KB 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen (veranderlijke rentevoet H
Koninklijk besluit betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
KB JKP, artikel 1
Dit besluit voorziet onder meer in de omzetting van artikel 19 en van bijlage I bij richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd door richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 en van artikel 17 en bijlage I bij Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010.
HOOFDSTUK 2. - Definities
Artikel 29 - wet van 19 april 1965 - Berscherming van het loon
Binnen vijf dagen na de verzending van de brief van de overdrager moet de gecedeerde schuldenaar de overnemer daarvan in kennis stellen.
In geval van verzet mag de gecedeerde schuldenaar niets inhouden van het loon ter uitvoering van de overdracht, zolang deze niet bekrachtigd is overeenkomstig artikel 31.
HOOFDSTUK 3. - Basis vergelijking
KB JKP, artikel 3, § 1
§ 1. De basisvergelijking ter bepaling van het jaarlijkse kostenpercentage (JKP), luidt als volgt:
( Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 21-10-2016, p. 70975 )
waarbij:
m het nummer van volgorde aanduidt van de laatste kredietopneming;
k het nummer van volgorde aanduidt van een kredietopneming, waarbij 1 ≤ k ≤ m;
Ck het bedrag van kredietopneming nummer k aanduidt;
tk het tijdsinterval aanduidt, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van kredietopneming nummer 1 en deze van de latere kredietopnemingen nummer 2 tot m, waarbij t1 = 0;
Σ het somteken is;
m' het nummer van volgorde aanduidt van het laatste termijnbedrag;
l het nummer van volgorde aanduidt van een termijnbedrag, waarbij l ≤ m';
Dl het termijnbedrag nummer l aanduidt;
Sl het tijdsinterval aanduidt, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van de kredietopneming nummer 1 en die van termijnbedragen nummer 1 tot m';
X het jaarlijkse kostenpercentage aanduidt.
KB JKP, Artikel 3, § 2
§ 2. De door beide partijen op diverse tijdstippen betaalde bedragen zijn niet noodzakelijk gelijk en worden niet noodzakelijk met gelijke tussenpozen betaald. De aanvangsdatum is die van de eerste kredietopneming.
Het verschil tussen de data, bedoeld in tk en sl, die bij de berekeningsmethoden worden gebruikt, wordt uitgedrukt in jaren of fracties van jaren. Een jaar wordt geacht 365 dagen (voor schrikkeljaren 366 dagen), 52 weken of 12 gelijke maanden te tellen. Een gelijke maand wordt geacht 30,41666 dagen te tellen (d.w.z. 365/12), zowel voor gewone jaren als voor schrikkeljaren.
Als een tijdsinterval tussen de eerste kredietopneming en een vervaldag (sl) of tussen de eerste kredietopneming en de datum van een nieuwe kredietopneming (tk) niet kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt dat tijdsinterval uitgedrukt in een geheel aantal dagen van alle betalingstermijnen of termijnen tussen twee kredietopnemingen die niet gelijk zijn aan een geheel aantal van jaren, maanden of weken, desgevallend, in combinatie met het geheel aantal van jaren, maanden of weken van de overige termijnen. Als het tijdsinterval kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt het niet uitgedrukt in een geheel aantal dagen. Er is geen andere combinatie met jaren of fracties van jaren toegestaan dan die van dagen met, ofwel jaren, ofwel maanden, ofwel weken.
In het geval van dagen:
1° wordt elke dag geteld, ook weekend- en feestdagen;
2° wordt er teruggeteld in gelijke perioden en vervolgens dagen tot de datum van de eerste kredietopneming;
3° wordt de lengte van de periode in dagen verkregen door de eerste dag niet en de laatste dag wel mee te tellen, waarna de periode in jaren wordt uitgedrukt door het verkregen aantal te delen door het aantal dagen (365 of 366 dagen) van het gehele jaar, waarbij wordt teruggeteld van de laatste dag tot dezelfde dag van het voorgaande jaar.
KB JKP, Artikel 3, § 3
§ 3. De uitkomst van de berekening wordt uitgedrukt in procent en ten minste tot op de eerste decimaal weergegeven. Als de volgende decimaal groter is dan of gelijk is aan 5, wordt de voorgaande decimaal met 1 vermeerderd.
