VII.147/21: verwittiging bij wanbetaling

Artikel VII.147/21

Artikel VII.147/21

Bij wanbetaling van een verschuldigd bedrag verzendt de kredietgever, binnen drie maanden na de vervaldag, aan de consument bij een aangetekende zending een verwittiging die de gevolgen van de wanbetaling vermeldt.
Bij niet-naleving van deze verplichting mag de contractuele verhoging van de rentevoeten wegens vertraging in de betaling bedoeld in de artikelen VII.147/22 en VII.147/23 voor deze vervaldag niet worden toegepast; bovendien moet voor deze vervaldag een betalingsuitstel van zes maanden te rekenen vanaf de achterstallige vervaldag zonder bijkomende kosten of intresten worden toegekend.

De regel

De kredietgever moet, binnen drie maanden na de onbetaalde vervaldag, aan de consument bij een aangetekende zending een verwittiging versturen die de gevolgen van de wanbetaling vermeldt. De verwittiging heeft betrekking op de gevolgen van de niet-betaling.

De tekst neemt artikel 45 van de wet van 4 augustus 1992 dus ongewijzigd over. Deze verwittiging moet dus de mogelijkheid vermelden dat het ontbindend beding in werking wordt gesteld, de andere maatregelen die kunnen worden genomen (overdracht van loon, beroep op de borgen, registratie bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, ...) en de verhoging die wordt toegepast ten gevolge van de vertraging.

Die verwittiging is geen ingebrekestelling in de zin van het Burgerlijk Wetboek in die zin dat de verzending ervan niet vereist is om de nalatigheidsinteresten te doen lopen. Wat de wetgever nastreeft, is de informatieve functie ervan als waarschuwing die wordt gericht aan de nalatige consument. Aangezien het een maatregel betreft ter bescherming van de consument, kan de kredietovereenkomst de kredietgever daar niet van vrijstellen (VII.2, § 4, lid 1).

Het is daarentegen niet verboden om in de kredietovereenkomsten een beding van vrijstelling van ingebrekestelling op te nemen of een beding dat bepaalt dat de interesten van rechtswege zullen lopen zodra een vertraging wordt vastgesteld. In die mate zal de verhoging verschuldigd zijn zodra de vertraging optreedt en ondanks het feit dat de verwittiging nog niet verzonden werd. Indien de consument de achterstand aanzuivert vóór de verzending van de verwittiging, is deze zonder voorwerp.

Sanctie

De wettelijke bepaling is duidelijk: Bij niet-naleving van deze verplichting mag de contractuele verhoging van de rentevoeten wegens vertraging in de betaling bedoeld in de artikelen VII.147/22 en VII.147/23 voor deze vervaldag niet worden toegepast; bovendien moet voor deze vervaldag een betalingsuitstel van zes maanden te rekenen vanaf de achterstallige vervaldag zonder bijkomende kosten of intresten worden toegekend.

Bovendien, aangezien de achterstallige vervaldag een betalingsuitstel geniet, kan ze, vóór de vervaldag van die termijn, niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de twee onbetaalde termijnbedragen die bepaald worden in artikel VII.147/20, § 1, 1° voor de inwerkingstelling van het ontbindend beding in geval van betalingsachterstand.

In de vorige regeling van de wet van 4 augustus 1992 werd geoordeeld dat, wanneer de ingebrekestelling nooit werd verzonden sinds de vervaldag van het hypothecair krediet, het betalingsuitstel van 6 maanden niet is kunnen ingaan en de schuldvordering niet opeisbaar is, hetgeen de tenuitvoerlegging van de overdracht van loon verhindert (Vred. Luik (3e kanton) 5 december 2014, Jaarboek Kredietrecht 2014, p. 3).

Back to top