24 FEBRUARI 2017. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van de artikelen VII.141, § 2, tweede lid, en VII.145, zesde en zevende lid, van het Wetboek van economisch recht met het oog op de vaststelling van maximale dossierkosten bij een hypothecair kred

Artikel 1. § 1. De maximale dossierkosten, bedoeld in artikel VII.141, § 2, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht, worden volgens een forfaitaire methode vastgesteld.
Zij mogen hoogstens 500 euro bedragen voor een hypothecair krediet met een onroerende bestemming. Voor een kredietovereenkomst bedoeld in voorbeeld 34 opgenomen in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten, maar zonder hypotheekstelling, en voor een overbruggingskrediet, bedoeld in artikel 2, 3°, van hetzelfde besluit, maar zonder hypotheekstelling, mogen deze kosten hoogstens 300 euro bedragen.
Wanneer de kredietovereenkomsten bedoeld in het voorgaande lid tegelijk gepaard gaan met een hypotheekstelling en het sluiten van een tweede kredietovereenkomst dan bedragen de gezamenlijke dossierkosten hoogstens 800 euro.
§ 2. De dossierkosten in geval van herfinanciering bij eenzelfde kredietgever, bedoeld in artikel VII.145, zesde lid, van het Wetboek van economisch recht, mogen hoogstens vijftig procent bedragen van de dossierkosten die, op het ogenblik dat de herfinanciering wordt aangegaan, worden aangerekend voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming.
Als een nieuwe herfinanciering plaats vindt binnen de twaalf maanden na een vorige herfinanciering die plaats vond na de inwerkingtreding van dit besluit dan worden de percentages bedoeld in het eerste lid opgetrokken tot honderd procent.
§ . 3. De maximale duplicatakosten, bedoeld in artikel VII.145, zesde lid, van het Wetboek van economisch recht, en de kosten voor het lichten van de opties, bedoeld in artikel VII.145, zevende lid, van het Wetboek van economisch recht, worden volgens een forfaitaire methode vastgesteld.
Zij mogen hoogstens 50 euro bedragen.

Art. 2. Artikel 1, §§ 1 en 2, zijn van toepassing op de kredietovereenkomsten waarvan het krediet of de wijziging van de kredietovereenkomst bij de kredietgever werd aangevraagd vanaf 1 april 2017. Dit besluit zal ook van toepassing zijn op de kredietovereenkomsten gesloten vanaf 1 juli 2017 indien het krediet of de wijziging werd aangevraagd voor 1 april 2017.

Art. 3. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2017.

Art. 4. De minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Aanhef

FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van economisch recht, de artikelen VII.141, § 2, tweede lid, en VII.145, zesde en zevende lid, vervangen bij de wet van 22 april 2016;
Gelet op het advies 60.863/1 van de Raad van State, gegeven op 15 februari 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat in de Memorie van Toelichting bij de wet van 22 april 2016 houdende wijziging en invoeging van bepalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht (Kamer Doc 54 - 1685/001, blz. 40 en blz. 43) gesteld wordt dat bij het aanrekenen van dossierkosten bij hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming aan de Koning de mogelijkheid wordt open gelaten om bij misbruiken of marktontsporing maxima te voorzien;
Overwegende dat sinds de zomer van 2016 een aantal kredietgevers systematisch deze zogenaamde dossierkosten hebben opgetrokken en zelfs verdubbeld, waarbij in sommige gevallen ook de dossierkosten in geval van herfinanciering bij eenzelfde kredietgever ruim hoger liggen in vergelijking met de dossierkosten voor het aangaan van een eerste nieuw kredietcontract;
Overwegende dat deze dossierkosten zeker in het geval van een herfinanciering bij eenzelfde kredietgever niet overeenstemmen met de reële kosten van een dossieropmaak, daar waar er reeds een hypotheek werd gevestigd en de gegevens van de consument gekend zijn;
Overwegende dat het overeenkomstig artikel XV.90, 7° van het Wetboek van economisch recht verboden is om enige betaling of vergoeding te eisen buiten de gevallen bepaald bij boek VII;
Overwegende dat dossierkosten de kosten van het samenstellen van het dossier betreft (zie amendement nr. 10 van de regering met betrekking tot het ontwerp van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, in het Verslag namens de commissie bedrijfsleven, Kamer zitting 1991-1992, nr. 375/8-91/92, blz. 45), die slechts eenmalig gemaakt worden en die bijgevolg eenmalige administratieve en geen financiële kosten betreffen die blijvend door de kredietgever gemaakt worden om het kapitaal te kunnen uitlenen;
Overwegende dat het afzonderlijk aanrekenen van dossierkosten die buiten de rente mogen worden aangerekend een uitzondering vormt op de algemene regel geformuleerd in artikel VII.141, § 1, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht en limitatief dient te worden geïnterpreteerd;
Overwegende dat het aangewezen is dat de kredietgever zijn financiële kosten zou aanrekenen via de rentevoet en niet via de dossierkosten;
Overwegende dat in de Memorie van Toelichting bij de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet (Parl. St. Kamer Zitting 1990-1991 - nr. 1742/1) werd gesteld dat "allerlei beheerskosten zoals kosten van briefwisseling, fiscale attesten en andere deel uitmaken van de algemene financiële kost van de kredietgever die gedragen wordt door de interestopbrengsten waarvan de rentevoet vastgesteld wordt door de kredietgever";
Overwegende dat terugkerende beheerskosten, zoals kosten voor het versturen van een rekeninguittreksel niet kunnen gelijk gesteld worden met eenmalige dossierkosten ;
Overwegende dat overeenkomstig artikel VII.127, § 1, van het Wetboek van Economisch Recht, de kosten die betrekking hebben op het verstrekken van op de consument toegesneden informatie gratis moet zijn;
Overwegende dat derhalve de kosten die betrekking hebben op de opmaak en de overhandiging van het gepersonaliseerde ESIS, waaronder de bevraging van de consument en het zoeken naar alternatieve financieringsvormen, niét mogen opgenomen worden in de dossierkosten;
Overwegende dat uit de gegevens die voorkomen in de prospectussen [...] blijkt dat de kostenaanrekening voor de aanleg van dossiers zeer uiteenlopend en ondoorzichtig is, zodat best een forfaitaire methode wordt weerhouden; (Erratum, zie B.St. 08-03-2017, p. 33944)
Op de voordracht van de Minister van Economie en Consumenten,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Back to top