VII.86, § 3 tot 6 : De veranderlijkheid van de rentevoet
Artikel VII.86
De wijziging van de debetrentevoet – oorsprong van de tekst
In haar initiële versie, liet de wet van 1991 de veranderlijkheid van de rentevoet niet toe voor de kredietopeningen (artikelen 58 en 60). De tekst van artikel 30, ingevoerd naar aanleiding van de hervorming van 24 maart 2003, laat een veranderlijkheid van de rentevoet toe voor kredietovereenkomsten (en niet meer alleen voor de kredietopeningen) maar onder de voorwaarde dat het gaat om kredieten die toegekend zijn met een terugbetalingstermijn van meer dan 5 jaar en dat de veranderlijkheid geschiedt in functie van referentie indexen die extern zijn aan de kredietgever.
Het ging er om een einde te stellen aan de controverse en een nieuwe markt te openen voor de producten voor langere duur maar waarvan het aanbod onbestaand was wegens de onmogelijkheid in de wet van 1991 om de rentevoet te onderwerpen aan fluctuaties van de markt.
Deze nieuwe vrijheid had als nevenpunt een nieuwe beschermingsmaatregel van de consument, die een verlenging van de duur van het krediet kon vragen (artikel 22, § 3, WCK).
De hervorming die werd ingevoerd door de wet van 13 juni 2010 die richtlijn 2008/48/EG omzet, heeft de mogelijkheid om de debetrente te doen variëren uitgebreid naar alle overeenkomsten, ongeacht hun duur. De memorie van toelichting verduidelijkt: Deze bepalingen regelen de veranderlijkheid van de kredietvoorwaarden (kredietbedrag, looptijd, rentevoet, overige kosten) en beogen hierbij onder meer de omzetting van artikel 11 van de richtlijn. De bestaande rechtsprincipes vervat in artikel 30, § 1, WCK worden onverminderd behouden: enkel de debetrentevoet kan veranderen met uitsluiting van alle overige kredietvoorwaarden. Er kan ook geen veranderlijkheid van de nalatigheidsinterestvoet bedongen worden. Deze kan slecht veranderen in de mate dat ze wordt vastgesteld als een vast percentage op of een verhoging van de debetrentevoet (Parl. St., Kamer (52), 2009 – 2010, 2468/001, p. 46 en 47).
Overeenkomsten waar de veranderlijkheid is toegelaten
De wet laat de veranderlijkheid toe voor alle kredietovereenkomsten, of het nu gaat om verkopen of leningen op afbetaling of een kredietopening in de ruime betekenis (kasfaciliteiten, kredietopening met regelmatige kapitaalaflossingen, kredietopening met kaarten, enz.). De toepasselijke regels zijn echter licht verschillend voor de kredietopeningen.
Eerste veranderlijkheidsvoorwaarde – een beding
De veranderlijkheid is enkel mogelijk voor zover een beding dit uitdrukkelijk toelaat.
Volgens artikel VII.78, § 2, 7°, dient de overeenkomst uitdrukkelijk het volgende te preciseren: de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen en, voor zover beschikbaar, indices of referentievoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, en de termijnen, voorwaarden en procedures voor de wijziging ervan. Indien naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, wordt deze informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten verstrekt.
De veranderlijkheid moet dus contractueel voorzien zijn, ongeacht het soort van het krediet (zelfs voor kredietopeningen). Als dus een kredietopening niet voorziet in een beding van veranderlijkheid van de debetrente, moet een vaste rentevoet worden toegepast gedurende de gehele overeenkomst.
Tweede voorwaarde – een beding dat de toepasselijke voorwaarden preciseert
Volgens de tekst van artikel VII.78, § 2, 7°, moet het beding niet alleen voorzien in de veranderlijkheid van de rentevoet maar bovendien de modaliteiten ervan verduidelijken.
