VII.147/22: Afrekening bij wanbetaling van een overeenkomst van hypothecair krediet met een roerende bestemming (HKRB)

 

 
 

 

Artikel VII.147/22

1. Bij ontbinding van een hypothecair krediet met roerende bestemming of bij verval van de termijnbepaling opgenomen in deze kredietovereenkomst wegens de niet-uitvoering door de consument van zijn verbintenissen mag aan de consument geen andere betaling gevraagd worden dan die hieronder vermeld :
- het verschuldigd blijvende saldo;
- het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet voor de consument;
- het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsintrest berekend op het verschuldigd blijvende saldo;
- de overeengekomen straffen of schadevergoedingen voor zover ze worden berekend op het verschuldigd blijvende saldo en beperkt worden tot de volgende maximumbedragen :
- ten hoogste 10 % van de schijf van het verschuldigd blijvende saldo tot 7 500 euro;
- ten hoogste 5 % van de schijf van het verschuldigd blijvende saldo boven 7 500 euro.
§ 2. Bij eenvoudige betalingsachterstand van een hypothecair krediet met roerende bestemming die geen ontbinding van de overeenkomst noch een verval van de termijnbepaling met zich brengt, mag aan de consument geen andere betaling gevraagd worden dan die hieronder vermeld :
- het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
- het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet voor de consument;
- het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsintrest berekend op het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
- de overeengekomen kosten voor de maanbrieven en de brieven voor ingebrekestelling, a rato van één verzending per maand. Deze kosten bestaan uit een forfaitair maximumbedrag van 7,50 EUR, vermeerderd met de op het ogenblik van de verzending geldende portokosten. De Koning kan dat forfaitair bedrag aanpassen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Wanneer de overeenkomst wordt opgezegd, overeenkomstig artikel VII.147/13, § 1, of een einde heeft genomen en de consument zijn verplichtingen niet is nagekomen drie maanden na het versturen per aangetekende zending van een brief tot ingebrekestelling, mag aan de consument geen andere betaling gevraagd worden dan die hieronder vermeld :
- het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
- het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet voor de consument;
- het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsintrest berekend op het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
- de overeengekomen straffen of schadevergoedingen binnen de grenzen en maximumbedragen bedoeld bij § 1.
§ 3. De overeengekomen nalatigheidsintrestvoet bij een hypothecair krediet met een roerende bestemming mag niet meer bedragen dan de debetrentevoet laatst toegepast op het betreffende bedrag of de betreffende deeltermijn, verhoogd met een coëfficiënt van hoogstens 10 pct.
§ 4. Elke betaling gevraagd overeenkomstig de §§ 1 en 2 moet omstandig omschreven en verklaard worden in een document dat gratis aan de consument overhandigd wordt.
Een nieuw document dat de bedragen verschuldigd bij toepassing van §§ 1 en 2 omstandig omschrijft en verklaart, moet ten hoogste drie keer per jaar gratis worden ter beschikking gesteld aan de consument die hierom vraagt.
De Koning kan bepalen welke vermeldingen dat document moet bevatten en kan een afrekeningsmodel opleggen.
§ 5. Bij ontbinding of bij verval van de termijnbepaling van de kredietovereenkomst bedoeld in artikel VII.138, § 1, wordt, in afwijking van artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek, iedere betaling gedaan door de consument, de borg of de steller van een persoonlijke zekerheid, eerst toegerekend op het bedrag van de nalatigheidsintresten of andere straffen en schadevergoedingen nadat het verschuldigd blijvende saldo en de totale kosten van het krediet voor de consument zijn betaald.
§ 6. Verboden is en als niet geschreven wordt beschouwd elk beding dat, ingeval de consument zijn verbintenissen niet uitvoert, straffen of schadevergoedingen oplegt waarin dit boek niet voorziet.

 

Ontstaan

De hypothecaire kredieten met een roerende bestemming waren vóór de wet van 22 april 2016 tot omzetting van richtlijn 2014/17 in het WER, onderworpen aan het stelsel van de consumentenkredieten. Naar aanleiding van de omzetting van de richtlijn heeft de wetgever getracht het regelgevende kader van deze kredieten te behouden. Artikel VI.147/22 is dus een exacte reproductie van artikel VII.106.

De algemene regel (VII.147/22, § 6)

Principe

Artikel VII.147/22, § 6 verbiedt en beschouwt als niet geschreven, elk beding dat straffen of schadevergoedingen oplegt waarin de wet niet voorziet. Elk beding dat de consument een niet wettelijk voorziene schadevergoeding ten laste legt, is nietig. Wanneer de rechter een dergelijk beding vaststelt, moet hij dat nietig verklaren. Hij beschikt in dit opzicht over geen enkele beoordelingsbevoegdheid.

Artikel VII.147/22, § 6 / artikel VII.213, lid 1

Artikel VII.147/22, § 6is er enkel op gericht de contractuele bedingen te bestraffen die de beperkende lijst van artikel VII.147/22, § 1 niet naleven. Elk beding dat de consument een niet wettelijk voorziene schadevergoeding ten laste legt, is nietig.

Wanneer de rechter een dergelijk beding vaststelt, moet hij dat nietig verklaren. Hij beschikt in dit opzicht over geen enkele beoordelingsbevoegdheid. Artikel VII.147/22, § 6is er enkel op gericht de contractuele bedingen te bestraffen die de beperkende lijst van artikel VII.147/23 niet naleven. Bij gebrek aan een contractueel beding valt de praktijk die erin bestaat dat de kredietgever een vergoeding vraagt die niet is opgenomen in de beperkende lijst van artikel VII.147/22 binnen het toepassingsgebied van artikel VII.213, eerste lid. Krachtens deze bepaling wordt, wanneer van de consument straffen of schadevergoedingen worden gevraagd waarin deze wet niet voorziet, deze laatste van rechtswege daarvan volledig ontslagen.

