Corr. Dendermonde, 9 november 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 37

De verwijzing door de verdediging naar tientallen niet-gepubliceerde vonnissen waarin het afsluiten van een schuldsaldoverzekering op dezelfde datum als het afsluiten van de kredietovereenkomst als juridisch geldig wordt beschouwd, doet geen afbreuk aan het feit dat dit telkens beoordelingen in concreto betroffen en dat dit evenmin wegneemt dat dergelijke techniek in een ander concreet geval en op strafrechtelijk gebied wél een inbreuk kan opleveren.

Overigens komt in diverse van de door de verdediging overgelegde niet gepubliceerde vonnissen naar voor dat de consument in dergelijke gevallen precies over een zekere bedenktijd moet kunnen beschikken, die niettemin kort kan zijn.

Precies op dat vlak wringt het in de ter beoordeling liggende gevallen het schoentje.

Wanneer een schuldsaldoverzekering (hierna : SSV) bij het aangaan van een consumentenkrediet verplicht wordt gesteld, dienen de kosten van deze verzekering in het jaarlijks kostenpercentage (hierna : JKP) te worden opgenomen (artikel 31, § 4, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, hierna WCK).

Bovendien dient de consument hierbij steeds de keuzevrijheid van schuldsaldoverzekeraar te hebben, gezien er anders sprake is van verboden koppelverkoop (artikel 31, §1 WCK).

Eerste beklaagde Pl erkende uitdrukkelijk dat enkel schuldsaldoverzekeringspolissen van AS., zijnde B. de kredietverstrekker werd aangebod gezien hij hiertoe ten aanzien van B. contractueel verplicht was. Keuzevrijheid was er aldus zeker met.

Bovendien kan uit de weerhouden gevallen en de verklaringen van de betrokken consumenten worden afgeleid dat er wel degelijk en in concreto sprake was van een verplichting tot het afsluiten van een SSV : de documenten werden reeds ingevuld ter ondertekening aan de consument en voorgelegd en dit samen met de kredietovereenkomsten en de betaling van de premie werd rechtstreeks van het ontleende bedrag afgehouden.

De consumenten die de diverse documenten ondertekenden beschouwden aldus kredietovereenkomst en schuldsaldoverzekering als één geheel. Ter illustratie kan verwezen worden naar de verklaring van MN, die op de vraag of zij een keuze had tussen het al dan niet afsluiten van een verzekering antwoordde dat dit niet het geval was en volgens de zaakvoerder deze verzekeringen hoorden bij deze lening en inbegrepen waren in de som (verhoor d.d. 6 augustus 2001, ....) Ook ADK sprak in haar verklaring (verhoor d.d. 18 augustus 2001, ...) van een verplichte verzekering. Hetzelfde gold voor VD (verhoor d.d. 11 september 2001, ....)

(...)

In een zucht naar gemakkelijk en snel eigen profijt, heeft de beklaagde misbruik gemaakt van de onwetendheid van de burger die een lening afsluit. Dergelijke leningen worden afgesloten precies op momenten dat deze burger geconfronteerd wordt met een acute nood aan geld, waarbij deze – tevreden een lening te hebben bekomen – geen acht slaat op formaliteiten die bij de ondertekening worden verricht. Het ondertekenen van een schuldsaldoverzekering maakt dan voor hem/haar gewoon deel uit van het gehele paperassenwerk. Daar waar het precies de taak van de tussenpersonen is om de ontleners te wijzen op hun plichten én rechten, laten zij de ontleners in het ongewisse over het feit dat een schuldsaldoverzekering facultatief is en worden hier – in verhouding tot de ontleende som – hoge bedragen voor gevraagd. Aan dergelijke praktijken die de kredietsector verzieken dient paal en perk gesteld te worden. Een zekere gestrengheid in de bestraffing, namelijk een effectieve geldboete, zou dan ook principieel op zijn plaats zijn geweest.

Om die reden kan de rechtbank dan ook niet ingaan op de vraag tot het verlenen van de opschorting.

Back to top