Advies van de Raad van State (KB 14 september 2016)

ADVIES 59.667/1 VAN 15 JULI 2016 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `BETREFFENDE DE KOSTEN, DE PERCENTAGES, DE DUUR EN DE TERUGBETALINGSMODALITEITEN VAN KREDIETOVEREENKOMSTEN ONDERWORPEN AAN BOEK VII VAN HET WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT'


Op 22 juni 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege verlengd tot 8 augustus 2016,(*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht'.


Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 7 juli 2016.


De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Patricia De Somere, staatsraden, Marc Rigaux en Michel Tison, assessoren, en Greet Verberckmoes, griffier.


Het verslag is uitgebracht door Paul Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.


De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 15 juli 2016.


(*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege wordt verlengd met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus.


1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.


Strekking en rechtsgrond van het ontwerp


2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de regeling die tot op heden is vervat in het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 `betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet' aan te passen en te verruimen.
Zo worden sommige bepalingen en definities die nu nog voorkomen in het voornoemde koninklijk besluit weggelaten, ermee rekening houdend dat deze werden opgenomen in het Wetboek van economisch recht. Bepaalde artikelen worden verduidelijkt ingevolge opmerkingen van de Europese Commissie (om die reden worden ook sommige rekenvoorbeelden aangepast). De regeling wordt in de mate van het mogelijke ook betrokken op het hypothecair krediet. In overeenstemming hiermee wordt de regeling van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 `tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten' ingepast in het ontworpen koninklijk besluit (1).
Tot slot wordt met dit laatste tevens de omzetting in het interne recht beoogd van sommige artikelen en bijlagen van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 (Richtlijn Consumentenkrediet) (2) en richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 (Richtlijn Hypothecair Krediet) (3).
Het is blijkens artikel 17 van het ontwerp de bedoeling om de ontworpen regeling op 1 december 2016 in werking te laten treden.


3. Het ontwerp vindt rechtsgrond in uiteenlopende bepalingen van het Wetboek van economisch recht die, in numerieke volgorde, kunnen worden gepreciseerd als volgt:
- artikel 1.9, 42° (jaarlijkse kostenpercentage consumentenkrediet) en 44°, eerste lid (debetrentevoet), ingevoegd bij de wet van 19 april 2014;
- artikel VII.64, § 1, vierde lid (representatief voorbeeld onder meer wat betreft het jaarlijkse kostenpercentage), ingevoegd bij de wet van 22 april 2016;
- artikel VII. 81 § 2, derde lid (parameters financieringshuur), ingevoegd bij de wet van 19 april 2014;
- artikel VII.94, §§ 1 en 2 (vaststelling maximale jaarlijkse kostenpercentages en maximale kredietkosten), ingevoegd bij de wet van 19 april 2014;
- artikel VII.95, §§ 1 en 2 (vaststelling maximale terugbetalingstermijn en maximale nulstellingstermijn consumentenkrediet), ingevoegd bij de wet van 19 april 2014;
- artikel VII.124, § 2, eerste lid (representatief voorbeeld onder meer wat betreft het jaarlijkse kostenpercentage), vervangen bij de wet van 22 april 2016;
- artikel VII.125, tweede lid, 7° (representatief voorbeeld onder meer wat betreft het jaarlijkse kostenpercentage), vervangen bij de wet van 22 april 2016;
- artikel VII.143, § 3, 3° (lijst en berekeningswijze van de referte-indexen), vervangen bij de wet van 22 april 2016;
- artikel VII.147/9, §§ 1 en 2 (vaststelling maximale jaarlijkse kostenpercentages en maximale kredietkosten hypothecaire kredieten met roerende bestemming), ingevoegd bij de wet van 22 april 2016;
- artikel V11.147/10, §§ 1 en 2 (vaststelling maximale terugbetalingstermijn en maximale nulstellingstermijn hypothecaire kredieten met roerende bestemming), ingevoegd bij de wet van 22 april 2016.
De artikelen VII.217 en VII.219 van het Wetboek van economisch recht, die worden vermeld in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp, strekken dit laatste niet tot rechtsgrond. In de betrokken bepalingen wordt immers uitsluitend aan bepaalde vormvereisten gerefereerd.


