VII.87, § 2 en VII.147, § 2: Verbod op het inhouden van garantiebedragen op het kredietbedrag

 

 

Artikel VII.87, § 2 en VII.147, § 2

 

Artikel VII.87

§ 1. Het is de kredietgever en de kredietbemiddelaar verboden om de consument te verplichten in het raam van het sluiten van een kredietovereenkomst een andere overeenkomst te ondertekenen bij de kredietgever, de kredietbemiddelaar of een door hen aangewezen derde.
De bewijslast dat de consument de vrije keuze heeft gehad met betrekking tot het sluiten van iedere nevendienstcontract, die bijkomend met de kredietovereenkomst wordt gesloten, komt toe aan de kredietgever en de kredietbemiddelaar..
§ 2. Het is de kredietgever en de kredietbemiddelaar eveneens verboden om bij het sluiten van een kredietovereenkomst, van de consument te bedingen om het ontleende kapitaal, geheel of gedeeltelijk, in pand te geven, of om het, geheel of gedeeltelijk, te bestemmen als deposito of voor de aankoop van effecten of andere financiële instrumenten.
§ 3. Het stelsel van wedersamenstelling van het kapitaal, is verboden.
§ 4. Elk beding strijdig met dit artikel wordt voor niet geschreven gehouden

 

Artikel VII.147/2

1. Elke afstand van rechten betreffende de bedragen bepaald in de artikelen 1409, 1409bis en 1410, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gedaan in het raam van een kredietovereenkomst beheerst door dit boek, is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 27 tot 35, met uitzondering van artikel 34, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers en kan slechts uitgevoerd en aangewend worden tot beloop van de op de dag van de kennisgeving van de overdracht krachtens de kredietovereenkomst opeisbare bedragen.
§ 2. De inkomsten of het loon van de minderjarigen, ontvoogd of niet, zijn niet vatbaar voor overdracht en beslag uit hoofde van kredietovereenkomsten.

Verbod op inhouding en inpandgeving door middel van het krediet

Men wil bepaalde praktijken verbieden die de consument verplichtten een spaarovereenkomst of een beleggingsovereenkomst te ondertekenen op het ogenblik van de ondertekening van de kredietovereenkomst. Het verbod is ruimer dan dat bedoeld in artikel VII.87, § 1: de kredietgever kan geen tweede contract (storting of aankoop van effecten) opleggen, zelfs als de consument de keuze heeft van zijn medecontractant. Ook de inhouding van een bedrag als waarborg is verboden – ongeacht het onderliggende proces – zelfs indien deze techniek de totstandkoming van een tweede overeenkomst niet oplegt.

De kredietgever mag dus in de voorwaarden van de kredietovereenkomst niet bepalen dat een deel van het krediet moet worden gebruikt om een deposito samen te stellen of effecten aan te kopen, die zullen worden bestemd om de kredietovereenkomst tot een goed einde te brengen. Het verbod geldt voor zakelijke zekerheden die werden vereist voor de uitvoering van een financieringshuur: ook al bepaalt artikel VII.82 dat wat betreft financieringshuur, de enige zakelijke zekerheid die van de consument mag worden geëist een in pand gegeven deposito is, wijkt deze regeling niet af van het verbod in artikel VII.87, § 2. Het betreffende deposito moet dus door de consument worden gestort met zijn eigen geld.

Voor de hypothecaire kredieten is het dus niet meer mogelijk om het toestaan van het krediet afhankelijk te maken van de inschrijving op een aantal deelbewijzen van een coöperatieve vennootschap of een onderlinge maatschappij terwijl deze mogelijkheid bestond in de oude regeling (artikel 18 van de WHK, overgenomen in artikel VII.137 WER, voor de wijziging ervan door de wet van 22 april 2016).

Een principieel verbod voortvloeiend uit de richtlijnen?