Door te eisen dat de toepasselijke voorwaarden worden gepreciseerd, verplicht de wet de kredietgever ertoe om nauwkeurige informatie te geven betreffende de periodes (wanneer kan de rentevoet veranderen? Met welke frequentie?), de berekeningswijze (hoe wordt de veranderlijkheid berekend?) en de procedure (informatie van de consument, recht op vroegtijdige terugbetaling, enz.).
Als de veranderlijkheid wordt berekend in verhouding tot een index, verplicht de wet om de index of de referentierentevoet, die betrekking heeft op de initiële rentevoet te vermelden. Tenslotte, indien meerdere rentevoeten van toepassing zijn, afhankelijk van de omstandigheden, moeten de toepasselijke voorwaarden verduidelijkt worden voor elk van de rentevoeten. Zoals artikel VII.78, § 2, 7°, het opleggen, dienen deze inlichtingen op beknopte en duidelijke wijze te worden vermeld.
Derde voorwaarde – de geldigheid van het beding onderworpen aan de regels van de hypotheekwet
Behoudens voor de kredietopeningen, wordt de veranderlijkheid slechts toegestaan, binnen de voorwaarden en volgens de regels vastgesteld door artikel VII.143 en VII.144.
De toepassing van deze bepalingen heeft tot gevolg dat het veranderlijkheidsbeding slechts geldig is voor zover:
- Er is slechts één debet rentevoet per kredietovereenkomst. Deze bepaling strekt ertoe om meerdere variabele debetrentevoeten die elkaar in de tijd opvolgen, te verbieden. Het is echter niet verboden om, gelijktijdig meerdere kredietovereenkomsten te sluiten in uitzonderlijke omstandigheden die bv. verschillende terugbetalingsvoorwaarden rechtvaardigen volgens het gebruik van het krediet (zie voorbeeld 36 in de aan het koninklijk besluit van 14 september 2016) dat een krediet voorziet dat terug betaalbaar is a rato van vaste maandelijkse vergoedingen om een deel van de aankoopprijs te financieren, een overbruggingskrediet in afwachting van de verkoop van een ander goed en een krediet om de renovatiewerken te financieren. Elke kredietovereenkomst moet als een verrichting op zich worden beschouwd en de periodieke rentevoet en de debetrentevoet moet in elk worden gepreciseerd).
- De rentevoet moet zowel naar boven als naar beneden fluctueren;
- De rentevoet kan slechts variëren bij vastgestelde periodes die niet minder kunnen bedragen dan een jaar. Het is dus niet mogelijk om een herziening te voorzien op een sneller ritme dan de jaarlijkse herziening van de rentevoet;
- De veranderlijkheid van de rentevoet moet gepaard gaan met fluctuaties van een referte-index, die werd genomen uit een reeks van referte-indexen, in functie van de duur van de periodes van de van de veranderlijkheid van de rentevoet. Het Wetboek vertrouwt het de Koning toe om de lijst en de berekeningswijze van de referte index te bepalen. Dezen worden gepreciseerd onder art. 8 van het koninklijk besluit van 14 september 2016, ook becommentarieerd op deze website. De indices zijn verbonden aan de rendement rentevoet van de publieke schuld en zijn afhankelijk van de duur van de variatieperiode. De driejaarlijkse variabiliteit is zo verbonden aan de rendement rentevoet van de lineaire verplichtingen op drie jaar. Deze bepaling maakt het onmogelijk om meerdere opeenvolgende variabele rentevoeten in functie van verschillende indices op te leggen. Het voorziet ook in een verbod op de bepaling dat de partijen zich op het einde van een berekeningsperiode zich het recht voorbehouden om de rentevoet opnieuw te onderhandelen, in het geval dat een krediet van lange duur waarvoor de rentevoet slechts vastgesteld is voor de eerste periode.
- Er kan slechts één referte index zijn voor de berekening van de debet rentevoet.Het lijkt evenwel niet verboden om in de kredietovereenkomst meer dan één oorspronkelijke index te voorzien in het geval van meerdere periodiciteiten van renteherziening, weliswaar steeds in functie van de periodiciteit van de renteherzieningen (bijv. index E voor een vijfjaarlijkse herziening).