Voorbeelden - Adviezen van de administratie (voorbeelden inzake consumentenkrediet)

  • Een beding dat bij voorbaat de gerechtskosten ten laste legt van de consument in geval van verval van de termijnbepaling is onrechtmatig. De tenlastelegging van de gerechtskosten is afhankelijk van het vonnis. Het door de administratie voorgestelde beding inzake gerechtskosten is het volgende: "De partijen komen overeen dat de gerechtskosten veroorzaakt door de aanspanning van een rechtsgeding in geval van niet-uitvoering van de overeenkomst ten laste zijn van de in het ongelijk gestelde partij".
  • Is in strijd met artikel VII.106, § 6, de clausule die voorziet : "Vanaf het moment van levering is elk risico van beschadiging, vernietiging of verlies ten laste van de consument. De consument is uitsluitend aansprakelijk voor schade als gevolg van een gebrek in de goederen en garandeert de kredietgever voor elke aanspraak van derden. De consument machtigt de kredietgever hierbij tot het in ontvangst nemen van een betaling, het verlenen van een kwijting, van welke aard dan ook, die hij kan ontvangen van een verzekeringsmaatschappij, wegens verlies of beschadiging van de in artikel 10 beschreven goederen, vóór de eigendomsoverdracht op grond van een polis van burgerlijke aansprakelijkheid, brand, diefstal of eigen schade, verzekering die de consument verplicht is af te sluiten voor een bedrag gelijk aan het bedrag van de goederen". De kredietgever mag de consument niet verplichten zijn krediet vooraf terug te betalen door middel van een verzekering op het goed. Deze clausule is ook in strijd met artikel 23 WCK (nu VII.96 en VII.97 WER) en artikel 32, 12° WMP (nu VI.83, 14°) omdat zij een kennelijke onevenwichtigheid veroorzaakt. Ten slotte moeten, indien een verzekering wordt opgelegd, de kosten ervan in het JKP worden opgenomen.

  • Het is in strijd met artikel VII.106 om van de consument bij wijze van inningskosten, kosten voor een hypotheekcontrole bij de hypotheekbewaarder te eisen, ook al zou de overeenkomst dit bepalen.

Bedragen die de kredietgever kan eisen in geval van niet-uitvoering

Artikel VII.147/22 beoogt drie gevallen: de ontbinding (of verval van de termijnbepaling) (§ 1), de eenvoudige betalingsachterstand zonder ontbinding van de overeenkomst (§ 2, 1e lid) en de betalingsachterstand na de normale einddatum van de kredietovereenkomst (§ 2, 2e lid). Artikel VII.147/23 (HKOB) beoogt er slechts twee: de ontbinding (of verval van de termijnbepaling) en de eenvoudige betalingsachterstand.

In uitvoering van artikel VII.147/22, § 1 kunnen, in geval van ontbinding of van verval van de termijnbepaling, enkel de volgende betalingen gevorderd worden van de consument:

  1. het verschuldigd blijvende saldo;
  2. het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet;
  3. het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsintrest berekend op het verschuldigd blijvend saldo;
  4. de overeengekomen straffen of schadevergoedingen, voor zover ze worden berekend op het verschuldigd blijvende saldo en beperkt worden tot de in het artikel bepaalde maximumbedragen.

De straffen en vergoedingen zijn binnen de grenzen van artikel VII.147/23 slechts verschuldigd in de mate dat een beding daarin voorziet. De wet omkadert alleen maar de contractuele vrijheid en heeft geen aanvullend karakter ten aanzien van de wil van de partijen. Bij ontstentenis van schadebedingen kan de kredietgever zich enkel baseren op het gemene recht (verwijlinterest na ingebrekestelling en recht op vergoeding van de schade die voortvloeit uit de niet-uitvoering van een contractuele verbintenis). Indien de overeengekomen sancties minder bedragen dan de door de wet toegelaten maximumbedragen, kan de kredietgever niet de voorkeur geven aan de toepassing van de wet ten opzichte van de contractuele sanctie.

Deze bepaling is van toepassing zowel bij de toepassing van een uitdrukkelijk ontbindend beding als wanneer de ontbinding wordt uitgesproken op grond van een tekortkoming van de consument, terwijl in een beding de schadevergoeding in dergelijke gevallen forfaitair was vastgelegd. De kosten dekken echter niet de kosten die de rechter in zijn vonnis moet aanrekenen op verzoek van de kredietgever en de kosten die wettelijk ten laste van de consument mogen worden gelegd bij een gedwongen tenuitvoerlegging.

Beoordelingsbevoegdheid van het niet overdreven noch onverantwoorde karakter van de toegelaten sancties

Het feit dat de contractuele straffen in alle punten beantwoorden aan de vereisten van artikel VII.147/22 betekent daarom nog niet dat de rechter zijn beoordelingsbevoegdheid volledig verliest. Integendeel, artikel VII.213, 2e lid kent de rechter zelfs in dat geval een beoordelingsbevoegdheid toe: indien hij oordeelt dat de overeengekomen of toegepaste straffen of schadevergoedingen, onder meer in de vorm van strafbedingen, bij niet-uitvoering van de overeenkomst, overdreven of onverantwoord zijn, kan hij deze ambtshalve verminderen of de consument er geheel van ontslaan. De rechtspraak inzake overeenkomsten van consumentenkrediet kan getransponeerd worden naar de hypothecaire kredieten, aangezien de teksten dezelfde zijn.

Het betreft hier zowel de verwijlinteresten als de eigenlijke straffen. Het overdreven of onverantwoorde karakter wordt niet alleen beoordeeld ten opzichte van de schade die de kredietgever daadwerkelijk lijdt (en niet alleen ten opzichte van de voorzienbare schade), maar ook door verwijzing naar omstandigheden die extern zijn ten aanzien van de partijen en de contractuele relatie, zoals de ongelukkige situatie van de consument te goeder trouw. Zo werd geoordeeld dat een straf overdreven is wanneer zij onevenredig is ten opzichte van de tekortkoming of de geleden schade. Zij is onverantwoord wanneer de kredietnemer zich in financiële moeilijkheden bevindt ten gevolge van omstandigheden buiten zijn wil (Antwerpen, 27 november 2006, Jaarboek Kredietrecht 2006, 112). Deze rechtspraak werd bekrachtigd door een arrest van het Hof van Cassatie (Cass. 5 maart 2004, N.J.W., 2004, p. 595, en noot R. STEENNOT, Jaarboek Kredietrecht., 2003, p. 89, noot M. DAMBRE).