De vergelijking kan met slechts één sommatie worden herschreven aan de hand van het begrip flux (Ak). De flux is positief of negatief, d.w.z. wordt gedurende de perioden 1 tot en met n respectievelijk betaald of ontvangen, en wordt uitgedrukt in jaren, zijnde:
( Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 21-10-2016, p. 70976 )
waarbij S het saldo is van de geactualiseerde flux en nul bedraagt indien de flux gelijkwaardig is.
De toepasselijke oplossingsmethodes voor de vergelijking geven, bij het invoeren van gelijke gegevens, een jaarlijks kostenpercentage dat gelijk is aan dat van de voorbeelden 1 tot 39 opgenomen in bijlage 1 van dit besluit.
HOOFDSTUK 4. - Veronderstellingen
KB JKP, Artikel 4, § 1
§ 1. Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verbintenissen nakomen volgens de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.
Bij kredietovereenkomsten waarin bedingen zijn opgenomen op grond waarvan een wijziging kan plaatsvinden van de debetrentevoet en, in voorkomend geval, van de kosten die deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage, welke wijziging bij de berekening daarvan evenwel niet kan worden gekwantificeerd, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de debetrentevoet en de kosten vast blijven ten opzichte van het oorspronkelijke niveau en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing blijft.
Indien in geval van financieringshuur de residuele waarde niet werd bepaald op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst, dan kunnen slechts parameters gehanteerd worden die aanduiden dat het gehuurde goed onderworpen is aan een lineaire afschrijving die de waarde ervan bij het verstrijken van de normale huurtijd zoals die werd bepaald in de kredietovereenkomst, gelijkmaakt aan nul.
De verplichte brandverzekering dient opgenomen te worden in het jaarlijkse kostenpercentage, behalve wanneer het gaat om de verzekering van de gemeenschappelijke delen bij de aankoop van appartementen of huizen in mede-eigendom en waarvoor een verplichting tot het sluiten van een brandverzekering steeds zou gelden ongeacht of het onroerend goed contant of met behulp van een hypothecair krediet werd aangekocht.
KB JKP, artikel 4, § 2
§ 2. Wanneer bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage blijkt dat één of meerdere parameters, nodig voor het oplossen van de basisvergelijking bedoeld in artikel 3, niet kwantificeerbaar zijn op het ogenblik van het verspreiden van reclame, de overhandiging van de precontractuele informatie of het sluiten van de kredietovereenkomst, dan wordt er, ter vervanging van deze parameters, uitsluitend gebruik gemaakt van de volgende bijkomende veronderstellingen:
1° indien de consument op grond van de kredietovereenkomst vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag onmiddellijk en volledig wordt opgenomen;
2° indien een kredietovereenkomst de consument in het algemeen de vrijheid biedt om te kiezen hoeveel krediet hij opneemt, maar bij de verschillende wijzen van kredietopneming een beperking oplegt met betrekking tot het bedrag en de termijn, wordt verondersteld dat het kredietbedrag op de vroegste datum waarin de overeenkomst voorziet, overeenkomstig deze kredietopnemingsbeperkingen wordt opgenomen;
3° indien een kredietovereenkomst verscheidene mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag tegen de hoogste kosten en debetrentevoet wordt opgenomen, toegepast op het meest gebruikelijke mechanisme voor kredietopneming waarvan in het raam van dat soort kredietovereenkomst wordt gebruikgemaakt.
Voor wat de toepassing van de voorgaande bepaling betreft, wordt het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme voor een kredietovereenkomst bepaald op basis van het aantal verrichtingen voor dit soort van kredietovereenkomst in het voorgaande kalenderjaar of het te verwachten aantal verrichtingen in het geval van een nieuw kredietproduct bij de betrokken kredietgever.
