Artikel VII.100

§ 1. Wanneer een debetstand zich voordoet in het raam van een kredietopening [2 of een betaalrekening]2 terwijl de kredietgever iedere debetstand die het toegestane kredietbedrag te boven gaat uitdrukkelijk verboden heeft, schort de kredietgever de kredietopnemingen op en eist de terugstorting van het bedrag in niet geoorloofde debetstand binnen een termijn van maximaal vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de dag van de niet geoorloofde debetstand.
In dat geval kunnen slechts de uitdrukkelijk overeengekomen en door dit Boek geoorloofde verwijlinteresten en kosten worden gevraagd. De verwijlinteresten worden berekend op het bedrag van de niet geoorloofde debetstand.
De kredietgever brengt onverwijld de consument, op een duurzame drager, op de hoogte van:
1° de niet geoorloofde debetstand;
2° het bedrag van de niet geoorloofde debetstand;
3° de eventuele boetes, kosten of verwijlinteresten toepasselijk op het bedrag van de niet geoorloofde debetstand.
§ 2. In geval de consument de verplichtingen die voortvloeien uit de vorige paragraaf niet nakomt, stelt de kredietgever een einde aan de overeenkomst binnen de perken van artikel VII. 105, eerste lid, 3°, of sluit bij wege van schuldvernieuwing een nieuwe overeenkomst met een verhoogd kredietbedrag en dit met eerbiediging van alle bepalingen van dit boek.

Back to top