Residuaire toepassing van boek VI - wederkerigheid en overdreven schadebedingen

 

Wederkerigheid van de schadebedingen

Een schadebeding dat voldoet aan de vereisten van artikel VII.106 en VII.147/22 moet eveneens de artikelen VI.83,17° en VI.83,24° van het WER in acht nemen.

Artikel VI.83, 17° en de gereglementeerde kredieten

Artikel VI.83, 17° verbiedt het beding dat ertoe strekt "het bedrag vast te leggen van de vergoeding verschuldigd door de consument die zijn verplichtingen niet nakomt, zonder in een gelijkwaardige vergoeding te voorzien ten laste van de onderneming die in gebreke blijft”.

De toepassing van deze bepaling is vaak problematisch rekening houdend met het feit dat de verplichtingen die ten laste worden gelegd van de beroepsbeoefenaar meestal aanzienlijk verschillen van deze die worden gedragen door de consument. Het bepalen van gelijksoortige bedingen in hoofde van de ene en de andere kan dus moeilijkheden stellen. Het beginsel is niettemin dat de algemene bepalingen van boek VI (zoals van het Burgerlijk Wetboek) van toepassing zijn inzake consumentenkrediet voor zover zij niet onverenigbaar zijn met de specifieke bepalingen van de specifieke regeling waaraan deze kredieten onderworpen zijn.

Deze moeilijkheden zijn evenwel niet noodzakelijk groter in het kader van een gereglementeerd krediet dan in het kader van een andere overeenkomst, zoals een verkoop in aanwezigheid van een beroepsbeoefenaar en een consument. De wederkerigheidsregel is dus niet onverenigbaar met het stelsel van de gereglementeerde kredieten en moet worden nageleefd in deze materie net zoals in elke andere (zie bijvoorbeeld Vred. Dendermonde, 2 februari 2016, Jaarboek Kredietrecht. 2016, p.159; Vred. Waver (2e kanton), 22 december 2015, T. Vred., 2016, p. 432-435; C. BIQUET-MATHIEU, « La loi du 12 juin 1991 et les clauses abusives en matière de crédit à la consommation », in La promotion des intérêts des consommateurs au sein d’une économie de marché, 1993, pp. 16-17 ; R. STEENOT, "Consumentenkredietovereenkomsten. Ontbinding ingevolge wanprestatie van de consument", NjW, 2006, p. 58; S. STIJNS, E. SWANEPOEL, « Onrechtmatige bedingen », in Handboek consumentenkrediet, ed. Terryn, Die Keure, 2007, p. 198). Zo zou er in een schadebeding kunnen worden voorzien in een verkoop op afbetaling om de kredietgever te bestraffen in geval van gebrek aan betaling van kredietbedrag of vertraging daarin of, in een kredietopening, in geval van weigering van of vertraging bij de terbeschikkingstelling van het conventioneel beloofde krediet, enz.

Er werd reeds geoordeeld dat de wederkerigheid van de schadebedingen vereist door artikel VI.83, 17° WER betrekking moet hebben op de kenmerkende verplichtingen van de kredietgever gedurende de gehele uitvoering van de overeenkomst: informatieverplichting, terbeschikkingstelling van het kredietbedrag, opvolging in geval van uitoefening van het herroepingsrecht of van het recht op vervroegde terugbetaling, verwerking van persoonsgegevens… Het volstaat niet dat de kredietgever in een schadebeding voorziet voor het geval dat het krediet zou ontbonden worden wegens een fout of een onachtzaamheid van de consument. Om te voldoen aan de vereiste van wederkerigheid is bovendien vereist dat het schadebeding ten laste van de kredietgever van dezelfde aard is als het beding ten laste van de consument. Dit is niet het geval wanneer het schadebeding ten laste van de kredietgever enkel voorziet in de verschuldigheid van de contractuele debetrentevoet terwijl de strafbedingen ten laste van de consument voorzien in een verhoogde rentevoet en een forfaitaire verhoging van het verschuldigde saldo (Vred. Waver (2e kanton), 22 december 2015, T. Vred., 2016, p. 432-435).

Wanneer hij vaststelt dat er geen wederkerigheid is, spreekt de rechter er de nietigheid van uit en moet de rechter het incident ambtshalve opwerpen overeenkomstig de arresten van het HvJ (Vred. Dendermonde, 2 februari 2016, Jaarboek Kredietrecht 2016, p.159).

Kan de rechter een bepaling van aanvullend recht in de plaats stellen van het geweerde onrechtmatige beding? Indien men het ontradende doel in beschouwing neemt dat de sanctie van de onrechtmatige bedingen moet nastreven (waaraan de rechtspraak van het HvJ herinnert), lijkt het thans duidelijk dat de nationale rechter die een onrechtmatig beding nietig verklaart, het aanvullend recht zonder meer moet weren. Er kan evenwel worden afgeweken van deze regel wanneer de niet-toepassing van het aanvullende nationale recht ertoe leidt dat de consument in een ongunstigere situatie wordt geplaatst dan waarin hij zich zou bevinden ten gevolge van de nietigverklaring van het onrechtmatige beding (DELFORGE C. en BIQUET-MATHIEU C., «La théorie des clauses abusives», in «Clauses abusives et pratiques réglementées», Crédit aux consommateur et aux P.M.E., CUP, Larcier, 2016, vol.170, p. 292 met citaat van PEERAER F., «Het volledig verbod op herziening van onrechtmatige bedingen : de botte bijl van het Hof van Justitie», R.G.D.C., 2014, pp. 328-329; GEIREGAT S., «Verfijning van transparantievereiste en duiding van de rol van aanvullend nationaal recht in het EU-recht inzake oneerlijk bedingen », R.G.D.C., 2015, p. 162).