Een andere referte-index kan worden toegepast voor een andere resterende looptijd van het contract, mits dit vooraf in het contract is vastgelegd. Als de looptijd van het krediet acht jaar is met een vijfjaarlijkse herziening, zou het mogelijk zijn om de E-index voor de eerste periode van vijf jaar te kiezen en de C-index voor de periode die overeenkomt met de laatste drie jaar. Indien het contract slechts in één index voorziet, is deze van toepassing voor de duur van het contract. - De initiële interestvoet is de rentevoet die als berekeningsbasis dient voor de verschuldigde interesten door de kredietnemer bij de eerste interestbetaling.
- De initiële waarde van de referte index moet ook in de overeenkomst worden vermeld (VII.143, § 5). De initiële waarde van de referte index is degene die vermeld staat op de tarieflijst van de interestvoeten voor de betreffende krediettype en die betrekking heeft op de waarde van de burgerlijke maand voorafgaand aan de datum van dit tarief.
- De kredietovereenkomst moet voorzien dat de variabiliteit van de rentevoet beperkt is, zowel naar boven als naar beneden, met een bepaalde afwijking t.o.v. de initiële debet rentevoet, zonder dat deze afwijking naar boven of naar beneden boven deze afwijking mag komen in geval van een daling. Het Wetboek legt de kredietgever op om te voorzien in een vloer- en plafondrentevoet. In dit kader heeft het arrest Guterrez Naranjo van het Hof van Justitie de techniek van de vloerbepalingen in vraag gesteld, zelfs wanneer zij in casu heeft geoordeeld dat de bepaling misleidend was omdat het verdoken was onder de algemene voorwaarden en omdat de consument niet de adequate informatie had ontvangen bij het sluiten van de overeenkomst. Dit onderlijnt het belang om op zeer duidelijke wijze de variatiemodaliteiten in het contract te vermelden en in de SECCI en ESIS (zie in dit kader BIQUET-MATHIEU, C. "Le capital et les intérêts", in Le crédit hypothécaire au consommateur, ULG/ECL, Larcier, Coll. Patrimoine et notariat, 2017, p. 285);
- De kredietovereenkomst kan ook voorzien dat de debet interestvoet slechts varieert in de hoogte of in de laagte, ten opzichte van de debet interestvoet van de voorgaande periode waarbij een minimaal verschil wordt bepaald.
- Als de eerste periode een duur heeft die minder bedraagt dan 3 jaar, kan een variatie van de rentevoet naar boven niet het gevolg hebben dat deze de toepasselijke interestvoet verhoogt in het tweede jaar met meer dan het equivalent voor 1 percent per jaar in verhouding met de initiële rentevoet, evenmin de toepasselijke rentevoet verhogen in het derde jaar met meer dan het equivalent van 2 percent per jaar in verhouding met de initiële interestvoet.
- De bijzondere regels zijn voorzien voor het geval dat de initiële debetrentevoet wordt gewijzigd met een voorwaardelijke vermindering (artikel VII.143, § 4).
Wij bevinden ons dus voor bedingen die een “automatische” verandering regelen. De nieuwe interestvoet is het resultaat van een uitgewerkte berekening vanuit een referte-index, die volledig onafhankelijk is van de kredietgever. De veranderlijkheid op zich is niet onderworpen aan de appreciatie van de kredietgever. Alles is vooraf in de overeenkomst bepaald.
Vierde voorwaarde – Voorafgaande informatie aan de consument
Principe
Artikel VII.86, § 4, verplicht informatie te geven aan de consument. Deze informatie moet voorafgaand zijn aan de wijziging van de debetrentevoet en worden vermeld op een duurzame drager. De informatie moet aan de consument worden gegeven in geval van wijziging van de rentevoet die niet uitgaat van de kredietgever(bijvoorbeeld, indien de wijziging het gevolg is van een vermindering van het maximaal toegelaten percentage). D
De minister van Economie heeft een kredietgever gesanctioneerd die, naast andere inbreuken, had nagelaten de consumenten vooraf op de hoogte te brengen van de renteverlaging. In het kader van een beroep tot schorsing van de sanctie voor de gewone rechtscolleges (voor de wijziging van de bevoegdheid beoogd door artikel 108 en op een ogenblik dat de veranderlijkheid van de rentevoet beheerst werd door de artikelen 59 en 60), heeft het hof van beroep de argumentatie van de kredietgever verworpen die voorhield dat de voorafgaande verwittiging slechts noodzakelijk was in geval van verhoging van de debetrentevoet.
