, …);
- De identiteitsdocumenten beoogd in artikel VII.76 WER;
- Wanneer de consument schuldenaar is van een kredietopening, de 3 laatste overzichten van deze kredietopening.
Enig ander document wordt gevraagd door de kredietgever wanneer bepaalde antwoorden of complexere elementen moeten verduidelijkt worden. Bijvoorbeeld:
- Vonnissen die voorzien in de betaling van onderhoudsgeld ten gunste of ten laste van de consument
- Afrekeningen van vroegtijdige terugbetaling van geherfinancierde kredieten
Verificaties bij derden?
Mag de kredietgever verificaties bij derden verrichten? Het antwoord is 'ja' en vereist niet de toestemming van de consument, indien het gaat om de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren of de databank van een kredietverzekeraar. Voor andere derden is de voorafgaande toestemming van de consument onontbeerlijk, bijvoorbeeld indien het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet worden nagetrokken bij de werkgever (D. BLOMMAERT, «De aansprakelijkheid van de kredietverlener en de –bemiddelaar bij het toekennen van consumentenkredieten» noot onder Vred. Merksem, 29 juni 1995, T. Vred., 1996, 162).
Grotere voorzichtigheid
Deze controle- en analyseplicht wordt nog versterkt indien er bijzondere aanwijzingen zijn of indien de kredietgever zich niet kan baseren op een lopende zakenrelatie met de consument. Dat is het geval als er weglatingen zijn of als het krediet dient om een ander krediet terug te betalen en a fortiori als die kredietovereenkomst niet correct werd uitgevoerd. De kredietgever moet vaststellen, bijvoorbeeld aan de hand van de loonbrief, dat reeds inhoudingen, overdrachten of inbeslagnemingen zijn verricht op de inkomsten van de aanvrager. De kopie van het belasting aanslagbiljet en de loonfiche van de voorbije maand zijn inlichtingen die gewoonlijk worden gevraagd. Het feit dat de consument zich tamelijk ver verplaatst om een krediet aan te vragen, moet bij de kredietgever of kredietbemiddelaar vragen oproepen. Buiten deze gevallen heeft de kredietgever niet de plicht alles systematisch in vraag te stellen. Indien hij de nodige vragen stelt om het vermogen van de consument om zijn verplichtingen na te komen, te kunnen inschatten, heeft hij eveneens het recht zich te baseren op de verplichting van de consument om volledige en juiste antwoorden te geven. De administratie heeft verschillende alarmbellen geïdentificeerd die een grotere voorzichtigheid vereisen bij de kredietwaardigheidsbeoordeling, onder meer:
-
Gebruik van het volledige bedrag dat ter beschikking wordt gesteld door een lopende kredietopening. Wanneer een consument financiële moeilijkheden heeft, is hij geneigd een beroep te doen op zijn kredietopeningen. Dit laat hem toe een hogere levensstandaard te genieten dan zijn financiële draagkracht toelaat. Het maximale gebruik van een kredietopening kan een teken zijn van een onevenwicht in het budget van de consument.
- De systematische afhaling van de bedragen die beschikbaar worden gesteld door de betaling van een termijnbedrag van de kredietopening zodat het schuldsaldo van het krediet niet vermindert. Zodra de vervaldag van de nulstelling bereikt is, blijft de consument, die niet in staat is terug te betalen, in gebreke. De kennis van de consument door de kredietgever is een beslissend element. De kredietgever moet het schuldsaldo van alle kredieten bepalen bij het onderzoek van de financiële situatie van de consument. Indien het bedrag van één van de lopende kredietopeningen (nagenoeg) volledig wordt afgehaald, moet de kredietgever de consument ondervragen over de historiek van de afhalingen.
- Terugbetaling met vertraging van aflossingen van een krediet.
- Het aangaan van verschillende kredieten binnen een korte termijn (minder dan een jaar) kan een teken zijn van een begin van een overmatige schuldenlast. De consument slaagt er misschien niet meer in zijn courante uitgaven te betalen en financiert ze op krediet. De kredietgever moet aandachtiger zijn bij de verlening van een krediet aan een consument die zich in deze situatie bevindt. De kredietgever kan zich rekenschap geven van deze situatie door de raadpleging van de Centrale voor Kredieten en hij moet de consument bijgevolg ondervragen over de oorzaken van deze situatie, onder meer door het doel van de verschillende kredieten te vergelijken.