Wanneer de kredietgever niet in staat is om dit kredietopnemingsmechanisme te kennen of op grond van redelijke verwachtingen te bepalen dan wordt het mechanisme toegepast met de hoogste debetrentevoet en kosten;
4° in geval van een geoorloofde debetstand op een rekening of een overbruggingskrediet wordt verondersteld dat het kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen. Indien de duur van de geoorloofde debetstand onbekend is, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de duur van het krediet drie maanden bedraagt. Indien de duur van het overbruggingskrediet onbekend is wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de duur twaalf maanden bedraagt;
5° in geval van een andere kredietovereenkomst voor onbepaalde duur dan de kredietovereenkomsten bedoeld onder 4° van deze paragraaf wordt geacht dat:
a) voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming, het krediet vanaf de datum van de eerste kredietopneming voor een periode van 20 jaar wordt verstrekt en dat de laatste betaling door de consument het saldo van het kapitaal, de rente en eventuele overige kosten dekt; en voor alle overige kredietovereenkomsten dat het krediet vanaf de datum van de eerste kredietopneming voor een periode van één jaar wordt verstrekt en dat de laatste betaling door de consument het saldo van het kapitaal, de rente en de eventuele overige kosten dekt;
b) het kapitaal vanaf één maand na de datum van de eerste kredietopneming door de consument in gelijke maandelijkse termijnbedragen wordt terugbetaald. In gevallen waarin het kapitaal binnen elke betalingstermijn uitsluitend volledig in één betaling moet worden terugbetaald, worden achtereenvolgende kredietopnemingen en terugbetalingen door de consument van het gehele kapitaal geacht over de periode van één jaar plaats te vinden. De rente en overige kosten worden overeenkomstig deze kredietopnemingen en terugbetalingen van kapitaal toegepast zoals in de kredietovereenkomst vastgelegd.
In dit punt wordt onder een kredietovereenkomst voor onbepaalde duur een krediet zonder vaste looptijd verstaan, met inbegrip van een krediet dat binnen of na een bepaalde periode volledig moet worden terugbetaald, maar vervolgens, na terugbetaling, weer beschikbaar is om te worden opgenomen;
6° in geval van andere kredietovereenkomsten dan geoorloofde debetstanden, overbruggingskredieten, gedeelde vermogenskredietovereenkomsten (shared equity-overeenkomsten), voorwaardelijke verplichtingen of garanties en kredietovereenkomsten voor onbepaalde duur zoals bedoeld in de veronderstellingen onder 4°, 5°, 11° en 12°:
a) indien de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten terugbetaling van kapitaal niet kan worden vastgesteld, wordt de terugbetaling geacht te zijn verricht op de vroegste datum en met het laagste bedrag waarin de kredietovereenkomst voorziet;
b) indien het interval tussen de datum van de eerste opneming en de datum van de eerste door de consument te betalen aflossing niet kan worden vastgesteld, wordt het geacht het kortste interval te zijn;
7° wanneer de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten betaling op basis van de kredietovereenkomst of op basis van de veronderstellingen onder 4°, 5°, 6°, 11° of 12° niet kan worden vastgesteld, wordt de betaling geacht te zijn verricht overeenkomstig de data en voorwaarden van de kredietgever en, indien deze onbekend zijn:
a) wordt de rente samen met de terugbetalingen van kapitaal betaald;
b) worden in één bedrag uitgedrukte niet-rentekosten betaald op de datum waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten;
c) worden in verschillende betalingen uitgedrukte niet-rentekosten in periodieke termijnen betaald, te beginnen op de datum van de eerste terugbetaling van kapitaal, en indien het bedrag van dergelijke betalingen onbekend is, worden deze geacht gelijke bedragen te zijn;
d) dekt de laatste betaling het saldo van het kapitaal, de rente en de eventuele overige kosten;
8° indien voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming of de voorwaardelijke verplichting of garantie het kredietbedrag nog niet is overeengekomen, wordt het geacht 170.000 euro te bedragen. Voor alle overige kredietovereenkomsten waarbij het kredietbedrag nog niet is overeengekomen wordt het bedrag geacht 1.500 euro te zijn;
9° indien voor een beperkte termijn of een beperkt bedrag verschillende debetrentevoeten en kosten worden aangeboden, worden de hoogste debetrentevoet en de hoogste kosten geacht de debetrentevoet en de kosten voor de gehele duur van de kredietovereenkomst te zijn;
10° met betrekking tot kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor de eerste periode is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode een nieuwe debetrentevoet wordt vastgesteld die vervolgens periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen indicator of referte-index, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat vanaf het eind van de periode met vaste debetrentevoet de debetrentevoet dezelfde is als op het ogenblik van de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, gebaseerd op de waarde van de overeengekomen indicator of referte-index op dat moment, doch, in het geval van hypothecair krediet, niet lager dan de vaste debetrentevoet;
11° in het geval van voorwaardelijke verplichtingen of garanties wordt het kredietbedrag geacht volledig in één bedrag te worden opgenomen op de vroegste van de volgende data:
a) de meest recente datum van kredietopneming die is geoorloofd krachtens de kredietovereenkomst welke de mogelijke bron van de voorwaardelijke verplichting of garantie is; of
b) in het geval van een roll-over krediet, aan het eind van de eerste periode vóór de hernieuwing van de kredietovereenkomst.
