VII.197 : Terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen

 

De bepaling

Artikel VII.197 :

De consument kan de terugbetaling eisen van de door hem gestorte bedragen, verhoogd met de som van de wettelijke intresten, wanneer een betaling gebeurd is ondanks het in de artikelen VII. 79, VII. 90 en VII. 114, § 1, bedoelde verbod, of wanneer zij is gebeurd in het raam van een in artikel VII. 115 verboden schuldbemiddeling.

Ratio legis

De oorspronkelijke tekst van artikel 88 werd herzien ter gelegenheid van de wetshervorming van 2003.

De memorie van toelichting stelt:Het begrip « betaling » bedoeld in artikel 16, van de wet, moet worden verstaan als zijnde de uitvoering van een verbintenis in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg moet artikel 89, van de wet, worden geherformuleerd teneinde niet enkel de voortijdige storting van een geldsom maar eveneens elke levering van een goed of dienst te sanctioneren die verricht werd voor het sluiten van de kredietovereenkomst. Het gaat erom, zoals inzake de wetgeving op de handelspraktijken, de « afgedwongen aankoop » van een kredietovereenkomst te verbieden. De uitzondering « behalve indien de kredietgever bewijst dat die storting het gevolg is van een dwaling omtrent de feiten of omtrent het recht » valt weg : een kredietgever kan al te gemakkelijk dergelijke dwalingen (informaticaprobleem, personeel, enz.) inroepen (Parl. St., Kamer, 2002/2003, 1730/01, 47).

Commentaar

Deze bepaling bestraft het eisen van betalingen in strijd met de wettelijke bepalingen. Zij beoogt het vragen van betalingen in geval van weigering van het krediet (art. VII.79, laatste lid), de door de consument betalingen verricht vóór het sluiten van de kredietovereenkomst (VII.90) of de door de consument betaalde bedragen als vergoeding voor de kredietbemiddelaar, ongeacht de vorm (VII.114 §1). Zij beoogt ook de vergoeding voor een niet-erkende schuldbemiddelaar voor een schuldbemiddeling in de zin van de wet (VII.115).

Wat de schending van artikel VII.90 betreft, heeft de sanctie slechts betrekking op de sommen die betaald werden voor de datum van ondertekening van de overeenkomst. De sommen die betaald werden na de ondertekening van de overeenkomst kunnen niet worden teruggevorderd van de kredietgever, zelfs indien het kredietbedrag werd overhandigd aan de consument voor de ondertekening van de kredietovereenkomst. Daarentegen, overeenkomstig artikel VII.198, kan de consument, in dat geval worden vrijgesteld van de betaling van de nog niet terugbetaalde sommen (Gent (2e kamer), 21 september 2011, D.C.C.R., 2012, nr. 96, p. 75-82). Wanneer de rechtsvordering wordt ingesteld door de kredietverzekeraar, gesubrogeerd in de rechten van de kredietgever, heeft de consument het recht om hem de exceptie op grond van artikel VII.90 WER tegen te werpen. De vordering tot terugbetaling van de sommen die betaald werden voor de ondertekening van de overeenkomst moet evenwel worden ingesteld tegen de kredietgever. De subrogatie brengt niet de overdracht van alle met de schuldvordering verbonden verplichtingen met zich mee (Gent (2e kamer), 21 september 2011, D.C.C.R., 2012, nr. 96, p. 75-82).

De terugbetaling van de bedragen aan de consument mag geen aanleiding geven tot de wijziging van de kredietovereenkomst. Met andere woorden: als de door de consument vóór het sluiten van de kredietovereenkomst verrichte betaling werd toegewezen aan het kapitaal, geeft het feit dat de kredietgever de betreffende som moet terugbetalen niet het recht het verschuldigd blijvend kapitaal te verhogen met het bedrag dat de kredietgever moet terugbetalen. De bepaling beoogt overigens enkel de betalingen die door de consument zelf werden gedaan. Voor de betalingen verricht voor zijn rekening door de kredietgever, zie artikel VII.198.

Bevoegdheden van de rechter

Deze sanctie moet worden uitgesproken als de consument hierom verzoekt. Zij kan in principe niet ambtshalve door de rechter worden uitgesproken.

Back to top