VII.76: Controle van de identiteit van de consument en van de derde borgsteller

 

Artikel VII.76

Ratio legis

De ratio legis van deze bepaling, die in het kader van de hervorming van 2003 in de WCK is opgenomen, ligt in de bestrijding van bepaalde vormen van misbruik door consumenten die kredieten aanvragen in naam van derden of die derden voorstellen als zekerheidsstellers of medekredietnemers die niet op de hoogte zijn van het gebruik van hun naam. De praktijk heeft uitgewezen dat sommige kredietgevers krediet verstrekken zonder tot een ernstig nazicht van de identiteit van de contractanten over te gaan. Zoals opgeworpen door de Raad voor het Verbruik, betreft het hier vanzelfsprekend een resultaatsverbintenis. Het is bijvoorbeeld niet noodzakelijk dat de kredietgever telkens de voorlegging van de identiteitskaart zou eisen bij oude en goed gekende cliënten. Het is niettemin onaanvaardbaar dat een kredietgever krediet zou verlenen zonder ooit de identiteit van de contractanten te hebben nagekeken op basis van de documenten bedoeld in § 1, of minstens op basis van een fotokopie van deze documenten (Memorie van Toelichting, Parl. St., Kamer., 2001-2002, 1730/001, p.20).

Reikwijdte van de verificatie: naam, voornaam, geboortedatum en woonplaats (consument en derde borgsteller)

De kredietgever mag slechts instemmen met een kredietovereenkomst na verificatie van de identificatiegegevens. Dit zijn de gegevens die opgenomen zijn in artikel VII.78, §2, 1, waarin de identificatiegegevens van de consument in de kredietovereenkomst worden gespecificeerd. Het gaat dus om de naam, voornaam, geboorteplaats en -datum en de woonplaats van de consument. De bepaling is ook van toepassing op zekerheidsovereenkomsten.

Wat is de reikwijdte van de verificatie? De verificatie moet nagaan of de door de consument verstrekte identificatiegegevens wel degelijk kloppen. Een raadpleging van het originele document of van een fotokopie zou voldoende moeten zijn. Volgens de toegepaste ratio legis moet echter ook worden nagegaan of de kredietnemer of de persoonlijke zekerheidssteller beantwoordt aan de verstrekte identificatie. Een kredietaanvraag kan dus, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, niet door een derde partij voor rekening van een consument worden ingediend en evenmin kan een consument optreden als tussenpersoon voor de contacten met de zekerheidssteller.

Bovendien moet de verificatie worden uitgevoerd aan de hand van originele identiteitsdocumenten en niet aan de hand van fotokopieën (D. BLOMMAERT, «La responsabilité du prêteur et de l’intermédiaire de crédit à la lumière de la loi du 24 mars 2003», in Actualités du droit du crédit à la consommation, Bruxelles, Fac. Univ. St Louis, 2004, p.104).

Overeenkomstig de artikelen VII.116 e.v. van het Wetboek mag niet worden gestipuleerd dat de consument de kredietgever een mandaat geeft om namens hem een verzoek om woonplaatsgegevens te richten aan de bevoegde autoriteiten of om een uittreksel uit het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister op te vragen. Om deze stappen uit te mogen voeren, moet de kredietgever beschikken over een machtiging van het sectoraal comité voor het Rijksregister van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen). Indien hij over een dergelijke machtiging beschikt, moet dit in het contract worden gespecificeerd.

Aanvullende vereiste: het nummer van het Rijksregister

De wettelijk verplichte verificatie van identificatiegegevens is van groot belang voor de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren en wordt opgelegd door artikel VII.77, §1, lid 2 (en VII.149, §1). Alleen wanneer de raadplegingsgegevens juist zijn, zal de Centrale zijn antwoord aan de juiste persoon kunnen richten. Volgens artikel VII.150 (oud artikel 5 van de wet van 10 augustus 2001), Voor de toepassing van dit boek en met het oog op de identificatie van de consumenten en de zekerheidsstellers, gebruiken de kredietgevers het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen.

