VII.100 en 101 - VII.147/15 en /16: Niet geoorloofde debetstand - Overschrijding

 

De bepalingen

Artikel VII.100

§ 1. Wanneer een debetstand zich voordoet in het raam van een kredietopening [2 of een betaalrekening]2 terwijl de kredietgever iedere debetstand die het toegestane kredietbedrag te boven gaat uitdrukkelijk verboden heeft, schort de kredietgever de kredietopnemingen op en eist de terugstorting van het bedrag in niet geoorloofde debetstand binnen een termijn van maximaal vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de dag van de niet geoorloofde debetstand.
In dat geval kunnen slechts de uitdrukkelijk overeengekomen en door dit Boek geoorloofde verwijlinteresten en kosten worden gevraagd. De verwijlinteresten worden berekend op het bedrag van de niet geoorloofde debetstand.
De kredietgever brengt onverwijld de consument, op een duurzame drager, op de hoogte van:
1° de niet geoorloofde debetstand;
2° het bedrag van de niet geoorloofde debetstand;
3° de eventuele boetes, kosten of verwijlinteresten toepasselijk op het bedrag van de niet geoorloofde debetstand.
§ 2. In geval de consument de verplichtingen die voortvloeien uit de vorige paragraaf niet nakomt, stelt de kredietgever een einde aan de overeenkomst binnen de perken van artikel VII. 105, eerste lid, 3°, of sluit bij wege van schuldvernieuwing een nieuwe overeenkomst met een verhoogd kredietbedrag en dit met eerbiediging van alle bepalingen van dit boek.

Artikel VII.101

Wanneer een overschrijding minstens 1.250 euro bedraagt en langer dan een maand aanhoudt, brengt de kredietgever onverwijld de consument, op een duurzame drager, op de hoogte van:
1° de overschrijding;
2° het overschreden bedrag;
3° van de debetrentevoet, de eventuele toepasselijke boetes en kosten toepasselijk op het overschreden bedrag.
De Koning kan dit bedrag wijzigen. Tot zolang de informatie bedoeld in het voorgaande lid niet wordt verstrekt, kan de kredietgever op het overschreden bedrag slechts de laatst toegepaste debetrentevoet toepassen, met uitsluiting van iedere boete, vergoeding of verwijlinterest.
Indien de overschrijding bij het verstrijken van een termijn van drie maand vanaf haar ontstaan niet is aangezuiverd, schort de kredietgever de kredietopnemingen op en stelt hij een einde aan de overeenkomst binnen de perken van artikel VII. 105, eerste lid, 3°, of sluit hij bij wege van schuldvernieuwing een nieuwe overeenkomst met een verhoogd kredietbedrag en dit met eerbiediging van alle bepalingen van dit boek.

Artikel VII.147/15

§ 1. Wanneer een debetstand zich voordoet in het raam van een kredietopening of een betaalrekening, die een hypothecair krediet met een roerende bestemming uitmaakt, terwijl de kredietgever iedere debetstand die het toegestane kredietbedrag te boven gaat uitdrukkelijk verboden heeft, schort de kredietgever de kredietopnemingen op en eist de terugstorting van het bedrag in niet geoorloofde debetstand binnen een termijn van maximaal vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de dag van de niet geoorloofde debetstand.
In dat geval kunnen slechts de uitdrukkelijk overeengekomen en door dit boek geoorloofde verwijlintresten en kosten worden gevraagd. De verwijlintresten worden berekend op het bedrag van de niet geoorloofde debetstand.
De kredietgever brengt onverwijld de consument, op een duurzame drager, op de hoogte van :
1° de niet geoorloofde debetstand;
2° het bedrag van de niet geoorloofde debetstand;
3° de eventuele boetes, kosten of verwijlintresten toepasselijk op het bedrag van de niet geoorloofde debetstand.
§ 2. In geval de consument de verplichtingen die voortvloeien uit de vorige paragraaf niet nakomt, stelt de kredietgever een einde aan de overeenkomst binnen de perken van artikel VII.147/20, § 1, 3°, of sluit bij wege van schuldvernieuwing een nieuwe overeenkomst met een verhoogd kredietbedrag en dit met eerbiediging van alle bepalingen van dit boek.