Uitzondering – periodieke informatie
De partijen kunnen echter overeenkomen dat de informatie met betrekking tot de wijziging van de debetrentevoet periodiek aan de consument wordt verstrekt. Deze mogelijkheid is slechts mogelijk indien de wijziging van de debetrentevoet het gevolg is van een wijziging van een referentierentevoet, het publiek via passende middelen kennis kan nemen van deze nieuwe referentierentevoet en de informatie over de nieuwe referentierentevoet ook beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever.
De tekst van deze bepaling is de exacte omzetting van artikel 11.2 van de richtlijn 2008/48/EG. De woorden ‘publiek via passende middelen’ verwijzen naar de mogelijkheid voor de consument om te allen tijde kennis te nemen van de referentierentevoet door de raadpleging van tijdschriften, van de internetsite van de onderneming of van een derde, enz. In dergelijk geval kan de wijziging van de rentevoet ter kennis worden gebracht van de consument door een bericht dat wordt gevoegd bij het periodiek overzicht bedoeld in artikel VII.99, § 1.
Inhoud van de informatie
De informatie dient betrekking te hebben op de nieuwe debetrentevoet in het onderhavig geval, het bedrag van de te verrichten betalingen na de inwerkingtreding van de nieuwe debetrentevoet en verduidelijken of het aantal of de periodiciteit van de betalingen veranderd is.
Sanctie bij gebrek aan informatie
De consument wordt van rechtswege ontslagen van de interesten en de kosten voor de periode waarop de inbreuk betrekking heeft volgens artikel VII.200. Hieruit volgt dat de consument aanspraak kan maken op de terugbetaling van interesten en kosten die zijn betaald tussen de dag waarop de informatie moest worden gegeven en de dag waarop de kredietgever de toegepaste debetrentevoet overeenkomstig artikel VII.86, § 4, overmaakt (zie Vred. Spa- Malmédy, 16 oktober 2003, Jaarboek Kredietrecht 2003, 128 en noot J. VAN LYSEBETTENS, De wet van 14 juli 1998, Jaarboek Kredietrecht 2003, 133; Vred. Grimbergen, 19 november 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, 140).
Vijfde voorwaarde - de veranderlijkheid dient binnen de grenzen van de maximale jaarlijkse kostenpercetages te blijven
Artikel VII.94 blijft van toepassing zelfs indien de kredietovereenkomst de wijziging van de debetrentevoet toelaat. De wijziging van de debetrentevoet kan dus niet voor gevolg hebben dat het JKP van de kredietovereenkomst boven het maximale JKP wordt gebracht dat toegelaten is door de Koning in functie van het type, het bedrag en eventueel van de duur van het krediet. In dergelijk geval wordt de wijziging van de debetrentevoet gematigd door het maximale JKP.
Bovendien is elke verlaging van het JKP van onmiddellijke toepassing op de lopende kredietovereenkomsten (voor zover zij in de veranderlijkheid van het jaarlijkse kostenpercentage voorzien (artikel VII.94, § 3, 2e lid). Indien het JKP dus een percentage bereikt dat het maximaal toegelaten percentage overschrijdt, moet de kredietgever de debetrentevoet navenant verminderen. In dergelijk geval moet de consument op de hoogte worden gebracht van de vermindering die een wijziging als een andere is, zelfs indien zij niet rechtstreeks het gevolg is van de evolutie van de referentierentevoet.
Gevolg: geen vergoeding in geval van een vervroegde terugbetaling gedurende de periode dat de rentevoet variabel is.