Artikel VI.83, 24° en de gereglementeerde kredieten

Artikel VI.83, 24° verbiedt het beding dat ertoe strekt “in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de consument, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die duidelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden”. Het vergoedende karakter wordt beoordeeld op het moment waarop de overeenkomst gesloten wordt. De artikelen VII.106 en VII.147/22 wijken op tweeërlei vlakken af van deze regel: enerzijds bepalen zij toegelaten strafbedingen, hetgeen de facto toekomt op het daaraan toekennen van een vergoedend karakter en, anderzijds, laten de artikelen VII.199 en VII.213, lid 2 de rechter toe om de gevolgen van de niet-uitvoering voor de consument te matigen, met inbegrip van de contractueel bepaalde straffen, zelfs indien hun vergoedend karakter op het moment waarop de overeenkomst wordt opgesteld niet betwistbaar zou zijn en hun toepassing in het specifieke geval overdreven of onverantwoord zou lijken.

VII.147/22, § 1 - Verschuldigde bedragen in geval van ontbinding of verval van de termijnbepaling

Het verschuldigd blijvende saldo

Volgens artikel 1.9, 63°, is het verschuldigd blijvende saldo het bedrag in hoofdsom dat moet worden gestort om het kapitaal af te lossen of terug te betalen. Volgens artikel 1.9, 60° is het kapitaal:

(1) de schuld in hoofdsom die het voorwerp uitmaakt van de kredietovereenkomst.
(2) Voor de geoorloofde debetstanden op een rekening en de overschrijdingen zonder regeling voor gespreide terugbetaling van de hoofdsom : het door de consument opgenomen bedrag, vermeerderd met de vervallen debetinteresten en, in het geval van eenvoudige betalingsachterstand zoals bedoeld in artikel VII.106, § 2, vervallen nalatigheidsinteresten op het bedrag van de overschrijding;

In de hiervoor aangehaalde veronderstelling (1) mag de kredietgever als verschuldigd blijvend saldo enkel het kapitaal in de strikte zin vorderen. Artikel VII.147/22 verbiedt dus de voordien toegepaste praktijk van bepaalde kredietgevers om als vergoeding alle te vervallen maandelijkse betalingen te eisen. Zij wordt toegepast op het verschuldigd blijvende saldo op het moment van de betalingsachterstand, dat zowel de vervallen en onbetaalde delen van het kapitaal beoogt als het nog te vervallen kapitaalsaldo (art. I .9, 63°).

Deze straf is vast en houdt geen rekening met het tijdsverloop.

Het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet

De kredietgever mag de vervallen en niet-betaalde totale kosten vorderen. Artikel I.9, 41°, definieert de totale kosten van het krediet voor de consument als alle kosten die de consument moet betalen in verband met de kredietovereenkomst. Het gaat dus om het deel van de totale kosten van het krediet dat is begrepen in de onbetaalde termijnbedragen. Elk termijnbedrag moet dus worden bekeken om er het deel van af te trekken dat overeenkomt met de onbetaalde totale kosten. Het saldo, meer bepaald het deel in kapitaal, maakt deel uit van het verschuldigd blijvende saldo. Deze bepaling verbiedt dus kredietkosten te vorderen die zijn begrepen in de nog te vervallen maandelijkse betalingen op het ogenblik van de opzegging.

De nalatigheidsinterest

Een beding

Een nalatigheidsinterest is slechts verschuldigd in zoverre het verschuldigd zijn van nalatigheidsinteresten contractueel is bepaald in geval van ontbinding van de kredietovereenkomst (de overeengekomen nalatigheidsinterest). Zo niet is, in principe, geen interest kan berekend worden. Indien dit niet het geval is, is in beginsel het gemene recht van artikel 1153 van het burgerlijk wetboek van toepassing (behalve dat artikel VII.147/22 afwijkt van artikel 1153 - in die zin (met betrekking tot artikel 27Bis WCK, BIQUET MATHIEU C. en DENGIS S., "La loi du 7 janvier 2001 réglant les conséquences financières du défaut de paiement et la dénonciation du crédit à la consommation", in T. Vred. 2002, p.5). De intresten zijn dus verschuldigd vanaf de ingebrekestelling, aan de wettelijke rentevoet. Artikel 1153 is soms gelijktijdig van toepassing met de contractuele bepaling, bijvoorbeeld indien deze laatste enkel de nalatigheidsintrestvoet bepaalt, maar geen vrijstelling van de ingebrekestelling. In dat geval begint de nalatigheidsinterest te lopen na de ingebrekestelling door de schuldeiser.

Door het Wetboek opgelegde berekeningsmodaliteiten

De wetgever komt tussen om de nalatigheidsinterest op verschillende punten in te perken:

  • geen enkele andere interest mag worden gevorderd dan die bepaald in artikel VII.147/22
  • de interest mag enkel worden berekend op het verschuldigd blijvende saldo, meer bepaald op het kapitaal dat de consument nog is verschuldigd. Deze bepaling verbiedt de berekening van nalatigheidsinterest op alle onbetaalde termijnen (voor een deel bestaande uit de totale kosten van het krediet en dus intresten).
  • De overeengekomen nalatigheidsintrestvoet mag niet meer bedragen dan de debetrentevoet laatst toegepast op het betreffende bedrag of de betreffende deeltermijn, verhoogd met een coëfficiënt van hoogstens 10 pc (artikel VII.147/22, §3).
  • De toe te passen nalatigheidsintrestvoet is degene die in voege is wanneer de betalingsachterstand zich voordoet

Vertrekpunt van de berekening van de interest

De nalatigheidsinterest is verschuldigd vanaf de datum van opeisbaarheid van het kapitaal voor zover een contractueel beding de ingebrekestelling overbodig maakt of vanaf de ingebrekestelling bij ontstentenis van dergelijke bepaling van vrijstelling.