Artikel VII.147/16

Wanneer een overschrijding, die een hypothecair krediet met een roerende bestemming uitmaakt, minstens 1 250 euro bedraagt en langer dan een maand aanhoudt, brengt de kredietgever onverwijld de consument, op een duurzame drager, op de hoogte van :
1° de overschrijding;
2° het overschreden bedrag;
3° van de debetrentevoet, de eventuele toepasselijke boetes en kosten toepasselijk op het overschreden bedrag.
De Koning kan dit bedrag wijzigen. Tot zolang de informatie bedoeld in het voorgaande lid niet wordt verstrekt, kan de kredietgever op het overschreden bedrag slechts de laatst toegepaste debetrentevoet toepassen, met uitsluiting van iedere boete, vergoeding of verwijlintrest.
Indien de overschrijding bij het verstrijken van een termijn van drie maand vanaf haar ontstaan niet is aangezuiverd, schort de kredietgever de kredietopnemingen op en stelt hij een einde aan de overeenkomst binnen de perken van artikel VII.147/20, § 1, 3°, of sluit hij bij wege van schuldvernieuwing een nieuwe overeenkomst met een verhoogd kredietbedrag en dit met eerbiediging van alle bepalingen van dit boek.

Het principe - onaantastbaarheid van de kredietovereenkomst

Het krachtens de wet verplichte formalisme voor de opmaak van de kredietovereenkomst, maakt elke wijziging aan de kredietvoorwaarden onmogelijk, zelfs met wederzijds akkoord, behalve indien een nieuwe kredietovereenkomst wordt gesloten (zie de commentaren onder VI.86, § 2 en VII.145). De kredietgever en de consument kunnen dus zelfs niet met wederzijds akkoord het kredietbedrag, de duur van de terugbetaling, het bedrag van de maandelijkse terugbetalingen enz. wijzigen.

Ontstaan van de teksten van artikelen VI.100 en VII.101

In 2003, heeft de Belgische wetgever bepaalde aanpassingen ingevoerd op het principe van onaantastbaarheid. Zo werd een artikel 60bis ingevoerd om de gevolgen van de niet geoorloofde debetstand te regelen. Het ging erom de situatie van een overschrijding van de kredietgrens te regelen zonder dat de kredietgever deze had toegestaan (bijvoorbeeld de opname van de interesten die de rekening in een debetstand brengen tot beneden de overeengekomen grens).

De wet voorzag derhalve in een plicht van de kredietgever om de opnemingen te schorsen en te eisen dat het krediet binnen de 45 dagen terug wordt gebracht binnen de toegelaten grenzen. Een artikel 60ter voerde overigens een uitzondering in op het principe van de onaantastbaarheid door de kredietgever toe te laten een overschrijding van het kredietbedrag gedurende maximum 45 dagen toe te kennen op voorafgaande vraag van de consument.

Deze twee bepalingen werden aangepast onder druk van richtlijn 2008/48/EG die door de wet van 13 juni 2010 werd omgezet in de WCK.

De richtlijn die het begrip kredietopening niet kent, beoogt slechts de mogelijkheden tot debetstand en overschrijdingen, met andere woorden kredietopeningen die worden toegestaan op een rekening. Daar tegenover is de definitie van de kredietopening zoals zij in de Belgische wetgeving voorkomt ruimer, gezien zij niet alleen de geoorloofde debetstanden en overschrijdingen beoogt maar meer algemeen alle kredietopeningen met inbegrip van dezen die niet zijn toegekend op een bankrekening zoals bijvoorbeeld de kredietopeningen die verbonden zijn aan een kredietkaart (bijvoorbeeld in de groothandel).