- De consument vraagt een krediet aan om zijn verplichting tot nulstelling na te komen. Het betreft een herfinanciering van krediet, hetgeen de kredietgever tot dubbele voorzichtigheid moet nopen. De kredietgever mag geen nieuwe kredietopening toekennen om een andere kredietopening af te betalen. De herfinanciering van de kredietopening die de termijn van nulstelling bereikt, moet gebeuren door middel van een krediet met afschrijving en voor bepaalde tijd. Het betreft het enige soort krediet dat aangepast is aan de financiële situatie van de consument.
- Aanvraag van liquiditeiten zonder verantwoording van het gebruik
- Een belangrijk aantal kredietopeningen. Het feit dat de consument een belangrijk aantal overeenkomsten van kredietopening heeft gesloten of dat het totale bedrag van de kredietopeningen een substantieel deel van zijn inkomsten overschrijdt, bijvoorbeeld het bedrag van zijn netto jaarinkomen, moet de aandacht van de kredietgever trekken. De kredietgever moet het vermogen van de consument om zijn verplichtingen na te komen beoordelen, in het bijzonder wat het vermogen tot nulstelling betreft.
De grenzen van de verplichting om zich te informeren
De actieve rol kent ook bepaalde grenzen. Men kan niet van de kredietgever eisen dat hij een detective wordt of een ware inspecteur. Hij heeft dus niet de plicht de rekeningen van de consument te controleren om de evolutie in zijn inkomsten of zijn spaarvermogen te beoordelen. Zo hoeft de kredietgever evenmin rekeninguittreksels en depositoboekjes te onderzoeken, teneinde de terugbetalingsmogelijkheden te beoordelen, en hoeft hij evenmin de onderzoeken welke roerende goederen in beslag kunnen worden genomen, wat een inbreuk zou zijn op de persoonlijke levenssfeer. “Hoewel een bankier een raadgevingsplicht heeft ten opzichte van zijn cliënt, mag hij zich toch niet mengen in de zaken van laatstgenoemde, noch nagaan hoe deze zijn activiteiten regelt om het initiatief te nemen hem bijkomende kredietmogelijkheden te adviseren”.
Verplichtingen van de consument
De rol van de consument bij de uitwisseling van precontractuele informatie
De consument moet juiste en volledige antwoorden geven op de vragen die de kredietgever hem stelt. Dat principe wordt gesteld in artikel VII.126, § 1. De rechtspraak inzake consumentenkrediet is het er dus unaniem over eens dat een consument die informatie achterhoudt, een zware fout begaat. Bovendien legt de verplichting om volledige informatie te verstrekken de consument een zekere initiatiefverplichting op aangezien de consument op dat ogenblik, door de gestelde vragen, in staat is in te schatten welk de aard is van de informatie die de kredietgever wenst te bekomen. Door zijn meest recente loonfiche over te maken, zonder erbij te vermelden dat hij intussen ontslagen werd, antwoordt de consument niet op volledige wijze op de vraag van de kredietgever met betrekking tot zijn beroepsinkomsten (Rb. Gent, 6 april 2001, onuitgeg. geciteerd door D. BLOMMAERT, “De bescherming van de kredietnemer in het kredietrecht”, op.cit., p. 101, nr. 17). Een volledige inlichting is dus een inlichting die meer kan vereisen dat een antwoord op de letterlijke vraag van de kredietgever.
De plicht van de consument wordt vaak beschreven als een passieve verplichting in die zin dat de consument niet de plicht zou hebben om spontaan informatie mee te delen aan de kredietgever en dat het volstaat dat hij een volledig en juist antwoord geeft op de vragen die deze laatste hem stelt. (veel beslissingen in consumentenkrediet b.v. Vred. Oudenaarde - Kruishoutem, 11 juli 2016, T. Vred. 2016, 569, noot STEENNOT R.; Vred. Oudenaarde-Kruishoutem, 13 februari 2014, T. Vred., 2015, p. 437.).