Bij de termijnbedragen die onbetaald bleven op de dag van de ontbinding of het verval van de termijnbepaling, worden de eenvoudige nalatigheidsinteresten in de zin van artikel VII.147/22, § 2, berekend tot op de dag van het verval of de ontbinding op het deel in kapitaal van de vervallen en onbetaalde termijnbedragen. Vanaf de dag van de ontbinding of het verval van de termijnbepaling, worden de nalatigheidsinteresten in de zin van artikel VII.147/22, §1, berekend op het volledige verschuldigd blijvend saldo.

Berekeningsmethode

Artikel 5 van het KB van 14 september 2016 bepaalt:De nalatigheidsinteresten inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet met een roerende bestemming worden berekend volgens dezelfde methode als hetgeen overeenkomstig artikel VII.78, § 2, 7°, van het Wetboek van economisch recht contractueel is voorzien voor de berekening van de debetinteresten. De nalatigheidsinterest wordt dus berekend volgens de, evenredige of actuariële, methode die werd toegepast voor de berekening van de debetinteresten.

Verbod op kapitalisatie van de interesten

Artikel VII.147/22 verbiedt elke vorm van kapitalisatie van intresten. Het artikel verplicht immers deze te berekenen op het verschuldigd blijvende saldo, gedefinieerd in artikel I.9, 63° als het bedrag dat moet gestort worden om het opgenomen kapitaal af te lossen, weder samen te stellen of terug te betalen. Een bepaling waardoor de kredietgever intresten zou mogen kapitaliseren op een wijze toegestaan door artikel 1154 van het Burgerlijk Wetboek is dus nietig.

Enerzijds kan een kapitalisatieovereenkomst slechts a posteriori worden gesloten, zodra de intresten voor een jaar zijn vervallen. Anderzijds laat artikel VII.147/22 – dat van openbare orde is – de berekening enkel toe op het verschuldigd blijvende saldo. Het Wetboek wijkt dus af van artikel 1154 van het Burgerlijk Wetboek (zie in die zin, betreffende artikel 27bis WCK, met enig voorbehoud, C. BIQUET MATHIEU, op.cit., p 11).

Dit geldt voor de contractuele bedingen, maar eveneens voor de andere kapitalisatietechniek toegelaten door artikel 1154. De kredietgever mag zich dus niet beroepen op kapitalisatie middels aanmaning (deurwaardersexploot of neergelegde conclusies) zodra de intresten zijn vervallen.

Uitzondering

Er bestaat echter een uitdrukkelijk in artikel I.9, 60° van het Wetboek opgenomen uitzondering. Voorgeoorloofde debetstanden op een rekening en de overschrijdingen zonder regeling voor gespreide terugbetaling van de hoofdsom, definieert de wet het kapitaal als het bedrag dat door de consument wordt opgenomen, vermeerderd met de vervallen debetrente en, bij eenvoudige betalingsachterstand zoals bedoeld in artikel VII.147/22, § 2, met de vervallen nalatigheidsinteresten op het bedrag van de overschrijding. Deze uitzondering is te wijten aan de nauwe band tussen de kredietopeningen en een rekening-courant die alle verrichtingen van de consument registreert (en niet enkel de kredietopnemingen/terugbetalingen). De facto gaat het om rekeningen die enkel kredietinstellingen mogen aanbieden en die zijn onderworpen aan de controle van de BNB. De uitzondering geldt slechts voor de interesten die vervallen zijn op de dag van de opzegging van het krediet. De interesten die vervallen na de opzegging kunnen niet worden opgenomen in het verschuldigd blijvende saldo.

Interesten over de laattijdige betaling van kosten

Uit de formulering van artikel VII.147/22 volgt dat de kredietgever nooit interesten kan eisen in geval van laattijdige betaling van kosten door de consument.

Indien de kredietgever echter in plaats van de consument kosten betaalt voor een aan de kredietovereenkomst toegevoegde contract (bijvoorbeeld een verzekeringspremie), wordt hij gesubrogeerd in de rechten van de derde die hij heeft betaald. De kredietgever kan de voorwaarden van deze contractt dan ook gebruiken om nalatigheidinsteresten en vergoedingen op grond van deze overeenkomst op te eisen voor het bedrag dat hij heeft betaald.

De nalatigheidsinterest op de strafbedingen

De formulering van artikel VII.147/22 verbiedt het aanrekenen van intresten op alle bijhorigheden, interesten, vergoedingen, kosten of strafclausules (inzake consumentenkrediet, zie F. de Patoul, "Les intérêts sur les clauses pénales", noot sub Vred. Wetteren, 1er oktober 2003, Jaarboek Kredietrecht 2003, 151, die niettemin wijst op andersluidende beslissingen; C. Biquet Mathieu, op. cit, 111).

De overeengekomen straffen of vergoedingen

Principe

De nalatigheidsinterest vergoedt de kredietgever bij een vertraging in de uitvoering van de overeenkomst door de consument. De overeengekomen straffen en vergoedingen stellen de kredietgever schadeloos voor de gevolgen van de niet-uitvoering. Het gaat erom de beheerskosten van een openstaande vordering te dekken, alsmede stappen die erop gericht zijn de inning ervan te bekomen. Het gaat dus om twee onderscheiden soorten schade.

Het WER beperkt de mogelijkheid tot forfaitaire bepaling van de hoogte van de vergoeding die is voorzien in geval van niet-uitvoering. Eerst wordt de berekeningsbasis vastgesteld, en vervolgens wordt het bedrag beperkt. De vergoeding moet, zoals een nalatigheidsintrest, worden berekend op het verschuldigd blijvende saldo. Dat veronderstelt dat voor geoorloofde debetstand zonder gespreide terugbetaling van de hoofdsom, het verschuldigd blijvende saldo overeenstemt met het door de consument opgenomen bedrag, vermeerderd met de intresten (vervallen debetinteresten en, in het geval van eenvoudige betalingsachterstand zoals bedoeld in artikel VII.147/22, § 2, vervallen nalatigheidsinteresten op het bedrag van de overschrijding).