Bij het omzetten van de bepalingen van de richtlijn op het vlak van de overschrijding, heeft de Belgische wetgever het verbod behouden van het principe van de niet geoorloofde debetstand. Artikel 60bis voorziet hierin op impliciete wijze een definitie gezien het een debetstand betreft die zich voordoet terwijl de kredietgever iedere debetstand die het toegestane kredietbedrag te boven gaat uitdrukkelijk verboden heeft. Deze bepaling beoogt alle kredietopeningen met inbegrip van kasfaciliteiten. De principes blijven onveranderd: schorsing van de opnemingen en eis tot terugbetaling. De memorie van toelichting verduidelijkt:

Artikel 60bis WCK regelt een geval dat niet geregeld werd door de richtlijn, met name de niet geoorloofde debetstand op een rekening verbonden aan alle vormen van kredietopening. Wanneer een kredietgever aangeeft dat hij, zelfs stilzwijgend, geen enkele ongeoorloofde debetstand aanvaart, en hiernaar ook handelt, dan kan de bestaande regeling bedoeld in artikel 60bis worden toegepast op om het even welke kredietopening en als dusdanig gehandhaafd worden. De wijzigingen opgenomen in artikel 41 van dit wetsontwerp hebben enkel tot doel om de bestaande bepalingen in te passen en te onderscheiden t.a.v. het begrip —stilzwijgende— overschrijding zoals geregeld door de richtlijn en gedefinieerd in dit wetsontwerp.

Artikel 60ter zoals deze werd gewijzigd door de wet van 13 juni 2010, zet artikel 18 van richtlijn 2008/48/EG inzake de overschrijding om, gedefinieerd als een stilzwijgend aanvaarde geoorloofde debetstand. Artikel 60ter was dus exclusief van toepassing op kaasfaciliteiten, met andere woorden kredietopeningen op een rekening. In werkelijk, om stilzwijgend aanvaard te kunnen worden, moet de overeenkomst deze mogelijkheid uitdrukkelijk voorbehouden aan de kredietgever: volgens artikel 13, § 3, lid 2, van de wet van 10 december 2009 (thans VI.32, § 3, 2de lid, WER) betreffende de betalingsdiensten (SEPA wet) stelde dat: Wanneer het raamcontract betrekking heeft op de opening van een rekening zoals bedoeld in artikel 1, 25°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet en de mogelijkheid bestaat dat de consument een overschrijding wordt toegestaan in de zin van artikel 1°, 12°quater, van voornoemde wet, dan vermeldt het raamcontract de informatie omtrent de debetrentevoet bedoeld in artikel 11bis, § 2, 5°, van voornoemde wet. De betalingsdienstaanbieder verstrekt in elk geval, op papier of op een andere duurzame drager, die informatie regelmatig, ongeacht of er een daadwerkelijke overschrijding plaats vindt of niet.

Uit deze bepaling kan worden afgeleid dat indien in de overeenkomst de voorwaarden van de overschrijding niet zijn vermeld, men ervan moet uitgaan dat de overeenkomst de debetstand op het toegelaten bedrag verbiedt.

De artikelen 60bis (niet geoorloofde debetstand) en 60ter (overschrijding) werden overgenomen zonder verandering (met uitzondering van de aanpassingen om rekening te houden met de overname van de teksten in het WER) respectievelijk met de artikelen VII.100 en VII.101 WER.

De wet van 22 april 2016 heeft dezelfde bepalingen overgenomen voor de overeenkomsten van hypothecair krediet met een roerende bestemming (die in de vorige regeling overeenkomsten van consumentenkrediet waren).

Artikel VII.100 (VII.147/15) - De niet geoorloofde overschrijding

Begrip

Het principe van de onaantastbaarheid van de kredietovereenkomst verplicht de kredietgever om informatica- en boekhoudkundige grenzen te stellen die verhinderen dat er een ongeoorloofde overschrijding zich zou kunnen voordoen. In bepaalde gevallen, kan deze overschrijding echter ontstaan uit omstandigheden die de kredietgever niet kan verhinderen: de opneming van kosten of verschuldigde interesten. In een dergelijk geval, kan de kredietgever niet blijven stilzitten. ArtikelVII.100 WER (VII.147/15) verplicht hem om snel te reageren.

