VII.194 - Burgerlijke sanctie (het leuren)

 

De bepaling

Artikel VII.194 :

Onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, verklaart de rechter de overeenkomst nietig of vermindert de verplichtingen van de consument en dit hoogstens tot de prijs van het goed of de dienst bij contante betaling of tot het ontleende bedrag en dit met behoud van het voordeel van de betaling in termijnen wanneer de kredietovereenkomst werd gesloten naar aanleiding van een in artikel VII. 67 bedoelde onwettige verkoopmethode.

Commentaar

De burgerlijke sanctie is de nietigverklaring van de kredietovereenkomst of de vermindering van de verplichtingen van de kredietnemer tot de prijs van het goed of de dienst bij contante betaling of het ontleende bedrag. Buiten het geval waarbij de rechter wordt verzocht uitspraak te doen bij verstek van de consument, is het deze laatste die de keuze van de sanctie bepaalt.

Bij gebrek aan keuze door de consument was de vrederechter van Charleroi van mening dat de nietigheid van de overeenkomst moest worden uitgesproken en verklaarde hij bijgevolg de vordering tot veroordeling tot betaling als ongegrond (Vred. Charleroi, 9 december 2003, Jaarboek Kredietrecht 2003, p. 12: het ging in casu om een medekredietnemer die niet had genoten van het krediet).

De rechter beschikt enkel over een beoordelingsbevoegdheid bij vermindering van de verplichtingen van de consument (de rechter kan de verplichtingen hoogstens verminderen tot het ontleende bedrag).

Schadevergoeding

De burgerlijke sanctie laat ruimte voor de beoordeling van de schade in het gemeen recht.

De vrederechter van Lens (Vred. Lens, 21 februari 1995, Jaarboek Kredietrecht, 1996, 146) kent bijvoorbeeld, naast de nietigverklaring van de verkoopovereenkomst en de terugbetaling van de door de consument betaalde bedragen, een schadevergoeding toe ten belope van 30.000 frank voor de geleden schade voortvloeiend uit de stappen die moesten worden ondernomen om in het gelijk gesteld te worden en de registratie in het bestand van de Nationale Bank te doen schrappen, terwijl de fout van de kredietbemiddelaar duidelijk was en had geleid tot de doorhaling van zijn inschrijving.

De Rechtbank van Koophandel van Doornik besliste, op basis van de wet op de handelspraktijken als op basis van de wet op het consumentenkrediet, tot de nietigverklaring van de overeenkomsten en beval de teruggave van de van de betaalde bedragen door de consument aan de verkoper, maar ook tot de terugbetaling van de bedragen die waren betaald voor het gebruik van het materieel waarvan de verkoop werd teniet gedaan (Kooph. Doornik, 20 april 1995, Jaarboek Kredietrecht, 1996, 151 en in beroep, Bergen, 2 november 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 70 en noot R. GEURTS, «Démarchage à domicile. Quand le crédit sert de support à l’arnaque des consommateurs», p. 76).

Het Hof van beroep te Antwerpen (Antwerpen (7e kamer), 17 november 2014, R.W. 2016-2017, 912) heeft geoordeeld dat, niettegenstaande de nietigverklaring van de kredietovereenkomst, de consument niet gehouden was tot teruggave:

Hoewel de nietigverklaring van een overeenkomst in principe met terugwerkende kracht gebeurt en de partijen verplicht zijn om de zaken in hun oorspronkelijke staat te herstellen, wordt de toepassing van dit principe echter overgelaten aan de onaantastbare beoordeling van de feitenrechter die, rekening houdend met de bescherming van de sociale orde en de rechtvaardigheid, op de best mogelijke manier de naleving van de doelstelling van de wetgever moet verzekeren en onderzoeken of die naleving het best wordt gerealiseerd door de teruggave of net de weigering daarvan. Wegens de concrete elementen van deze zaak heeft de eerste rechter L. terecht veroordeeld tot terugbetaling van wat de heer M. aan haar heeft betaald ingevolge de nietige overeenkomst, vermeerderd met de interesten tegen de wettelijke rentevoet. Omwille van de sociale orde, de rechtvaardigheid en teneinde het doel van de wet op het consumentenkrediet het best te verwezenlijken, bestaat er in dit geval geen aanleiding om de gevolgen van deze nietigverklaring te beperken tot het heden (ex nunc). Het hoger beroep is ook op dit punt ongegrond.

Bewijs van de inbreuk

Het bewijs van de inbreuk kan blijken uit het feit dat de kredietovereenkomst uitsluitend via briefwisseling werd onderhandeld (verbod om een aanbieding te verzenden zonder voorafgaande aanvraag: Vred. Zomergem, 21 juni 1996, Jaarboek Kredietrecht, 1996, p. 161) of uit het feit dat de kredietaanvraag en de overeenkomst op dezelfde dag zijn ondertekend ten huize van de consument (verbod op leuren: Vred. Maasmechelen, 8 september 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 41) of soms zelfs uit de confrontatie van de partijen tijdens een persoonlijk verschijnen (Vred. Berchem-Antwerpen, 5 januari 1999, Jaarboek Kredietrecht, 1999, p. 49; T. Vred., 2000, p. 109;R.W., 1999-2000, 1345).

Wil de schuldeiser genieten van de vrijstelling die de wet voorziet in bepaalde gevallen, dient hij het geschrift voor te leggen waarin het bezoek van de kredietbemiddelaar of van de vertegenwoordiger van de kredietgever wordt gevraagd voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Een verzoek tot bezoek aan de woonplaats van de consument dat niet gedateerd is, is niet het geschrift voorafgaand aan het bezoek dat vereist is door artikel 7 WCK [VII.67 WER] (Antwerpen (7e kamer), 17 november 2014, R.W. 2016-2017, 912; Vred. Merelbeke, 20 januari 2015, Jaarboek Kredietrecht 2015, 3).

Soms leveren het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken en de administratieve sanctie aan de consument het bewijs van de betwiste praktijk (Vred. Lens, 21 februari 1995, Jaarboek Kredietrecht, 1996, 146).

Strafrechtelijke sanctie

Zie artikel XV.90. 14° (sanctie niveau 5).

 

Back to top