Het WER beperkt de vergoeding vervolgens tot onderstaande plafonds:

  • ten hoogste 10 % van de schijf van het verschuldigd blijvende saldo tot 7.500 euro;
  • ten hoogste 5 % van de schijf van het verschuldigd blijvende saldo boven 7.500 euro.

Als het verschuldigd blijvende saldo bijvoorbeeld70.273 euro bedraagt, kan de forfaitaire vergoeding oplopen tot maximaal (7.500 x 0,1) + ((70.273 - 7.500) x 0,05) = 3.888,65 euro.

Die forfaitaire inschatting van de schade, binnen de perken gesteld door het Wetboek, is uiteraard slechts geldig in zoverre deze in een contractuele bepaling is opgenomen. Kan de kredietgever, bij gebrek aan beding, de vergoeding van zijn geleden schade eisen overeenkomstig het gemeen recht? Artikel VII.147/22 omschrijft het maximumbedrag dat van de consument kan gevorderd worden. Deze regel sluit de facto de begroting van de schade volgens het gemeen recht uit: de kredietgever kan immers slechts de overeengekomen straffen of schadevergoedingen aanrekenen.

De vergoeding is forfaitair en dekt de volledige schade

Het maximale forfaitaire bedrag dat krachtens de wet kan worden geëist in geval van ontbinding of verval van de termijnbepaling dekt de volledige schade door de kredietgever geleden ten gevolge van de niet-uitvoering. Die vergoeding dekt bijvoorbeeld:

  • de kosten voor de aangetekende zendingen die de kredietgever meent te moeten sturen na de ontbinding of het verval van de termijnbepaling (uiteenzetting in het wetsvoorstel, Parl. St., Senaat, 1999-2000, 2-223/1 6: Die maankosten kunnen vanzelfsprekend niet geeïst worden bij de ontbinding of bij het verval van de termijnbepaling van de kredietovereenkomst omdat in dat geval de kredietgever recht heeft op een vaste vergoeding.

  • de kosten voor het opnieuw in bezit komen van het goed waarop het eigendomsvoorbehoud betrekking heeft zelfs als het een verkoop op afbetaling betreft (de verkoop is niet onderscheiden van het krediet);

  • de kosten voor het opzoeken van het adres, hypothecaire of kadastrale opzoekingen enz.

  • de kosten voor de domicilieopzoekingen.

Strafbedingen en gerechtskosten

Als een rechtszaak wordt ingespannen, kan de kredietgever eisen dat de consument wordt veroordeeld tot de betaling van de gerechts- en gedingkosten van deze rechtszaak. Deze moeten door de rechter worden vastgesteld op basis van de geldende wettelijke bepalingen. De gedingkosten vergoeden de eiser voor de specifieke schade voortvloeiend uit de verplichting een rechtsgeding in te spannen. De kredietovereenkomst mag geen bepaling bevatten volgens dewelke een rechtsgeding nog andere straffen met zich zou meebrengen. Een dergelijke bepaling is immers verboden door artikel VII.147/22, krachtens hetwelk geen enkele andere betaling mag worden geëist dan dewelke in het artikel worden opgesomd.

Advies van de administratie

(Het betreft adviezen gegeven betreffende consumentenkredieten die evenwel getransponeerd kunnen worden naar het hypothecair krediet met roerende bestemming aangezien de regelingen dezelfde zijn)

  • Er kan slechts een “straf” van de consument worden geëist in geval van ontbinding of verval van de termijnbepaling. De niet-betaling van de laatste maandelijkse aflossing moet worden beschouwd als een eenvoudige betalingsachterstand overeenkomstig artikel VII.106, § 2.Deze kan dus geen aanleiding geven tot de betaling van een vergoeding.
  • Is in strijd met artikel VII.106 van de consument bij wijze van inningskosten, kosten te vragen voor nazicht van de hypotheeklast, ook al is dit bepaald door de overeenkomst.

VII.147/22, § 2 en § 3: De eenvoudige betalingsachterstand

Principe

Artikel VII.147/22, § 2, eerste lid, beoogt de eenvoudige betalingsachterstand, dat wil zeggen een achterstand die geen ontbinding van de overeenkomst noch een verval van de termijnbepaling met zich meebrengt.

Het WER staat toe dat de kredietgever in de overeenkomst een bepaling opneemt, die bepaalt dat aan de consument maximaal volgende bedragen kunnen worden aangerekend:

  • het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
  • het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet;
  • het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsintrest berekend op het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
  • de overeengekomen kosten voor de maanbrieven en de brieven voor ingebrekestelling, a rato van één verzending per maand.

Het vervallen en niet-betaalde kapitaal en de vervallen en niet-betaalde kosten

Voor elke vervallen en niet-betaalde termijnbetaling wordt een onderscheid gemaakt, desgevallend aan de hand van de aflossingstabel, tussen het kapitaalgedeelte en het gedeelte aan kosten en intresten (deze twee posten samen vormen de totale kosten van het krediet). Deze afrekening moet ook worden gemaakt in geval van ontbinding van de overeenkomst of verval van de termijnbepaling om het verschuldigd blijvende saldo te bepalen.

Het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsinterest berekend op het vervallen en niet-betaald kapitaal

In geval van een eenvoudige betalingsachterstand worden de nalatigheidsinteresten berekend op het vervallen en niet-betaalde kapitaal, gehaald uit het bedrag van de niet-betaalde termijnbedragen, desgevallend aan de hand van de aflossingstabel. De intrestvoet is deze toegepast bij ontbinding of opzegging van de overeenkomst. Deze moet uitdrukkelijk in de kredietovereenkomst zijn vermeld (de overeengekomen nalatigheidsinterest), zo niet is het gemeen recht van toepassing. Uit de formulering van artikel VII.147/22 volgt dat de kredietgever nooit interesten kan eisen in geval van laattijdige betaling van kosten door de consument. Indien de kredietgever echter in plaats van de consument kosten betaalt voor een aan de kredietovereenkomst toegevoegde contract (bijvoorbeeld een verzekeringspremie), wordt hij gesubrogeerd in de rechten van de derde die hij heeft betaald. De kredietgever kan de voorwaarden van deze contractt dan ook gebruiken om nalatigheidinsteresten en vergoedingen op grond van deze overeenkomst op te eisen voor het bedrag dat hij heeft betaald.