In geval van een niet geoorloofde kredietoverschrijding, moet de kredietgever de kredietopnames opschorten en van de consument eisen dat deze het debetbedrag betaald binnen de 45 dagen (VII.100, § 1 en VII.147/15, § 1).

De kredietgever die een niet geoorloofde debetstand zou toelaten terwijl de overeenkomst (en onder meer de algemene voorwaarden) elke overschrijding verbieden, begaat een fout vermits hij, zodoende, een nieuwe kredietovereenkomst sluit zonder de vereiste vormvereisten in de contractuele fase na te leven.

Informatie aan de consument

Artikel VII.100, § 1, lid 3, WER [VII.145/15, § 1, lid 3] verplicht de kredietgever om de consument onverwijld op de hoogte te brengen. Deze inlichting betreft

  1. het bestaan van de niet geoorloofde debetstand,
  2. het bedrag van de niet geoorloofde debetstand,
  3. de eventuele boetes, kosten of verwijlinteresten toepasselijk op het bedrag van de niet geoorloofde debetstand,
  4. de verplichting tot de terugstorting van het bedrag binnen 45 dagen (VII.100, § 1, eerste lid of VII.147/15, § 1, 1ste lid).

De wet legt geen bijzonder formalisme op voor deze melding. Het is verplicht en het volstaat dat deze melding op papier of op een andere duurzame drager wordt gegeven. De wet voorziet niet in een sanctie in geval van niet nakoming van de informatieplicht. Voor zover de niet naleving van de informatieplicht eveneens een inbreuk op de regel van artikel 86, § 40, [VII.143, § 6] uitmaakt, zou de rechter de sanctie van artikelVII.200 [VII.214] van de wet kunnen toepassen (de consument wordt van rechtswege ontslagen van de interesten en de kosten voor de periode waarop de inbreuk betrekking heeft).

Berekening van de interesten en de kosten op het bedrag van de debetstand

Zoals artikel VII.100, § 1, 2e lid (VII.147/15, § 1, lid 2) verduidelijkt,kunnen slechts de uitdrukkelijk overeengekomen en door Boek VII geoorloofde verwijlinteresten en kosten worden gevraagd. De verwijlinteresten en de kosten die kunnen gevraagd worden zijn deze die onderworpen zijn aan de regeling die georganiseerd wordt door artikel VII.106. De verwijlinteresten worden berekend op het bedrag van de niet geoorloofde debetstand.

De regularisatie

Het mechanisme van de wet laat de consument toe om de niet geoorloofde overschrijding te regulariseren onder twee vormen: ofwel verricht hij binnen een maximumtermijn van 45 dagen een betaling die het kredietgebruik zal terugbrengen tot binnen de contractuele grenzen ofwel sluit hij een nieuwe kredietovereenkomst met de kredietgever voor een hoger bedrag die de vastgestelde overschrijding omvat. Het nieuwe krediet zal het oude vervangen door schuldvernieuwing.

De gevolgen indien niet wordt geregulariseerd

Bij gebreke aan regularisatie van het passief onder de ene of de andere vorm binnen een termijn van 45 dagen, is de kredietgever verplicht om een einde te stellen aan de kredietovereenkomst, in naleving van artikel VII.105, 1ste lid, 3°, WER. Dit artikel legt een voorafgaande verzending van een ingebrekestelling op. De beëindiging van de overeenkomst zal zich dus voordoen bij het uitblijven van regularisatie binnen een termijn van één maand vanaf de ingebrekestelling.