12° in het geval van gedeelde vermogenskredietovereenkomsten (zgn. "shared equity-overeenkomsten"):
a) worden de aflossingen door de consumenten geacht op de laatste krachtens de kredietovereenkomst geoorloofde datum of data plaats te vinden;
b) het percentage van de waardestijging van het onroerend goed dat de gedeelde vermogenskredietovereenkomst (shared equity-kredietovereenkomst) dekt, en elk percentage van de inflatie-index waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen, worden verondersteld gelijk te zijn aan een percentage gelijk aan de hoogste van twee waarden, namelijk het huidige inflatiestreefcijfer van de centrale bank en het inflatiepeil in de lidstaat waar het onroerend goed op het tijdstip van het sluiten van de kredietovereenkomst is gelegen, dan wel aan 0 % indien deze percentages negatief zijn.
KB JKP, Artikel 4, § 3
§ 3. Bij de hypothecaire kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor een eerste periode van ten minste vijf jaar is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode wordt onderhandeld over de debetrentevoet teneinde een nieuwe vaste debetrentevoet overeen te komen voor een verdere materiële periode, dekt de berekening van het bijkomende, illustratieve jaarlijkse kostenpercentage dat in het Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS) is meegedeeld uitsluitend de oorspronkelijke periode met vaste rentevoet en wordt de berekening gebaseerd op de veronderstelling dat aan het einde van de periode met vaste debetrentevoet het uitstaand kapitaal is afgelost.
KB JKP, Artikel 4, § 4
§ 4. Wanneer de kredietopening verschillende debetrentevoeten voorziet in functie van de opgenomen bedragen of betalingstermijnen, mogen geen van deze debetrentevoeten hoger zijn dan het maximale jaarlijkse kostenpercentage vastgesteld in functie van het kredietbedrag.
Evenzo, wanneer de financieringshuur verschillende tijdstippen voorziet waarop de koopoptie kan gelicht worden, wordt het jaarlijkse kostenpercentage berekend voor elk geval afzonderlijk.
HOOFDSTUK 5. - Debet- en nalatigheidsinteresten
KB JKP, Artikel 5
De nalatigheidsinteresten inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet met een roerende bestemming worden berekend volgens dezelfde methode als hetgeen overeenkomstig artikel VII.78, § 2, 7°, van het Wetboek van economisch recht en artikel VII.134, § 2, 7° van het Wetboek van economisch recht contractueel is voorzien voor de berekening van de debetintresten.
KB JKP, Artikel 6
De debetrentevoet en de nalatigheidsintrestvoet worden uitgedrukt in procent en worden afgerond op twee decimalen. Indien de derde decimaal vijf of meer bedraagt, wordt de tweede decimaal naar boven afgerond. In de overige gevallen wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal.
HOOFDSTUK 6. - Referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten
KB JKP, Artikel 7
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "de referte-index": de waarde van de referte-index bedoeld in artikel VII.143, § 3, 3°, van het Wetboek van economisch recht.
KB JKP? Art. 8
Voor de veranderlijkheid van de debetrentevoet van de kredietovereenkomsten, bedoeld in de artikelen VII.86 en VII.143 van het Wetboek van economisch recht, wordt voor een krediet in euro één van de volgende referte-indexen genomen die maandelijks worden berekend door het Rentenfonds overeenkomstig de volgende voorschriften:
1° index A van een kalendermaand is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde der referentierentevoeten, opgetekend gedurende de maand die eindigt op de 10de van die kalendermaand, van de lijn van de schatkistcertificaten waarvan de residuele looptijd het dichtst bij een jaar is. Deze referentierentevoeten worden dagelijks door het Rentenfonds bekendgemaakt overeenkomstig artikel 2, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 20 december 2007 betreffende de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten;
2° de indexen B, C, D, E, F, G, H, I en J van een kalendermaand zijn ieder gelijk aan het rekenkundig gemiddelde der theoretische rendementsvoeten, opgetekend gedurende de maand die eindigt op de 10de van die kalendermaand, van de effecten van de Staatsschuld over respectievelijk 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 jaar die het Rentenfonds dagelijks bepaalt door wiskundige interpolatie. Het Rentenfonds voert die interpolaties uit op basis van de referentierentevoeten of -koersen die zij voor de schatkistcertificaten en lineaire obligaties bekendmaakt overeenkomstig artikel 2, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 20 december 2007. Voor een gepaste toepassing van de interpolatiewerkwijze kan het Rentenfonds zich beperken tot de waarnemingen van sommige waarden.
