Betalingsdiensten

De verbanden tussen titel 3 (betalingsdiensten) en titel 4 (consumentenkrediet) van boek VII van het WER

De wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten (WBD), die richtlijn 2007/64/EG grotendeels heeft omgezet, werd overgenomen in titel 3 van boek VII van het WER. De bedoelde betalingsdiensten (artikel I.9, 1°, d) zijn elke dienst, te koop aangeboden in het raam van een bedrijfsactiviteit, met name (d) de uitvoering van betalingstransacties waarbij de geldmiddelen zijn gedekt door een krediet dat aan de betalingsdienstgebruiker wordt verstrekt:
-
uitvoering van domiciliëringen;
- uitvoering van betalingstransacties via een betaalinstrument;
- uitvoering van overschrijvingen, met inbegrip van doorlopende betalingsopdrachten;

Er is dus een wisselwerking tussen titel 3 en titel 4 van het WER, aangezien de toepassingsgebieden elkaar overlappen. Zo zal een kredietopening verbonden aan een lopende rekening onderworpen zijn aan beide wetgevingen: naast het krediet zelf zijn het gebruik van de rekening en de kaart voor betalingen en geldopnames immers betalingsdiensten.

Lex generalis et lex specialis

In de memorie van toelichting van de WBD wordt meermaals vermeld dat de WBD functioneert als een lex generalis ten aanzien van de WCK, lex specialis. Deze regel houdt in dat voor wat betreft transparantie en informatieverstrekking voor zowel eenmalige betalingstransacties als raamcontracten de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet als “lex specialis” fungeert tav dit wetsontwerp dat zal gelden als “lex generalis”. In concreto betekent dit dat bv. inzake informatieverstrekking, wanneer het aanbieden van een betalingsdienst of betalingstransactie gekoppeld zou worden aan kredietverrichtingen, de consumentenkredietwetgeving blijft gelden naast de wet op de betalingsdiensten, zowel wat betreft de geharmoniseerde regelen ingeschreven in de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, of de aangepaste wetgeving te nemen in functie van de omzetting van richtlijn 2008/48/EG als de niet geharmoniseerde bepalingen ingeschreven in deze regelgeving, in zoverre dat deze laatste overeenstemmen met de algemene regels van het Gemeenschapsrecht (Memorie van Toelichting, Parl. St., Kamer, Zitt. 2008-2009, 2179/001, bl. 35).

Dit principe blijft van kracht sinds de omzetting in het WER: de bepalingen van titel 3 van boek VII, WER, zijn van toepassing samen met de bepalingen van titel 4, wanneer het krediet in een betalingsdienst is ingebed.

In geval van conflict van normen prevaleren de bepalingen van titel 4. In de memorie van toelichting (WBD) staat bijvoorbeeld met betrekking tot het einde van de overeenkomst betreffende een betalingsdienst. Artikel VII.37, §2, stelt : Indien het raamcontract onlosmakelijk verbonden is met andere overeenkomsten die onderworpen zijn aan bijzondere opzeggingstermijnen, dan zal de betalingsdienst aanbieder hiermee rekening mee moeten houden. In dat verband kan bv. verwezen worden naar betaalrekeningen verbonden aan een kredietlijn, zoals de voorschotten op rekening courant die krachtens de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet gelijkgesteld worden met een kredietopening. Indien in dat geval de betaalrekening vroegtijdig wordt opgezegd zou de kredietopening niet meer kunnen functioneren terwijl voor de opzegging van de kredietopening van onbepaalde duur een termijn van 3 maand geldt. In dat geval is de kredietgever en de betalingsdienstaanbieder een en dezelfde persoon en zal de opzegtermijn de facto moeten verlengd worden op grond van de dwingende bepalingen van de wet op het consumentenkrediet(op.cit., bl. 48).

Deze regel wordt uitdrukkelijk weergegeven in artikel VII.4: De bepalingen van deze titel doen geen afbreuk aan andere wettelijke bepalingen opgenomen in titel 4 van dit boek waarbij bijkomende vereisten inzake voorafgaande informatie of bijzondere voorwaarden, rechten en plichten worden opgelegd inzake kredietverlening aan consumenten.

De bijzondere regels voor betaalinstrumenten

Artikel VII.22, 2°, (a), WER verplicht de uitgever ertoe de betalingsdienstgebruiker te informatie te verstrekken (d.w.z. elke natuurlijke persoon, en niet enkel een consument in de zin van de WCK), en minstens een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de aan te bieden betalingsdienst, en, desgevallend, de gebruiksmogelijkheden van het betaalinstrument en in het bijzonder het feit of de mogelijkheid bestaat uitgavenlimieten voor het gebruik van het betaalinstrument, overeenkomstig artikel VII.37, § 1, overeen te komen. Bij die vereisten komen de vereisten van titel 4 inzake kredietovereenkomsten indien de functies van de kaart de terbeschikkingstelling van een kredietovereenkomst aan de consument in de zin van het WER omvatten.