De onmiddellijke verbreking wegens fout

Het door de WER ingestelde mechanisme in artikelen VII.100 en VII.147/15 wijkt af van het gemeen recht. Hieruit volgt dat de overschrijding niet de onmiddellijke verbreking van de contractuele relaties toelaat op grond van artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek en het ontbindend beding dat impliciet vervat is in alle wederkerige overeenkomsten.

De Code verplicht inderdaad om de overschrijding te beschouwen als een fout, maar staat de consument een dubbel termijn toe (45 dagen + 30 dagen) om de overschrijding te regulariseren.

Daarentegen, indien er andere gronden met de overschrijding gepaard gaan (misbruik van vertrouwen, bedrog, …), zal de kredietgever artikel 1184 BW kunnen inroepen in zijn brief waarin hij zijn beslissing motiveert die hij, naar het voorbeeld van de procedure van de artikelen [VII.100 en VII.105] of [VII.147/15 en VII.147/20], aangetekend zal verzenden.

Artikel VII.101 - overschrijding wanneer er geen contractueel verbod is

Principe

Artikel VII.101 zet artikel 18.2. van richtlijn 2008/48/EG om die de hypothese van een overschrijding voorziet die wordt gedefinieerd in artikel 1.9, 52°,WER: een stilzwijgend aanvaarde debetstand waarbij een kredietgever een consument de mogelijkheid biedt bedragen op te nemen die het beschikbare tegoed op zijn betaalrekening of de overeengekomen geoorloofde debetstand op een rekening van de consument te boven gaan. Artikel VII.147/16 bevat een op alle punten gelijkaardige bepaling voor de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming.

De overschrijding betreft enkel de kredietopeningen die worden verleend op rekening, dit wil zeggen een geoorloofde debetstand op een rekening. De kredietgever kan in dat geval een bepaalde overschrijding aanvaarden binnen de strikte grenzen bepaald door artikel VII.101 indien en voor zover de kredietovereenkomst niet elke overschrijding verbiedt:

De overschrijding moet niet noodzakelijk het voorwerp uitmaken van een geschrift. Zij kan voortvloeien uit de ontstentenis van een stilzwijgende toelating voor zover de overschrijdingen niet verboden zijn door de overeenkomst. Indien zij wel verboden zijn, moet het stilzwijgen van de kredietgever ten aanzien van een niet geoorloofde debetstand geïnterpreteerd worden als een tekortkoming in het licht van artikel VII.100 (CK) of VII.147/15 (HK).

De limieten vastgesteld in artikelen VII.100 en VII.147/15

  • Maximum 1.250 EUR. Als de overschrijding meer bedraagt dan 1.250 EUR, is de kredietgever ertoe gehouden om art.VII.100 (CK) of VII.147/15 (HK) toe te passen.
  • Maximum 3 maanden. Indien de overschrijding bij het verstrijken van een termijn van drie maand, niet is aangezuiverd moet de kredietgever de kredietopnemingen opschorten en hetzij een einde stellen aan de overeenkomst binnen de perken van artikel VII.105, lid 1, 3° (CK) of VII.147/20, § 1, 3° (HK), hetzij bij wege van schuldvernieuwing een nieuwe overeenkomst met een verhoogd kredietbedrag opmaken met eerbiediging van alle bepalingen van de wet.

Informatieverplichting

Van zodra de overschrijding meer dan 1 maand bedraagt. Indien de overschrijding langer aanhoudt dan een maand, is de kredietgever ertoe gehouden om de consument onverwijld op een duurzame drager op de hoogte te stellen van a) het bestaan van de overschrijding, b) het overschreden bedrag, c) van de debetrentevoet en kosten toepasselijk op het overschreden bedrag. In tegenstelling tot de artikelen VII.100 en VII.147/15 verduidelijken de artikelen VII.101 en VII.147/16 de sanctie in geval van een tekortkoming aan de informatieplicht: tot zolang de informatie niet wordt verstrekt, kan de kredietgever op het overschreden bedrag slechts de laatst toegepaste debetrentevoet toepassen, met uitsluiting van iedere boete, vergoeding of verwijlinterest.

Back to top