3° Indien de rentevoet van het krediet op een andere periode slaat dan één jaar, wordt de in aanmerking te nemen referte-index bekomen door de bekendgemaakte jaarindex om te zetten in een index die slaat op die periode, met behulp van de formule van samengestelde interest.
KB JKP, Art. 10
Door toedoen van het Rentenfonds wordt de lijst van de in artikel 7 bedoelde referte-indexen maandelijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, op de twintigste dag. Indien deze dag geen dag van publicatie is, wordt hij bekendgemaakt op de volgende dag van publicatie.
De referte-indexen worden onder jaarlijkse, semestriële, trimestriële en maandelijkse vorm bekendgemaakt.
HOOFDSTUK 7. - Maximale jaarlijkse kostenpercentages
KB JKP, Art. 11
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "de referentie-index":
1° voor de kredietopening: het maandgemiddelde van de interbancaire rentevoet EURIBOR op drie maanden.
2° voor de andere kredietovereenkomsten:
- voor de bedragen tot 1.250 euro: index A van een kalendermaand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, 1° ;
- voor de bedragen meer dan 1.250 euro tot 5.000 euro: index B van een kalendermaand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2° ;
- voor de bedragen hoger dan 5.000 euro: index C van een kalendermaand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°.
De referentie-index wordt afgerond op twee decimalen na de komma. Indien de derde decimaal vijf of meer bedraagt, wordt de tweede decimaal naar boven afgerond. In de overige gevallen wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal.
Dit hoofdstuk is enkel van toepassing op de consumentenkredieten en de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming.
KB JKP, Art. 12
§ 1.
De maximale jaarlijkse kostenpercentages worden vastgelegd in de basistabel opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.
§ 2.
Om de zes maanden, bij het verstrijken van de maand maart en van de maand september, worden de referentie-indexen van de afgelopen maand vergeleken met de referentie-indexen die het laatst aanleiding gaven tot een wijziging van de respectievelijke maximale jaarlijkse kostenpercentages. Voor de toepassing van dit besluit worden de referentie-indexen van de maand maart 2016 beschouwd als eerste referentie-indexen.
Bij een eerste wijziging van een referentie-index met minstens 0,75 punten wordt het overeenstemmende maximale jaarlijkse kostenpercentage, opgenomen in de basistabel, gewijzigd in dezelfde zin en met hetzelfde aantal procentpunten, waardoor een referentievoet bekomen wordt. Het nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentage is gelijk aan deze referentievoet afgerond naar de meest nabije eenheid of halve eenheid.
Bij iedere verdere wijziging van een referentie-index, met minstens 0,75 punt, wordt de laatst vastgestelde referentievoet gewijzigd in dezelfde zin en met hetzelfde aantal procentpunten. Het nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentage is dan gelijk aan deze gewijzigde referentievoet afgerond naar de meest nabije eenheid of halve eenheid.
§ 3.
De nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentages, samen met de bijhorende nieuwe referentie-indexen en referentievoeten, worden onverwijld onder de vorm van een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentages worden van kracht op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand van de bekendmaking ervan.
§ 4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt voor de kredietovereenkomsten bedoeld in artikel VII.3, § 2, 3°, van het Wetboek van economisch recht, waarvan de kosten gelijk of hoger zijn dan de in dat artikel bedoelde drempel, het jaarlijkse kostenpercentage berekend zonder rekening te houden met de veronderstellingen in artikel 4, § 2, 5°, van dit besluit. Het jaarlijkse kostenpercentage wordt voor de toepassing van dit artikel berekend op basis van de veronderstellingen in artikel 4, § 1, eerste lid en § 2, 1° van dit besluit.
HOOFDSTUK 8. - Maximale terugbetalingstermijnen en nulstellingstermijnen.