Op een bepaald punt is titel 3 een aanvulling op titel 4, boek VII, WER. Artikel VII.29, §2, stelt Indien zulks in het raamcontract is overeengekomen, kan de betalingsdienstaanbieder zich het recht voorbehouden het betaalinstrument te blokkeren om objectief gerechtvaardigde redenen die verband houden met de veiligheid van het betaalinstrument, een vermoeden van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van het betaalinstrument of, in geval van een betaalinstrument met een kredietlijn, een aanzienlijk toegenomen risico dat de betaler niet in staat is zijn betalingsplicht na te komen.In dergelijke gevallen informeert de betalingsdienstaanbieder de betaler op de overeengekomen wijze en onverminderd de toepassing van artikel VII.98, § 2, van de blokkering van het betaalinstrument en van de redenen daarvoor, indien mogelijk voordat het betaalinstrument wordt geblokkeerd, en ten laatste onmiddellijk daarna.

Artikel VII.98 specificeert de modaliteiten van de aan de consument te verstrekken informatie. De aanbieder zal zich dus moeten beroepen op artikel VII.98 indien de overeenkomst hem toestaat het betaalinstrument te blokkeren.

Bovendien schrijven de artikelen VII.78, §3, 1° en VII.134, §3, 1° voor dat de kredietgever in de overeenkomst de regels moet vermelden die van toepassing zijn in geval van verlies, diefstal of onrechtmatig gebruik van de kaart of titel, evenals, desgevallend, het maximumbedrag ten belope waarvan de consument het risico draagt voortvloeiend uit onrechtmatig gebruik ervan door een derde.

De door titel 3 vereiste informatie

Titel 3 van boek VII bevat een reeks bepalingen die moeten worden toegepast met inachtneming van de bepalingen van titel 4:

  • Zo bepaalt artikel VII.37, §1: Wanneer voor de mededeling van de instemming gebruik wordt gemaakt van een specifiek betaalinstrument, kunnen de betaler en de betalingsdienstaanbieder uitgavenlimieten overeenkomen voor betalingstransacties die met dat betaalinstrument zijn uitgevoerd. Indien het plafond betrekking heeft op een consumentenkrediet in de zin van het WER, is het kredietbedrag het bedrag van het door de uitgever toegestane maximumbedrag. Het WER staat daarentegen geen wijziging toe van het bedrag van een consumentenkrediet wegens de onveranderlijkheid van de kredietovereenkomst. Er moet dus een nieuwe kredietovereenkomst worden gesloten met inachtneming van het wettelijke formalisme.
  • Artikel VII.22, 3° verplicht de mededeling aan de titularis van alle kosten die voor zijn rekening komen, met name, in voorkomend geval, de toegepaste rentevoet, de berekeningswijze daarvan en de berekeningswijze van de wisselkoers. Indien er interesten en kosten worden aangerekend op transacties die een consumentenkrediet in de zin van het WER uitmaken, moeten de regels van titel 4 betreffende de mededeling van tarieven en kosten in acht worden genomen.
  • Ten slotte legt artikel VII.21, §3, laatste lid een bijzondere informatieplicht op aan de kredietgever die overschrijdingen in de zin van artikel I.9, 52° toestaat: Wanneer het raamcontract betrekking heeft op de opening van een betaalrekening en de mogelijkheid bestaat dat de consument een overschrijding wordt toegestaan, dan vermeldt het raamcontract de informatie omtrent de debetrentevoet bedoeld in artikel VII. 71, § 2, tweede lid, 5°. De betalingsdienstaanbieder verstrekt in elk geval, op een duurzame drager, die informatie regelmatig, ongeacht of er een daadwerkelijke overschrijding plaatsvindt of niet. Het bewijs van die mededeling ligt bij de betalingsdienstaanbieder van de betaler.

Betalingsinstellingen en Instellingen voor elektronisch geld

Andere aspecten (titel I en II en diverse andere artikelen) van de richtlijn 2007/64/EG werden omgezet door de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, Deze wet werd vervangen door de wet van 11 maart 2018, betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen

Artikel 44, § 3 van deze wet staat de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld (art. 192, § 2) toe een consumentenkrediet te verlenen onder de volgende voorwaarden:

1° het krediet wordt verleend door een betalingsinstelling die betalingsdiensten aanbiedt als bedoeld in de punten 4 of 5 van Bijlage I.A;
2° het krediet wordt uitsluitend als aanvulling op de uitvoering van een betalingstransactie verleend;
3° het krediet wordt uitsluitend verleend uit het eigen vermogen van de betalingsinstelling en niet uit geldmiddelen van cliënten die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor de uitvoering van betalingstransacties;
4° het eigen vermogen van de betalingsinstelling staat te allen tijde en naar genoegen van de Bank, in redelijke verhouding tot het totale bedrag van de verleende kredieten.
Het verlenen van kredieten als bedoeld in het eerste lid doet geen afbreuk aan de naleving van de bepalingen van het Wetboek van Economisch Recht inzake kredietverlening.

Back to top