Algemene opmerking


4. In de artikelen 3 en 4 van het ontwerp wordt op sommige punten afgeweken van bepalingen van zowel de Richtlijn Consumentenkrediet als de Richtlijn Hypothecair Krediet. Aan de relevante bepalingen inzake het jaarlijks kostenpercentage die in elk van beide richtlijnen voorkomen, ligt nochtans de bedoeling ten grondslag van een maximale harmonisatie.
In het advies 52.286/1 dat de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 8 november 2012 uitbracht over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet', werd in dit verband het volgende opgemerkt:
"Aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is meegedeeld dat met betrekking tot de omzetting van artikel 19 van de [Richtlijn Consumentenkrediet] bepaalde problemen zijn gerezen die werden besproken met vertegenwoordigers van de Europese Commissie en dat, in het licht daarvan, een aanpassing of herziening van de richtlijn met toepassing van de comitologieprocedure wordt overwogen. In afwachting daarvan hebben de stellers van het ontwerp ervoor geopteerd om bij de huidige omzetting af te wijken van artikel 19 en bijlage I van de richtlijn of eraan bepalingen toe te voegen die niet voorkomen in de richtlijn. (...)
De Raad van State, afdeling Wetgeving, spreekt er zich niet over uit of dergelijke afwijkingen of toevoegingen in de huidige stand van de regelgeving verenigbaar zijn met de eisen inzake maximale harmonisatie die ten grondslag liggen aan de richtlijn. Rekening houdend met het uiterst technisch karakter van de ontworpen regeling vereist dergelijke uitspraak immers een uitgesproken specialisme dat de contouren van dit advies te buiten gaat. Daarenboven verdient het geen aanbeveling dat met dit advies zou worden tussengekomen in de besprekingen die met de Europese Commissie blijkbaar worden gevoerd naar aanleiding van de omzetting van artikel 19 van de richtlijn en dat de Raad zich zou uitspreken over de al dan niet gewenste aanpassing of herziening van deze laatste."
Die opmerking geldt mutatis mutandis ook voor het voorliggende ontwerp en in het bijzonder voor de volgende bepalingen ervan:
- artikel 3, § 2, derde lid, dat, hoewel in overeenstemming met de bijlage bij de Richtlijn Hypothecair Krediet, een toevoeging inhoudt ten opzichte van de bijlage I, punt II, c) van de Richtlijn Consumentenkrediet;
- artikel 4, § 2, 3°, tweede en derde lid, waarin ten aanzien van het bepaalde in bijlage I, punt II, b) van de Richtlijn Consumentenkrediet en de Richtlijn Hypothecair Krediet nadere hypotheses zijn vervat voor het bepalen van het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme.

Onderzoek van de tekst


Opschrift


5. Het opschrift van een normatieve tekst moet volledig zijn en mag bij de bestemmeling van de norm geen onzekerheid doen ontstaan omtrent de juiste strekking van het onderwerp van de tekst (4). Wat dat betreft moet worden opgemerkt dat het opschrift van het ontwerp niet tot uitdrukking brengt dat de ontworpen regeling ook betrekking heeft op de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten (zie hoofdstuk 6 van het ontwerp). Het verdient aanbeveling om het opschrift op dat vlak aan te vullen.

Aanhef
6. De redactie van het eerste lid van de aanhef van het ontwerp moet worden aangepast, rekening houdende met de opsomming van rechtsgrond biedende bepalingen onder nr. 3 van dit advies.


7. In het tweede en het derde lid van de aanhef kan worden volstaan met de vermelding van de datum en het opschrift van respectievelijk de koninklijke besluiten van 4 augustus 1992 en 11 januari 1993. Het is immers niet zinvol om in de aanhef wijzigingen te vermelden die vroeger aangebracht zijn in de op te heffen besluiten (5).


8. De vervulde vormvereisten moeten in de aanhef naar tijdsorde worden vermeld, te beginnen met het oudste (6). De onderlinge volgorde van het vierde tot het achtste lid van de aanhef dient bijgevolg te worden gewijzigd.

Artikel 1


9. Men late artikel 1 van het ontwerp aanvangen als volgt:


"Dit besluit voorziet onder meer in de omzetting van artikel 19 In artikel 1 van het ontwerp wordt nu verkeerdelijk verwezen naar "artikel 13" van de Richtlijn Consumentenkrediet. en van bijlage I van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad, zoals gewijzigd ...".
In de Franse tekst van artikel 1 van het ontwerp dient daarenboven melding te worden gemaakt van "la directive 2014/17/UE" en niet van "la directive 2914/17/UE".


Artikel 3
10. Aan het einde van artikel 3, § 3, tweede lid, van het ontwerp, is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse ("indien de flux gelijkwaardig is") en de Franse tekst ("si on veut conserver l'équivalence des flux"). Deze discordantie moet worden weggewerkt.


