VII.214/4 : Sanctie van de precontractuele fout van de consument

 

De bepaling

Artikel VII.214/4 :

Wanneer de consument heeft nagelaten de inlichtingen bedoeld in artikel VII.126 te verstrekken of wanneer hij onjuiste gegevens heeft verstrekt, kan de rechter, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de ontbinding van de overeenkomst ten laste van de consument bevelen.

Commentaar

In geval van verzwijging van informatie of van mededeling van onjuiste informatie kan de rechter, onverminderd de gemeenrechtelijke sancties, de ontbinding van de overeenkomst ten laste van de consument uitspreken. Deze sanctie lijkt theoretisch. De tekortkoming zal meestal pas blijken wanneer het krediet niet wordt terugbetaald en de kredietgever heeft gedagvaard tot betaling. De ontbinding zal in bijna alle gevallen in tussentijd hebben plaatsgevonden door toepassing van het ontbindingsbeding. In tal van opzichten kunnen de schadevergoeding en de conventionele nalatigheidsintresten verkieslijk blijken boven de risico’s van een vordering tot schadevergoeding, te meer daar gezien de situatie de kans op invordering klein is.

Bevoegdheden van de rechter

De rechter beschikt evenwel over een beoordelingsbevoegdheid (“de rechter kan…”) en zou kunnen oordelen dat de tekortkoming van de consument niet ernstig genoeg is om de ontbinding te rechtvaardigen.

Hij kan ook oordelen dat de tekortkoming van de consument eenvoudig kon worden ontdekt, in welk geval het stilzwijgen van de consument ook zou kunnen worden geïnterpreteerd als een fout van de kredietgever (niet-naleving van de controle- en onderzoeksplicht: bijvoorbeeld als de verzwijging betrekking heeft op andere lopende kredieten bij de kredietgever).

De rechter zou ook kunnen oordelen dat de beslissing om het krediet toe te kennen, ongeacht de tekortkoming, niet gerechtvaardigd was (E. BALATE, P. DEJEMEPPE et F. de PATOUL, Le droit du crédit à la consommation, Commentaires de la loi du 12 juni 1991 sur le crédit à la consommation, De Boeck Université, 1995, nr 155). Een kredietgever zou inderdaad geen klacht kunnen neerleggen wegens niet-naleving van de informatieplicht als de informatie die in zijn bezit is op zichzelf voldoende zou zijn de weigering van het krediet te rechtvaardigen (Vred. Kortrijk (I), 11 oktober 1995, R.W., 1995-1996, 1095).

Uit de gepubliceerde rechtspraak (WCK) blijkt dat in dergelijk geval dat vaak alleen de fout van de kredietgever wordt bestraft. Er zou evenwel sprake kunnen zijn van gedeelde verantwoordelijkheid (D. BLOMMAERT, “Aansprakelijkheid bij (consumenten)kredietverlening: pleidooi voor “tripolair” realisme”, T. Vred., 1998, (536), p. 538). De rechtbank van eerste aanleg te Gent (Rb. Gent, 10 december 1999, T. Vred., 2002, p. 82) oordeelde in een dergelijke situatie dat de tekortkomingen van de kredietgever en van de consument even ernstig waren. De verplichtingen van de consument werden verminderd tot het kapitaalbedrag, maar het termijnverval werd aanvaard en de consument werd veroordeeld tot betaling van nalatigheidsintresten te rekenen vanaf de datum van de ingebrekestelling.

Voorbeelden - rechtspraak (CK)

  • Er werd geoordeeld dat de consument die het bestaan van tal van andere verbintenissen verborgen houdt, een ernstige fout begaat, die hem het recht ontneemt om aan de kredietgever een foutieve krediettoekenning te verwijten (Vred. Heist Op Den Berg, 30 oktober 1997, R.W.,1998-1999, p. 199; Vred. Landen, 28 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 44; Rb. Brugge, 31 januari 2003, T. Vred., 2003, p. 224; Vred. Vilvoorde, 14 november 2002, T. Vred., 2003, p. 226).
  • Alsook het recht om uitstel van betaling te vragen op basis van artikel 1244 van het Burgerlijk Wetboek (Vred. St Niklaas, 19 februari 1997, T. Vred., 1998, p. 116).
  • De fout kan bestaan uit het verzwijgen van het doel van het krediet als het werkelijke doel van aard is om het wantrouwen van de kredietgever te wekken (Rb. Gent, 10 december 1999, T. Vred., 2002, p. 82).
Back to top