Bij identiteitscontroles moet de kredietgever naast de in artikel VII.76 opgesomde gegevens ook het Rijksregisternummer verzamelen (de identificatiegegevens van de Centrale worden regelmatig getoetst aan de gegevens in het Rijksregister). Artikel 2, §2 van het koninklijk besluit van 23 maart 2017 dat de reglementering van de Centrale vastlegt, vereist de verificatie van dezelfde documenten als deze vermeld in artikel VII.76. Het rapport aan de Koning dat voorafging aan dit koninklijk besluit specificeert het volgende: Op verzoek van onder meer de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke levenssfeer wordt verwezen naar het Rijksregister als authentieke bron voor het bepalen van het identificatienummer, de officiële voornaam en geboortedatum.

Gedeeltelijk gereglementeerde overeenkomsten

Artikel VII.76 is niet van toepassing op bepaalde gedeeltelijk gereglementeerde kredietovereenkomsten (VII.3, §3, 1° [overeenkomsten van minder dan 200 euro], VII.3, §3, 2° [debetstand op een rekening die binnen een maand aangezuiverd moeten worden] en VII.3, §3, 4° [overschrijdingen]. De Centrale moet worden geraadpleegd bij de verlening van alle consumentenkredieten, met uitzondering van kredietovereenkomsten voor bedragen van minder dan 200 euro en voor debet faciliteiten die binnen een maand moeten worden terugbetaald.

Resultaatsverbintenis en bewijslast

Het betreft een resultaatsverbintenis waarvan het bewijs van uitvoering door de professionals geleverd moet worden. Indien hij wil bewijzen dat hij aan deze eis heeft voldaan, moet de professional dus een kopie bewaren van het identificatiedocument dat de consument bij de kredietaanvraag voorlegde, tenzij hij kan aantonen dat deze een regelmatige klant is die hem goed bekend is en wiens identificatie eerder is uitgevoerd bij andere verrichtingen, zoals het openen van een bankrekening.

Wanneer het contact met de consument via een tussenpersoon verloopt, zijn bij de identiteitscontrole bijzondere verplichtingen van toepassing voor de tussenpersoon. Deze zijn doorgaans vastgelegd in de overeenkomst die de kredietgever sluit met de tussenpersonen met wie hij samenwerkt. De kredietgever kan de tussenpersoon dus specifieke verplichtingen opleggen om gegevens te verifiëren die de consument hem meedeelde.

De vrederechter van het eerste kanton van Brussel veroordeelde een kredietbemiddelaar tot het schadeloosstellen van de kredietgever voor de gevolgen van een krediet aan een consument die een valse identiteit en een vals loonbriefje had opgegeven (Vred. Brussel (I), 13 oktober 1994 geciteerd door BLOMMAERT D. en NICHELS F., "Kroniek van het consumentenkrediet (1991-1994)", T.B.H. 1995, p. 944). Het Hof van Beroep te Antwerpen veroordeelde een kredietbemiddelaar tot de betaling van het kredietbedrag omdat hij een summiere controle (een "zichtcontrole") had uitgevoerd van de identiteit van de consument (de identiteitskaart was door een derde overhandigd en de kredietbemiddelaar nam er genoegen mee het huwelijksvermogensstelsel alleen telefonisch te verifiëren) terwijl de overeenkomst die hij had afgesloten met de kredietgever de kredietbemiddelaar aansprakelijk stelde voor de juistheid van de informatie waarover hij beschikte of had moeten beschikken(Antwerpen, 17 september 2009, R.W. 2011-2012, 185).

Sanctie

Artikel VII.201, lid 1, 3° voorziet in een sanctie in de vorm van een vermindering van verplichtingen ten voordele van de consument indien de in artikel VII.76 bedoelde formaliteiten met betrekking tot de sluiting van de overeenkomst niet zijn nageleefd. Deze sanctie komt ten goede van de consument en niet van de zekerheidssteller. In ieder geval is het zo dat, indien de identiteit van een derde is gebruikt, deze laatste niet gebonden is aan de bepalingen van het contract en dat, als hij kan aantonen dat de kredietgever naliet om de gegevens te verifiëren, hij zijn aansprakelijkheid ter discussie kan stellen om zijn schade vergoed te verkrijgen.

Back to top