Artikel 4


11. In het verslag aan de Koning wordt het volgende vermeld:
"De verplichte brandverzekering dient in principe opgenomen te worden in het JKP, behalve wanneer het zou gaan om de aankoop van appartementen of huizen in mede-eigendom en waarvoor een verplichting tot het sluiten van een brandverzekering steeds zou gelden ongeacht of het onroerend goed contant of met behulp van een hypothecair krediet werd aangekocht."
Ter wille van de rechtszekerheid zou de aldus omschreven uitzondering in de tekst van artikel 4, § 1, van het ontwerp, moeten worden geëxpliciteerd. Daarbij wordt dan het best ook vermeld dat de uitzondering enkel de verzekering voor de gemeenschappelijke delen betreft.


12. Naar analogie van de Nederlandse tekst en van de inleidende zin en littera b), van artikel 4, § 2, 12°, van het ontwerp, schrijve men in de Franse tekst van artikel 4, § 2, 6°, "les contrats de crédit en fonds partagés (contrats shared equity)".


13. Het bepaalde in artikel 4, § 3, van het ontwerp, doet de vraag rijzen hoe die bepaling zich verhoudt tot artikel VII.143 van het Wetboek van economisch recht. Het is weliswaar zo dat artikel 4, § 3, van het ontwerp de omzetting in het interne recht uitmaakt van artikel 17, lid 5, van de Richtlijn Hypothecair Krediet, maar dat dit niettemin de vaststelling onverlet laat dat er in de voornoemde wetsbepaling van wordt uitgegaan dat, bij vaste rentevoeten, deze rentevoeten bij de aanvang van de overeenkomst gekend zijn voor de volledige duur ervan.


14. Onder voorbehoud van de opmerking onder nr. 13 verdient het ter wille van de duidelijkheid aanbeveling om in artikel 4, § 3, van het ontwerp te schrijven "in het Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS) is meegedeeld".


Artikel 5


15. In artikel 5 van het ontwerp wordt, wat de beoogde berekeningsmethode betreft, verwezen naar een aantal bepalingen van het Wetboek van economisch recht. Door het vermelden van de wetten die de betrokken bepalingen in het Wetboek van economisch recht hebben ingevoegd, worden eventuele toekomstige wijzigingen van die bepalingen voor de toepassing van artikel 5 van het ontwerp uitgesloten. Indien dit niet de bedoeling is, moet de vermelding van de invoeging door respectievelijk de wetten van 19 april 2014 en 22 april 2016, in artikel 5 van het ontwerp, worden geschrapt.
Eenzelfde opmerking kan worden gemaakt bij de artikelen 7, 8, eerste lid, 12, § 4, 13, tweede lid, en 14, § 1, tweede lid, van het ontwerp.


Artikel 7


16. De beoogde referte-index is die welke wordt vermeld in artikel VII.143, § 3, 3°, van het Wetboek van economisch recht. De verwijzing naar artikel VII.143 van het wetboek kan in die zin worden gepreciseerd in artikel 7 van het ontwerp.


Artikel 11


17. In artikel 11, eerste lid, 2°, van het ontwerp, moeten de verwijzingen naar "artikel 7, eerste lid, 1° " en "artikel 7, eerste lid, 2° " telkens vervangen worden door een verwijzing naar respectievelijk "artikel 8, eerste lid, 1° " en "artikel 8, eerste lid, 2° ".


Artikel 14


18. Ook in artikel 14, § 2, derde lid, van het ontwerp, lijkt van een "nulstellingstermijn" en niet van een "maximale nulstellingstermijn" melding te moeten worden gemaakt.


19. In artikel 14, § 3, van het ontwerp wordt omschreven wat voor de toepassing van artikel 14 moet worden verstaan onder "verschuldigd saldo". Logischerwijze en ter wille van de toegankelijkheid van de ontworpen regeling zou artikel 14 van het ontwerp moeten aanvangen met de betrokken omschrijving.


Artikel 15


20. Aan het einde van artikel 15, 2°, van het ontwerp volstaat het te schrijven "inzake hypothecaire kredieten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 april 1999, 3 maart 2011 en 19 maart 2012;".


Artikel 16


21. In artikel 16, tweede lid, van het ontwerp moet worden melding gemaakt van het correcte opschrift van de wet van 22 april 2016 `houdende wijziging en invoeging van bepalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht'.

De griffier,
G. Verberckmoes.
De voorzitter,
M. Van Damme.

Back to top