De overeengekomen kosten voor de maanbrieven en brieven voor ingebrekestelling, ten belope van een verzending per maand

Het WER staat toe dat de kredietgever kosten aanrekent voor de verzending van maanbrieven of brieven voor ingebrekestelling. Die kosten mogen slechts worden gevraagd voor zover dit uitdrukkelijk in een contractuele bepaling is voorzien (de overeengekomen kosten).

Verder stelt het WER hieraan een dubbele grens. Enerzijds, is het bedrag van de kosten vastgelegd en, anderzijds, mag de kredietgever deze kosten slechts aanrekenen a rato van één verzending per maand. Het heeft verder geen belang dat de maanbrieven of brieven voor ingebrekestelling betrekking hebben op één of meerdere niet-betaalde termijnen, de kredietgever mag deze kosten slechts aanrekenen voor één enkele maanbrief of brief voor ingebrekestelling over een periode van één maand, te rekenen van datum op datum.

Niets verbiedt de kredietgever meerdere maanbrieven te verzenden, maar dat gebeurt dan op zijn kosten, zonder dat hiervoor van een consument een vergoeding kan worden geëist. De termijn van één maand begint te lopen vanaf de datum van verzending van de vorige brief (zie het voorbeeld van de kosten van maanbrieven en brieven voor ingebrekestelling). Een maanbrief is niet hetzelfde als het maandelijkse rekeningoverzicht bedoeld in artikel VII.147/14.

Eenvoudige betalingsachterstand gevolgd door de opzegging van de overeenkomst - cumul van sancties

De kosten die verschuldigd zijn voor de periode voorafgaand aan de ontbinding of opzegging van de overeenkomst blijven verschuldigd in geval van opzegging of ontbinding (contra: C. Biquet -Mathieu, Actualités législatives en matière de crédit à la consommation, in Chronique à l'usage des Juges de paix et de police, 26 januari 2002, n°33, n°23; Vred. Charleroi, 23 juni 2005, Jaarboek Kredietrecht, 2005, 66).

De kosten voor maanbrieven of brieven voor ingebrekestelling gemaakt na de opzegging zijn daarentegen inbegrepen in de forfaitaire vergoeding en kunnen dus niet bijkomend aan de consument worden aangerekend.

Veelheid van schuldenaren

Als er meerdere medeschuldenaren zijn, kunnen de kosten voor de ingebrekestelling die aan elkeen worden verzonden aan elkeen afzonderlijk ten laste worden gelegd binnen de door de wet voorziene grenzen, maar deze kosten mogen enkel aan de bestemmeling worden aangerekend. Als aan een consument één enkele brief wordt verzonden voor meerdere niet-uitgevoerde overeenkomsten, mogen de kosten slechts eenmaal worden aangerekend. Als voor elke overeenkomst een afzonderlijke brief wordt verzonden, mogen de kosten per overeenkomst worden aangerekend.

Niet-betaling van de laatste maandelijkse aflossing

Wanneer enkel de laatste maandelijkse aflossing onbetaald blijft, voorziet artikel VII.147/22, § 2 (tweede veronderstelling) in de verzending van een laatste ingebrekestelling met vooropzeg van drie maanden. De aanmaningskosten mogen worden aangerekend tot aan de verzending van deze ingebrekestelling.

Toerekening van de betalingen

De regel van artikel VII.147/22, § 5, die afwijkt van het Burgerlijk Wetboek inzake de toerekening van de betalingen, is niet van toepassing in geval van eenvoudige betalingsachterstand zoals bedoeld in artikel VII.147/22, § 2: de bepaling beoogt uitdrukkelijk een overeenkomst die ten einde is gekomen. In geval van eenvoudige betalingsachterstand mag de kredietgever de betaling eerst toerekenen op de kosten voor de maanbrieven of de brieven voor ingebrekestelling, vervolgens de nalatigheidsintresten en ten slotte op het vervallen en niet-betaalde kapitaal en op het bedrag van de totale kosten van het niet-betaalde krediet.

VII.147/22, § 2, 2e lid: niet-betaling terwijl de overeenkomst afgelopen is

De regel

De door dit lid gedekte veronderstelling heeft betrekking op de gevolgen van de niet-betaling door de consument wanneer de kredietovereenkomst is vervallen en een saldo onbetaald blijft.

Het tweede lid van artikel VII.147/22, § 2, dekt twee gevallen. Het beoogt eerst de overeenkomsten van hypothecair krediet met een roerende bestemming (dit wil zeggen voornamelijk de kredietopeningen) die door de kredietgever werden beëindigd middels een opzegging van twee maanden, overeenkomstig artikel VII.147/13, §1, tweede lid. Het doelt eveneens op overeenkomsten waarvan de looptijd is overschreden. Het kan bijvoorbeeld gaan om een lening op afbetaling waarvan de laatste maandaflossing niet is betaald.

In dat geval moet de kredietgever een ingebrekestelling versturen en worden de nalatigheidsinterest en de boetes pas opeisbaar indien de consument in gebreke van betaling blijft na een termijn van drie maanden.