Er mag geen vergoeding gevraagd worden voor een consumenten kredietovereenkomst, wanneer de terugbetaling zich manifesteert in de periode waarin de debet rentevoet niet vast is (VII.97, § 2, 4°). Deze regel bestaat niet voor de hypothecaire kredietovereenkomsten.
Burgerlijke sanctie
De schending van art. VII.86, §2, heeft tot gevolg dat de consument van rechtswege wordt ontheven van de interesten en kosten met betrekking tot de periode waarop de inbreuk betrekking heeft (VII.200).
Bovenop deze burgerlijke sanctie, lijkt het erop dat de bepaling nietig is en dat de overeenkomst dus werd aangegaan tegen een vaste rentevoet. Men ziet inderdaad niet hoe de kredietgever eenzijdig een onwettelijke bepaling zou kunnen wijzigen of het anders toepassen om het in overeenstemming met de wet te brengen. Het enige wat hij kan doen om de burgerlijke sanctie van art. VII.200 te vermijden, is afstand doen van de toepassing ervan. In de omgekeerde zin, kan de consument een nadeel lijden door de afwezigheid van een verlaging van de rentevoet bij een daling van de referte index. Hij zou dus in rechte zijn om vast te stellen dat er een inbreuk is en de toepassing van de burgerlijke sanctie te vorderen.
In het geval waarin een kredietgever de rentevoet niet herleidt in toepassing van art. VII.94, §3, al.2, is er een overschrijding van het maximale wettelijke JKP en de verplichtingen van de consument worden van rechtswege herleid tot het ontleende bedrag, in overeenstemming met art. VII.196,1°.
De variabiliteit van de rentevoet bij kredietopeningen – uitzondering op de variabiliteit op basis van indices van de rentefondsen
Er bestaat een belangrijke uitzondering op de verplichting tot naleving van de regels van artikelen VII.143 en VII.144 met in het bijzonder de wijziging in verhouding met de indexen of referentierentevoeten die onafhankelijk zijn van de kredietgever en dus “objectief” zijn. De kredietopeningen kunnen variëren zonder dat zij de “objectieve” referentie indexen dienen te verduidelijken.
De memorie van toelichting verduidelijkt hierin: De gewone kredietopening heeft een vrijer regime maar er kan in het licht van artikel 10, van de richtlijn zoals omgezet in artikel 14, § 3, 7°, WCK geen sprake zijn van een louter eenzijdige wijziging. De kredietgever moet minstens in de kredietovereenkomst vermelden hoe, op welke manier en volgens welke voorwaarden en procedures de debetrentevoet kan veranderen. De huidige “eenzijdige” wijziging moet in die zin bijgestuurd worden (Parl. St., Kamer, (52) 2009-2010, 2468/001, p. 47).
Volgens artikel VII.78, § 2, 7° moet de kredietovereenkomst vermelden:de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen en, voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, en de termijnen, voorwaarden en procedures voor wijziging ervan. Indien naargelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, wordt deze informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten verstrekt.
Gezien de manier van vaststelling volledig moet vastgesteld worden bij het sluiten van de overeenkomst, is het niet mogelijk om een methode te voorzien die, zij het gedeeltelijk, de aanpassing van de rentevoet enkel aan de appreciatie van de kredietgever zou overlaten. Dit standpunt is echter het voorwerp van controversen (zie J. VANNEROM, Consumentenbescherming bij de uitvoering en herziening van kredietovereenkomsten, Intersentia, 2015, p. 276, nr. 292).
De FOD Economie is van mening dat het aan de kredietgever toekomt om in de kredietovereenkomst de voorwaarden van variabiliteit te verduidelijken, bv. de index die als referte zal dienen. Het mogen geen zuiver interne referte indexen zijn (zoals de basisrentevoet van de bank) en de wijziging ervan mag in geen geval arbitrair zijn. De FOD Economie verwijst hiervoor naar de arresten van het Hof van Justitie van 26 februari 2015 in de zaak Matei C 143/13 en van 30 april 2014 in de zaak Arpad Kasler C-26/13 inzake de interpretatie van de richtlijn 93/13 (onrechtmatige bedingen).