KB JKP, Art. 13
Voor alle consumentenkredieten en hypothecaire kredieten met een roerende bestemming, behalve de kredietopening, dient het terug te betalen bedrag volledig betaald te worden binnen de hierna volgende maximale terugbetalingstermijnen:
Kredietbedrag | Maximale terugbetalings- termijnen uitgedrukt in maanden |
200 tot 500 euro | 18 |
meer dan 500 euro tot 2.500 euro | 24 |
meer dan 2.500 euro tot 3.700 euro | 30 |
meer dan 3.700 euro tot 5.600 euro | 36 |
meer dan 5.600 euro tot 7.500 euro | 42 |
meer dan 7.500 euro tot 10.000 euro | 48 |
meer dan 10.000 euro tot 15.000 euro | 60 |
meer dan 15.000 tot 20.000 euro | 84 |
meer dan 20 000 euro tot 37.000 euro | 120 |
meer dan 37.000 euro | 240 |
De maximale terugbetalingstermijn neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op het sluiten van de kredietovereenkomst behalve wanneer, overeenkomstig artikel VII.3, § 3, 6°, van het Wetboek van economisch recht, een nieuwe kredietovereenkomst werd gesloten, in welk geval een nieuwe maximale terugbetalingstermijn te bepalen in functie van het nieuwe kredietbedrag een aanvang neemt te rekenen vanaf de datum van ingebrekestelling verstuurd voor de eerste kredietovereenkomst of wanneer overeenkomstig de artikelen VII.91 of VII.147/5 van het Wetboek van economisch recht, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het kredietbedrag rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, in welk geval de maximale terugbetalingstermijn een aanvang neemt binnen de twee maanden volgend op de kennisgeving bedoeld in deze artikelen.
KB JKP, Art.14
§ 1.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder verschuldigd saldo worden verstaan, het nog niet terugbetaalde bedrag der aan de consument toegestane kredietopnemingen met inbegrip van de debetintresten.
§ 2.
Voor alle kredietopeningen die in een periodieke terugbetaling van kapitaal voorzien, dienen minimaal de volgende termijnbedragen te worden betaald:
- ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/18de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
- ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/24ste van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
- ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/36ste van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro;
- ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
- ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/8ste van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
- ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/12de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro;
- ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/3de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
- ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/4de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
- ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro,
zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.
De maximale terugbetalingstermijn van de termijnbedragen, bedoeld in het voorgaande lid, neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de kredietopneming, behalve wanneer, overeenkomstig de artikelen VII.91 of VII.147/5, van het Wetboek van economisch recht, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het bedrag van de kredietopneming rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, in welk geval de maximale terugbetalingstermijn een aanvang neemt binnen de twee maanden volgend op de kennisgeving bedoeld in deze artikelen
§ 3.
Voor alle kredietopeningen bedoeld in § 1, wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan de terugbetalingstermijn die men bekomt bij volledige opneming van het kredietbedrag terugbetaald op basis van een maandelijks termijnbedrag gelijk aan:
1° ofwel 1/12de van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 60 maanden, wanneer het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
2° ofwel 1/18de van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 96 maanden, wanneer het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro,
zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.
Voor alle overige kredietopeningen wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan:
1° twaalf maanden wanneer het kredietbedrag lager dan of gelijk is aan 3.000 euro;
2° zestig maanden wanneer het kredietbedrag hoger is dan 3.000 euro.
De nulstellingstermijn neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de eerste kredietopneming. De termijn neemt opnieuw een aanvang vanaf de eerste kredietopneming volgend op de laatste nulstelling.
HOOFDSTUK 9. - Opheffingsbepalingen
KB JKP, Art 15
Worden opgeheven:
1° het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 11 december 2012;
2° het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 april 1999, 3 maart 2011 en 19 maart 2012.
HOOFDSTUK 10. - Overgangsbepalingen
KB JKP, Art. 16
Dit besluit is van toepassing op alle lopende consumentenkredietovereenkomsten. Dit besluit is eveneens van toepassing op alle lopende hypothecaire kredieten voor wat de toepassing van de artikelen 7 tot 10 betreft en op alle lopende hypothecaire kredieten met roerende bestemming voor wat de toepassing van de artikelen 5, 6 en 11 tot 14 betreft.
De bepalingen die de vermelding en de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage betreffen zijn van toepassing op de nieuwe hypothecaire kredietovereenkomsten, de hiermee verbonden ESIS en de kredietaanbiedingen binnen de perken van en de periodes bedoeld in artikel 41, § 1, van de wet van 22 april 2016 houdende wijziging en invoeging van bepalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht en uiterlijk vanaf 1 april 2017.
HOOFDSTUK 11. - Inwerkingtreding
KB JKP, Art. 17
Dit besluit treedt inwerking op 1 april 2017.
KB JKP, Art. 18
minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.