VII.145: De regel v/h verbod om de overeenkomst te wijzingen - Uitzonderingen

Artikel VII.145

Artikel VII.145

Bij een hypothecair krediet met een onroerende bestemming kan de consument de kredietgever verzoeken wijzigingen aan te brengen aan de voorwaarden en/of zekerheden van de lopende kredietovereenkomst. De kredietgever is vrij om al dan niet in te gaan op dit verzoek.
Deze wijzigingen kunnen slechts betrekking hebben op :
1° een nieuwe periodieke rentevoet, de inkorting of de verlenging van de looptijd, de vervanging van een wijze van terugbetaling door een andere, de tijdelijke opschorting van betaling van kapitaalaflossingen of wedersamenstellende premies en, onverminderd de toepassing van artikel VII.143 en de daarin opgenomen beperkingen, de veranderlijkheid van de periodieke rentevoet;
2° de gehele of gedeeltelijke doorhaling van de inschrijving op de in hypotheek verleende onroerende goederen, de vervanging van een zekerheid door een andere, de vestiging van een bijkomende zekerheid, de hernieuwing van een zekerheid, de bevrijding van een consument van zijn kredietverbintenissen of de toevoeging van een nieuwe consument.
De wijzigingen opgesomd in het tweede lid kunnen bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad aangevuld worden.
Zo de kredietgever op dit verzoek ingaat, verstrekt hij aan de consument een kredietaanbod waarvan de inhoud beperkt is tot de wijzigingen tegenover de lopende kredietovereenkomst.
Artikel VII.133 is overeenkomstig van toepassing.
Voor de wijzigingen aan lopende kredietovereenkomsten of indien de consument verzoekt om duplicata van reeds afgeleverde documenten, mag de kredietgever dossierkosten aanrekenen krachtens het tarief in voege op het ogenblik van het verzoek van de consument nadat de consument het kredietaanbod heeft aanvaard. De kredietgever verwijst in zijn kredietaanbod naar het in voege zijnde tarief. De Koning kan een methode bepalen tot vaststelling van maximale dossierkosten en, in voorkomend geval, tot aanpassing van deze maxima.
De kredietgever kan dossierkosten aanrekenen indien de consument contractueel voorziene opties uitoefent op voorwaarde dat in de kredietovereenkomst in de aanrekening van deze kosten voorzien is. De Koning kan een methode bepalen tot vaststelling van maximale kosten en, in voorkomend geval, tot aanpassing van deze maxima.

De fundamentele regel:

Verbod op elke wijziging van de voorwaarden van het krediet, zelfs met onderlinge toestemming

De totstandkoming van de kredietovereenkomsten is onderworpen aan een formalisme dat bestemd is om de bescherming van de consument te verzekeren. De schending van de beschermingsregels wordt strafrechtelijk beteugeld. Dit geheel van regels strekt tot het scheppen van de voorwaarden van een bewuste, vrije en geïnformeerde toestemming van de consument. Deze regeling zou geen enkele zin hebben indien de partijen, eens de overeenkomst ondertekend is, de inhoud ervan zouden kunnen wijzigen door een loutere wilsverklaring, zonder enig bijkomend formalisme. De wijziging van de overeenkomst is dus onderworpen aan dezelfde voorwaarden als de sluiting van de overeenkomst of, anders gezegd, om een bestaande gereglementeerde kredietovereenkomst te wijzigen moet een nieuwe overeenkomst gesloten worden.

De beschermingsdoelstelling zou eveneens in het gedrang komen door bedingen die een partij (of zelfs twee partijen) zouden toelaten om de inhoud ervan te wijzigen. In dit perspectief verbiedt de wet elk beding dat toelaat de voorwaarden van de kredietovereenkomst te wijzigen voor de overeenkomsten van consumentenkrediet (VII.86, § 2). Dit verbod wordt, in minder duidelijke bewoordingen, hernomen in artikel VII.143, § 2 voor de hypothecaire kredieten: Behoudens de uitzonderingen bedoeld in dit artikel met betrekking tot de veranderlijkheid van de debetrentevoet en/of de periodieke rentevoet, en onverminderd het bepaalde in artikel VII.145 wordt elk beding dat er toe strekt de rentevoeten of de kosten te wijzigen, voor niet geschreven gehouden. Enkel de mogelijkheid om een debetrentevoet of een variabele periodieke rentevoet te bepalen onder de in artikel VII. 143 bepaalde voorwaarden ontsnapt dus aan deze regel.

Voor de overeenkomsten van hypothecair krediet met een onroerende bestemming, laat artikel VII.145 toe dat sommige bepalingen van de overeenkomst die limitatief worden opgesomd in het tweede lid met onderlinge toestemming gewijzigd worden. De memorie van toelichting stelt desbetreffend: "Artikel VII.145 is als wetsartikel volledig nieuw maar wil vooral bestaande praktijken inzake woonkrediet, die vooral gericht zijn op het vermijden van de opmaak van een nieuwe authentieke akte en de tussenkomst van een notaris, verzoenen met de ratio legis van de richtlijn en van boek VII" (Parl. St., Kamer, Zitting 54, 1685/001, p. 42). Voor de andere hypothecaire kredieten bevestigt de memorie van toelichting het volgende: "geldt onverkort de algemene regel zoals voorzien in het consumentenkrediet: een wijziging van een gedeelte van de kredietovereenkomst, zelfs in onderlinge overeenstemming (mutuus consensus) houdt het sluiten in van een nieuwe kredietovereenkomst" (Parl. St., ibid).