De bepalingen van het WER hebben de verplichting van goede trouw niet doen verdwijnen. Als de consument kennis heeft van andere informatie (waarvan hij weet of moet weten dat deze een invloed heeft op de toekenning van het krediet, onder meer omdat deze zijn terugbetalingscapaciteit aantast), die echter niet de informatie is die de kredietgever wordt geacht hem te vragen of die informatie is die de kredietgever niet mag vragen (artikel VII.126, § 1, in fine), dan staat het aan de consument om een volledig antwoord te verstrekken en de kredietgever hiervan op de hoogte te brengen. De consument die bijvoorbeeld lijdt aan een ziekte die zijn beroepsinkomsten aanzienlijk en op korte termijn zullen aantasten, begaat een fout als hij een lening sluit, gespreid over meerdere jaren, waarbij hij die informatie verzwijgt terwijl het de kredietgever verboden is de consument te ondervragen over zijn gezondheidstoestand (VII.126, § 1, lid 4). Het staat daarentegen aan de kredietgever, die wordt aangesproken door een consument die tegen de pensioenleeftijd aanleunt, om zich vragen te stellen over de terugbetalingsmogelijkheden van de consument wanneer hij met pensioen zal zijn. Evenzo, indien hij de gezinsbijslag in aanmerking neemt (en dus ook de lasten van opvoeding en onderhoud) van kinderen op het einde van hun schoolcurriculum, dan moet hij zich eveneens vragen stellen over de terugbetalingsmogelijkheden wanneer die bijslagen zullen verdwijnen terwijl de samenwoning en de last die eruit voortvloeit niet noodzakelijk zal ophouden te bestaan.
De bewezen fouten van de consument leiden niet noodzakelijk tot de toepassing van de straffen en verhoogde interesten. In een beslissing van 9 augustus 2016 heeft de vrederechter van Sprimont beschouwd dat er, naast de onvolledige verklaringen van de consument, een bewezen tekortkoming was in hoofde van de kredietgever om zich te informeren over alle verklaringen van de consument. Zelfs op basis van de bijzonder beknopte informatie waarover de kredietgever beschikte, heeft de rechter vastgesteld dat het krediet niet had mogen worden toegestaan. Bijgevolg heeft hij de veroordeling van de consument verminderd tot het geleende bedrag, te verhogen met de interesten aan de wettelijke rentevoet maar zonder betalingstermijnen (9 augustus 2016, Jaarboek Kredietrecht 2016, p. 175). De vrederechter van Florennes was van oordeel dat de fout van de kredietgever en de kwade trouw van de consument de beperking van de interesten tot de gerechtelijke interesten en het behoud van de terugbetalingen door de consument aan de in de overeenkomst bepaalde maandelijkse bedragen rechtvaardigde (Vred. Florennes, 27 juni 2016, T. Vred. 2016, 518).
De precontractuele informatie ingezameld bij persoonlijke zekerheidstellers
De beroepsbeoefenaars hebben eveneens de verplichting om zich te informeren over de financiële situatie en de terugbetalingsmogelijkheden van de stellers van een persoonlijke zekerheid. Deze verplichting om zich te informeren heeft tot gevolg dat, in het geval dat de ingezamelde informatie zou aantonen dat de financiële situatie van de derde die de persoonlijke zekerheid stelt, hem niet toelaat het krediet terug te betalen in geval de consument in gebreke blijft, de kredietgever diens verbintenis zou moeten weigeren. Het Wetboek voorziet dus ten laste van de kredietgevers in een aansprakelijkheid die onbestaande is in het gemene recht. Er wordt immers algemeen aangenomen dat de solvabiliteit van de borg geen voorwaarde is van de verbintenis van de borgstellende derde (F. T’KINT, op. cit., p. 380, nr. 767).
De wet van 3 juni 2007 met betrekking tot de kosteloze borgtocht heeft evenwel voorzien in een specifieke evenredigheidsvereiste. Het onderzoek naar de redelijke verhouding tussen de verbintenis die de steller van een persoonlijke zekerheid aangaat en diens financiële situatie wordt overigens niet gevoerd aan de hand van dezelfde criteria als het onderzoek dat in hoofde van de consument wordt gevoerd. Wat de persoonlijke zekerheid betreft, moet immers worden nagegaan of deze in staat zal zijn het volledige kredietbedrag terug te betalen in geval van wanbetaling vanwege de consument, en niet of zijn budget hem toelaat de kosten van het krediet te dragen. Hieruit volgt enerzijds, dat er geen rekening hoeft gehouden met de terugbetalingsmogelijkheden van de gewaarborgde schuldenaar aangezien deze, per hypothese, in gebreke zal blijven en anderzijds dat de financiële situatie van de persoonlijke zekerheidsteller in hoofdzaak zal worden beoordeeld op basis van diens spaarvermogen of de actieve en passieve bestanddelen van zijn vermogen eerder dan het bedrag van zijn inkomsten. De inkomsten van de borg mogen niet gecumuleerd worden met die van de hoofdschuldenaar om de terugbetalingscapaciteit te beoordelen. Deze cumul is daarentegen toegelaten wanneer twee consumenten die samenleven hoofdelijk een krediet aangaan (noot C. BIQUET MATHIEU, T. Vred. 2008, Cass 7 januari 2008, p.284 en vlg.).