Er dient eraan herinnerd te worden dat art. VI.37 verduidelijkt dat indien alle of bepaalde bedingen van een overeenkomst tussen een onderneming en een consument schriftelijk zijn, moeten ze op duidelijke en begrijpelijke wijze zijn opgesteld.
In de zaak Kasler, heeft het Hof geoordeeld dat «Dat contractuele bedingen taalkundig en grammaticaal begrijpelijk zijn, volstaat dus niet om te voldoen aan het in richtlijn 93/13 neergelegde vereiste van transparantie van die bedingen» maar moet de vereiste van transparantie integendeel ook, ruim worden opgevat wat meebrengt dat het begrijpen van de contractuele bepalingen van de economische gevolgen, die mogelijkerwijze betekenisvol kunnen zijn voor de (punten 71,72 en 74 in de zaak Arpad Kasler).
In de zaak Matei heeft het Hof benadrukt dat (punt 74) «het met het oog op de naleving van het vereiste van transparantie van wezenlijk belang is te weten of in de leningsovereenkomst de reden voor en de bijzonderheden van het aanpassingsmechanisme van de rente en de verhouding tussen dat beding en andere bedingen inzake de vergoeding van de kredietgever, transparant zijn gespecificeerd, zodat een geïnformeerde consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan voorzien (zie in die zin arrest Kásler en Káslerné Rábai, EU:C:2014:282, punt 73)». Het is dus noodzakelijk dat de kredietopeningsovereenkomst op gedetailleerde wijze de modaliteiten van de variatie van de rentevoet aantoont en om de economische gevolgen ervan te kunnen beoordelen, de variatie niet afhankelijk kan zijn van de kredietgever (zie omtrent deze kwestie ook C. BIQUET MATHIEU et F. RENSON, "les charges du crédit", inCrédit au consommateurs et aux PME, CUP, vol 170, december 2016, nr. 99, p. 332).
Als de bepalingen met betrekking tot de variabiliteit van de rentevoet niet aan de wettelijke vereisten voldoen, riskeert de kredietgever de sanctie zoals voorzien onder art. VII.195: de rechter vernietigt de overeenkomst of herleidt de verplichtingen van de consument maximaal tot de contante prijs van het ontleende bedrag.
De vervroegde opzegging van kredietopeningen
Artikel VII.86, § 5, voorziet in een bescherming van de consument wanneer het gaat over een kredietopening met bepaalde duur die meer bedraagt dan een jaar. In dit geval en wanneer de wijziging van de debetrentevoet meer dan 25 pc. bedraagt van de aanvankelijk of voorheen overeengekomen rentevoet, kan de consument de overeenkomst opzeggen, overeenkomstig de regels vermeld in artikel VII.98, zijnde kosteloos en onmiddellijk, voor zover dat de overeenkomst niet voorziet in een opzeg die niet meer dan een maand mag bedragen.
Het recht om kosteloos de overeenkomst op te zeggen kan niet worden uitgeoefend gedurende een periode van drie maanden, vanaf de kennisgeving van de nieuwe debetrentevoet. Wanneer deze termijn is verstreken, kan de consument ondanks alles een einde stellen op basis van artikel VII.98, wanneer het gaat om een kredietopening van onbepaalde duur of op basis van artikel VII.97 voor een kredietopening van bepaalde duur.
Laten we er ons tenslotte aan herinneren dat bij kredietopeningen, de consument altijd het krediet kan terugbetalen zonder noodzakelijk een einde te stellen aan de kredietovereenkomst. Geen enkele vergoeding, van welke aard ook, kan van hem gevorderd worden als hij niet geheel of gedeeltelijk het toegekende krediet opneemt (artikel VII.85).de terugkerende kosten blijven tijdens deze periode echter wel ten laste van de consument.
