Voorwaardelijke verplichting of garantie

Definitie

Artikel I.9, 86° - Voorwaardelijke verplichting of garantie

Een kredietovereenkomst die als garantie voor een andere afzonderlijke maar aanvullende transactie fungeert en uit hoofde waarvan het door een onroerend goed gewaarborgde kapitaal slechts wordt opgenomen wanneer zich een of meer in de overeenkomst vermelde gebeurtenissen voordoen.

Commentaar

De definitie vloeit voor uit art. 4, 24°, van de richtlijn 2014/17/EU. Zij viseert de kredietovereenkomsten waarin het kapitaal wordt gewaarborgd door een onroerend goed. Deze definitie betreft dus enkel de hypothecaire kredieten. Het kredietovereenkomst dat hier wordt beoogd of, meer exact, het bedrag van het krediet, fungeert als garantie voor een andere afzonderlijke verrichting. De kredietopname is dus voorwaardelijk, wanneer zich een of meer in de overeenkomst vermelde gebeurtenissen voordoen. Het is wel noodzakelijk dat er sprake is van een kredietovereenkomst. Dit is niet het geval wanneer een consument zich borg stelt en een hypotheek vestigt om de goede uitvoering van zijn borgstellingen te waarborgen. De hypothese die door de definitie wordt beoogd lijkt vrij marginaal; zij komt er op neer dat het bevestigt dat een krediet dat voorwaardelijke bepalingen bevat voor de opname ervan en een hypothecaire zekerheid voorziet, een gereglementeerd krediet is.

Volgens de Memorie van toelichting van de wet van 22 april 2016, De bepalingen onder 86° en 87° hernemen de bepalingen onder artikel 4, 24° en 25° van de richtlijn en betreffen eigenlijk Angelsaksische rechtsfiguren bekend onder de benaming “contingent liability or guarantee” en “shared equity-kredietovereenkomst” die weinig of niet gekend zijn in België. Ze worden opgenomen met het oog op de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage maar het is uiterst twijfelachtig of ze bv. beantwoorden aan de criteria gesteld in de artikelen VII.130 en VII.133 van het WER. (Parl. St., Kamer, Zitt. 54, 1685/001, bl.12-13).

Voor de berekening van het JKP past het de complementaire hypothese van art. 4, §2, 11°, van het KBJKP (14 september 2016) toe te passen, met name:

11° in het geval van voorwaardelijke verplichtingen of garanties wordt het kredietbedrag geacht volledig in één bedrag te worden opgenomen op de vroegste van de volgende data:
a) de meest recente datum van kredietopneming die is geoorloofd krachtens de kredietovereenkomst welke de mogelijke bron van de voorwaardelijke verplichting of garantie is; of
b) in het geval van een roll-over krediet, aan het eind van de eerste periode vóór de hernieuwing van de kredietovereenkomst.

Back to top