Straffen en vergoedingen

In deze twee gevallen (en voor zover de consument in gebreke van betaling blijft drie maanden na de ingebrekestelling), kan de kredietgever het volgende aanrekenen:

  • kredietopeningen
    1. het vervallen en niet-betaalde kapitaal (voor de kredietopeningen die gekoppeld zijn aan een rekening-courant zonder modaliteiten van gespreide terugbetaling van het kapitaal gaat het om het door de consument opgenomen bedrag, verhoogd met de vervallen debetinteresten);
    2. het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsinterest berekend op het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
    3. de overeengekomen straffen of vergoedingen, binnen de grenzen van de maximumbedragen bedoeld in § 1.
  • Vervallen kredietovereenkomsten (indien de consument zijn schuld aanzuivert binnen de drie maanden na de ingebrekestelling zal hij slechts gehouden zijn tot betaling van de in punten 1 en 2 hierna vermelde bedragen):
    1. het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
    2. het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet;
    3. het bedrag van de overeengekomen nalatigheidsinterest berekend op het vervallen en niet-betaalde kapitaal;
    4. de overeengekomen straffen of vergoedingen, binnen de grenzen van de maximumbedragen bedoeld in § 1

VII.147/22, § 4: Informatieplicht

Informatieplicht

De wet verplicht de kredietgever die een bedrag vordert in uitvoering van artikel VII.147/22, § 1 (ontbinding en verval van de termijnbepaling) of § 2 (eenvoudige betalingsachterstand of einde van de overeenkomst) om zijn vordering uitvoerig te omschrijven en te motiveren in een document dat gratis aan de consument moet worden overhandigd.

Een nieuw document moet, met het detail en de motivering van de bedragen verschuldigd in toepassing van §§ 1 en 2, gratis aan de consument die hiertoe een verzoek indient worden overhandigd, en dit maximaal driemaal per jaar. Deze vereiste wordt strafrechtelijk beteugeld door artikel XV.90, 14°.

Te verstrekken inlichtingen

Deze verplichting behelst dat met name de volgende inlichtingen moeten worden meegedeeld:

  • m.b.t. de gevorderde intresten:
    1. het bedrag in kapitaal. Als het bedrag in kapitaal veranderd is: de verschillende saldi in kapitaal en het aantal dagen dat het saldo niet is veranderd;
    2. de methode voor de berekening van de intresten
  • m.b.t. de schadevergoedingen:
    1. de afrekening per schijf volgens de methode uiteengezet in artikel VII.147/22, § 1;
  • m.b.t. de kosten voor maanbrieven:
    1. de datum van de verschillende brieven;

Als de reeds vervallen maar niet-opgeëiste bedragen louter ter informatie worden meegedeeld, moet het document een duidelijk onderscheid maken met de bedragen die daadwerkelijk worden opgeëist.

Als de verschuldigde bedragen in geval van eenvoudige betalingsachterstand niet daadwerkelijk worden opgeëist in de ingebrekestelling, kan de kredietgever volstaan met hiervan een omschrijving te geven die bondiger is dan wat artikel VII.147/22, § 4, vereist. Dat impliceert evenwel dat de betalingen die door de consument worden gedaan, eerst moeten worden toegerekend op het vervallen en niet-betaalde kapitaal en op de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet.

VII.147/22, § 5: Toerekening van de betalingen

Ratio legis

De door de consument, de borg of de steller van een persoonlijke zekerheid uitgevoerde betalingen moeten bij ontbinding van de overeenkomst of bij verval van de termijnbepaling verplicht eerst worden toegerekend op het verschuldigd blijvende saldo en de totale kosten van het krediet. Slechts nadat het verschuldigd blijvende saldo en de totale kosten van het krediet zijn betaald, mogen ze op het bedrag van de nalatigheidsinteresten of andere straffen en schadevergoedingen worden toegerekend.

Deze bepaling wijkt af van de toepassing van artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek in het belang van de consument, doordat elke betaling, hoe bescheiden ook, daadwerkelijk bijdraagt aan de vermindering van de schuld door de grondslag van de berekening van de intresten te verlagen.

Hieruit volgt dat:

  • bij ontbinding van de overeenkomst of bij verval van de termijnbepaling, iedere betaling eerst toegerekend wordt op het verschuldigd blijvende saldo en de totale kosten van het krediet vóór enige andere toerekening;
  • de kosten voor de maanbrieven of voor de brieven van ingebrekestelling die onbetaald blijven na de ontbinding van de overeenkomst of het verval van de termijnbepaling, zullen worden betaald nadat het verschuldigd blijvende saldo en de totale kosten zijn betaald;

De regel van artikel VII.147/22, §5 is niet van toepassing in geval van eenvoudige betalingsachterstand. Het gemeen recht van artikelen 1254 tot 1256 is van toepassing en de betalingen kunnen worden toegerekend op de kosten en intresten voor het kapitaal.

Na vonnisneming zullen de gerechtskosten (vereffende gedingkosten en kosten van tenuitvoerlegging) die niet beoogd worden in artikel VII.147/22,eerst worden betaald. Zodra deze kosten zijn betaald, worden de door de consument gedane betalingen toegerekend zoals bepaald in artikel VII.147/22, §5.

Strafbedingen, vergoedingen en de persoonlijke zekerheidsstellers

Strafbedingen en aanmaningskosten

Artikel VII.147/27 verplicht de kredietgever de borg en desgevallend de steller van een zekerheid, te informeren in geval van betalingsachterstand door de consument van twee termijnen of van ten minste één vijfde van het totale terug te betalen bedrag.

Die informatie vormt geen aanmaning of ingebrekestelling die de aanrekening van kosten in de zin van artikel VII.147/22, § 2, kan rechtvaardigen. Bovendien bepaalt artikel VII.147/26, §1 dat de borgtocht en, desgevallend, elke andere vorm van zekerheid voor de verbintenissen die voortvloeien uit een kredietovereenkomst het bedrag dat gewaarborgd is nauwkeurig moeten vermelden; de borgtocht en, desgevallend, de persoonlijke zekerheid gelden enkel voor dit bedrag, eventueel verhoogd met de nalatigheidsinteresten (met uitsluiting van alle andere boetes of kosten van niet-uitvoering). De kosten voor ingebrekestelling en straffen of schadevergoedingen, zelfs met inachtneming van de maximumbedragen voorzien in artikel VII.147/22, kunnen dus in geen geval aan de borg worden aangerekend.

Toerekening van de betalingen

De regel van de toerekening van betalingen, in geval van ontbinding of verval van de termijnbepaling, met voorrang ten opzichte van het verschuldigd blijvend saldo en de totale kosten van het krediet, geldt ook voor personen die een (persoonlijke of zakelijke) zekerheid hebben gesteld.

Back to top