Overeenkomsten met verschillende rentevoeten
§ 6 herneemt de gebodsbepaling opgenomen in de definitie van vaste debetrentevoet bedoeld in artikel 3, k), in fine, van de richtlijn. Uit deze bepaling kan inderdaad afgeleid worden, zoals de Raad van State stelt, dat voor wat de kredietopeningen zonder hypotheekstelling betreft, “gebruik kan worden gemaakt van een combinatie van vaste en veranderlijke rentevoeten”. Ook kan de basisrentevoet voor de veranderlijke debetrentevoet wel degelijk verschillen van de vaste debetrentevoet. Alleen zal dat met zoveel woorden uitdrukkelijk moeten vermeld worden in zowel de precontractuele als contractuele informatie. Daarentegen zal, zoals aangegeven in § 2 van dit artikel, onder meer artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet toepasselijk zijn op de overige kredietovereenkomsten. (Memorie van toelichting, Parl. St., Kamer, Zitting nr. 52, 2468/001, blz. 47-48).
Veranderlijkheid van de rentevoet en aflossingstabel
Artikel VII.78, § 1, WER, verplicht de kredietgevers een aflossingstabel te overhandigen voor de overeenkomsten die voorzien in een aflossing van kapitaal behalve voor de kredietopeningen. De overeenkomst moet eveneens het recht van de consument vermelden om gratis op elk ogenblik een aflossingstabel te ontvangen (artikel VII.78, § 3, 4°) die een duidelijke en beknopte vermelding moet bevatten dat de gegevens van de tabel alleen gelden tot de wijziging van de debetrentevoet of van de bijkomende kosten overeenkomstig de kredietovereenkomst (artikel VII.78, § 3, 4°, c).
Het recht van de consument om het termijnbedrag te behouden
De wetgever heeft een bepaalde bescherming van de consument willen waarborgen, wiens geldelijke middelen zouden worden aangetast door opeenvolgende herzieningen van het jaarlijkse kostenpercentage. Artikel 95, § 3 verplicht de kredietgever die de veranderlijkheid van het kostenpercentage vastlegt, in de overeenkomst een bepaling op te nemen waarin de consument in geval van aanpassing van het JKP het recht heeft het behoud van het termijnbedrag te eisen, met als onvermijdelijk gevolg een verlenging (of inkorting) van de terugbetalingstermijn.
In dat geval en in afwijking van de verbodsregel op het wijzigen van de kredietovereenkomst, mogen de partijen krachtens artikel VII.95, § 3, dus de oorspronkelijk overeengekomen terugbetalingsduur herzien. Bovendien staat de wet toe dat in dergelijke gevallen de looptijd tijdens dewelke de consument zijn termijnbedragen kan behouden, langer is dan de maximale door de Koning bepaalde duur bij uitvoering van artikel VII.95, § 3, verplicht de kredietgever, voorafgaand aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst, de consument uitdrukkelijk van dat recht op de hoogte te stellen.
Advies van de administratie:
- Mag een kredietgever een lening toekennen aan een rentevoet die dagelijks verandert (bijvoorbeeld BIBOR-rente + x%) terwijl de wet bepaalt dat de consument vooraf op de hoogte moet worden gebracht voor elke rentewijziging?Onder de regeling van de wetgeving van voor de hervorming van 13 juni 2010 had de administratie negatief geantwoord om de reden dat de wet een voorafgaande verwittiging oplegde. Dit standpunt wordt niet gehandhaafd gelet op de mogelijkheid om in een periodieke informatie te voorzien voor zover de referentierentevoet publiek wordt gemaakt, dit is een voorwaarde die de EURIBOR vervult.
-
Als de kredietgever zich het recht voorbehoudt om de debetrentevoet te wijzigen, dan moet hij bepalen hoe en wanneer. Het volstaat niet te bepalen dat de kredietgever “de debetrente-voet kan wijzigen op gelijk welk ogenblik”. De eventuele index of referentievoet, alsook de termijnen, voorwaarden en procedures van de wijziging van de debetrentevoet, moeten in het contract staan. (zie de volledige opmerking in "Meest voorkomende opmerkingen FOD Economie bij de beoordeling van de contracten consumentenkrediet").