Een beslissing van het Hof van Justitie (HvJ, 21 april 2016, C-377/14, Radlinger) stelt de vraag of het verbod op de inhouding als pand al niet impliciet bepaald is door de Europese richtlijnen. Voor de berekening van het JKP vergelijkt men het kredietbedrag enerzijds met het totale verschuldigde bedrag, anderzijds. Het totale te betalen bedrag omvat alle door de consument betaalde kosten en interesten. Het Hof van Justitie heeft uitspraak gedaan over deze begrippen door te beslissen dat "het totale kredietbedrag en het bedrag van de kredietopneming alle aan de consument beschikbaar gestelde bedragen omvatten. Hieronder vallen derhalve niet de bedragen die door de kredietgever worden bestemd voor de betaling van de aan het betrokken krediet verbonden kosten en die niet daadwerkelijk worden uitbetaald aan die consument"; Daaruit volgt, volgens het Hof, dat "het totale kredietbedrag geen van de bedragen (kan) omvatten die behoren tot de totale kosten van het krediet voor de consument" en meer specifiek "geen van de bedragen worden opgenomen die bestemd zijn voor de nakoming van de uit hoofde van het betrokken krediet overeengekomen verbintenissen, zoals administratiekosten, rente, commissielonen en alle andere vergoedingen van welke aard ook, die de consument moet betalen". Het Hof voegt eraan toe dat "Benadrukt zij dat de onwettige opneming in het totale kredietbedrag van bedragen die deel uitmaken van de totale kosten van het krediet voor de consument, noodzakelijkerwijs tot gevolg zal hebben dat het JKP wordt ondergewaardeerd, aangezien de berekening van het JKP afhankelijk is van het totale kredietbedrag". (HvJ, 21 april 2016, C-377/14, Radlinger). De zaak die aanleiding heeft gegeven tot deze beslissing is net een geval waar de kredietgever een gedeelte van het kredietbedrag had ingehouden als waarborg. Deze beslissing heeft verschillende rechtsgeleerden met verstomming geslagen (zie onder meer VANNEROM J., "Een bondig overzicht van het hypothecair kredietrecht 2.0", D.C.C.R., 2016, nr. 111, p. 61-72) des te meer daar voorbeeld 7c van bijlage 1 van het koninklijk besluit van 14 september 2016 de financiering van de enige premie van schuldsaldoverzekering in aanmerking neemt. Het is niet uitgesloten dat latere rechtspraak dit arrest zal verduidelijken zoniet matigen (BIQUET-MATHIEU C., "Le capital et les intérêts", in Le crédit hypothécaire au consommateur, ULG/UCL, Larcier, Coll. Patrimoine et notariat, 2017, p.268; zie ook BLOMMAERT D. en VANNEROM J., "Lure with Bait, Strike with Chaos... Over de scheiding van kosten en krediet en de gemeenschap van schadevergoedingen", noot onder HvJ (3e kamer), 21 april 2016, c-377/14, Radlinger en Radlingerova / Finway, Jaarboek Kredietrecht 2016, p. 109)

De lening om effecten aan te kopen

Deze kredietvorm – vaak lombard krediet genoemd – bestaat erin een krediet toe te staan voor de aankoop van effecten die in onderpand worden gegeven als waarborg voor de terugbetaling van het krediet. Deze kredietvorm wordt meer in detail besproken bij de definitie.

Het is een verrichting die verschilt van die bedoeld in artikel VII.87, § 2. De wet verbiedt de bepaling waardoor de kredietgever verplicht om het kredietbedrag geheel of gedeeltelijk in pand te geven. Ze verbiedt niet de lening die is toegestaan aan de consument en waarvan volgens de verklaring van de consument, het doeleinde is effecten aan te kopen (zie. D. BLOMMAERT et F. NICHELS, op.cit., p. 612; zie ook D. Blommaert, op.cit, 63; D. FRANSEN, op.cit.).

Indien de consument een beroep doet op een andere derde dan de kredietgever om de effecten aan te kopen, mag de kredietgever – bij toepassing van artikel VII.87, § 2 – niet eisen dat de effecten hem in pand worden gegeven.

Indien de effecten daarentegen worden gekocht via de kredietgever, behoudt deze de facto een waarborg op deze effecten: in artikel 31 van de wet van 2 augustus 2002 van de wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten wordt een gelijkaardig voorrecht bepaald als dat van de pandhoudende schuldeiser ten voordele van de kredietbemiddelaar bepaald op de financiële instrumenten, gelden en deviezen die zij houden ingevolge de uitvoering van transacties in financiële instrumenten of van termijnverrichtingen op deviezen of ingevolge de hun opgedragen vereffening van transacties in financiële instrumenten, van inschrijvingen op financiële instrumenten of van termijnverrichtingen op deviezen die door hun cliënten rechtstreeks zijn verricht. Dit voorrecht waarborgt elke schuldvordering van de gekwalificeerde tussenpersoon ontstaan naar aanleiding van deze transacties, verrichtingen of vereffeningen bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van de schuldvorderingen ontstaan uit leningen of voorschotten.

Rechtspraak

  • BLOMMAERT D. en NICHELS F., "Kroniek van het consumentenkrediet (1999-2005)", T.B.H. 2006, p. 577.
  • FRANSEN D., "Van de "nieuwe" wet op het consumentenkrediet en de jacht op de lombarden", Bank- en Financieel Recht, Larcier, 2005/1, bl. 3;
  • BLOMMAERT D., "Consumentenkrediet met het oog op speculatieve verrichtingen", noot sub. Vred. Antwerpen (X), 23 februari 2006, Jaarboek Kredietrecht 2006, 63;
  • VAN DYCK, T., "De hervormde wet op het consumentenkrediet – Kritische analyse van het vernieuwd “algemeen deel” van de W.C.K.", R.W., 2003-2004, p. 681 (699).
Back to top