Zijn dus verboden:

  • de bedingen waardoor de kredietgever zich het recht zou voorbehouden om een voorwaarde van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen en meer in het algemeen elk beding dat een wijziging van de contractuele voorwaarden zou toelaten, zelfs onafhankelijk van de wil van de partijen. Daarentegen zijn de bedingen waardoor de kredietgever zich op voorhand ertoe verbindt om in te gaan op een verzoek tot wijziging dat de kredietnemer hem zou richten binnen de wettelijke grenzen niet verboden. We denken daarbij bijvoorbeeld aan de bedingen van sommige kredietovereenkomsten die de consument toelaten om het bedrag van de betalingstermijnen op bepaalde vervaldagen te verhogen om de looptijd van het krediet en de totale kosten van het krediet te verminderen. Dergelijke bedingen respecteren de wil van de wetgever vermits zijn slechts kunnen geactiveerd worden op verzoek van de consument.
  • De wijzigingen met onderlinge toestemming van de overeenkomst. Behoudens de hierna becommentarieerde uitzonderingen, die slechts van toepassing zijn op het hypothecaire krediet met een roerende bestemming, veronderstelt elke wijziging met onderlinge toestemming van de overeenkomst dat er een nieuwe overeenkomst gesloten wordt met eerbiediging van de regels die de precontractuele fase regelen.

In het consumentenkrediet heeft de administratie desbetreffend verduidelijkt dat Het is verboden te voorzien in een mogelijkheid van kredietverhoging of -vermindering.De wijziging van het kredietbedrag mag pas gebeuren nadat het krediet werd beëindigd en een nieuwe overeenkomst werd ondertekend waarbij de door de wet bepaalde formaliteiten werden nageleefd. Zij heeft daarnaast benadrukt datDe mogelijkheid van indexering van de kosten waarin wordt voorzien in de overeenkomst is in strijd met de wet van 1991 vermits zij een eenzijdige wijziging van de overeenkomst door de kredietgever toelaat. Dit soort beding wordt voor niet geschreven gehouden in overeenstemming met artikel 30 WCK [VII.86].

De uitzonderingen

De enige uitzonderingen op het beginsel van de onveranderlijkheid van de kredietovereenkomst zijn bepaald in de artikelen VII.143, § 2 en VII.145 lid 2. Het betreft

  • bedingen die de veranderlijkheid van de debetrentevoet en van de periodieke rentevoet toelaten (VII.143, § 2)
  • wijzigingen met onderlinge toestemming van de volgende aspecten (VII.145, lid 2, 1°):
    • de periodieke rentevoet;
    • de inkorting of de verlenging van de looptijd,
    • de vervanging van een wijze van terugbetaling door een andere,
    • de tijdelijke opschorting van betaling van kapitaalaflossingen of wedersamenstellende premies;
  • veranderingen met onderlinge toestemming van de zekerheden (VII.145, lid 2, 2°):
    • de gehele of gedeeltelijke doorhaling van de inschrijving op de in hypotheek verleende onroerende goederen,
    • de vervanging van een zekerheid door een andere,
    • de vestiging van een bijkomende zekerheid,
    • de hernieuwing van een zekerheid,
    • de bevrijding van een consument van zijn kredietverbintenissen
    • ofde toevoeging van een nieuwe consument.

De wijziging van de overeenkomst in de zin van artikel VII.145

Op initiatief van de consument

Overeenkomstig de tekst van artikel VII.145 kan de consument de kredietgever verzoeken wijzigingen aan te brengen aan de voorwaarden en/of zekerheden van de lopende kredietovereenkomst. Uit deze formulering blijkt dat het initiatiefrecht ligt bij de consument. De kredietgever beschikt dus niet over de bevoegdheid om dergelijke wijzigingen voor te stellen. De mogelijkheid om de herziening te vragen is een recht van de consument dat in alle gevallen uitwerking krijgt, ongeacht of dit uitdrukkelijk bepaald wordt in de overeenkomst. Het zou dus niet verboden kunnen worden door een beding van de kredietovereenkomst maar het staat de kredietgever vrij om het verzoek dat hem wordt gedaan al dan niet te aanvaarden.

Discretionaire beoordeling door de kredietgever en verstrekken van een beperkt aanbod

De consument heeft weliswaar het recht om de wijziging te vragen, maar de kredietgever heeft, van zijn kant, het recht om het verzoek van de consument zonder meer te weigeren. Zodoende stelt hij zich bloot aan de vervroegde terugbetaling van het krediet indien de consument betere voorwaarden verkrijgt bij een andere kredietgever (maar desgevallend met opnieuw kosten van vestiging van zekerheid).

De kredietgever kan aan zijn toestemming eveneens bijkomende voorwaarden koppelen (artikel VII.145 laat hem toe bijkomendezekerheden te vragen) maar deze nieuwe voorwaarden zouden de verplichting tot gevolg kunnen hebben om een nieuwe kredietovereenkomst te sluiten indien zij afwijken van de toegelaten uitzonderingen op het beginsel van onveranderlijkheid.

Indien hij ingaat op het verzoek en binnen de grenzen blijft van de toegelaten uitzonderingen, moet de kredietgever een nieuw kredietaanbod overmaken waarvan de inhoud beperkt is tot de wijzigingen tegenover de lopende kredietovereenkomst (VII.145, lid 4). Dit aanbod moet een datum bevatten en ten minste 14 dagen geldig blijven. Het moet het nieuwe JKP vermelden (Contra: J. CATTARUZZA en J. VANDENBROUCKE, "La loi du 22 avril 2016 relative au crédit hypothécaire privé", J.T., 2017, p. 221) indien het verschilt van het initiële percentage en alle gewijzigde voorwaarden vermelden. Indien het aflossingsplan gewijzigd wordt, moet een nieuw aflossingsplan worden toegevoegd. De wet vereist niet de voorafgaande mededeling van een ESIS-formulier.

Kredietwaardigheidsbeoordeling

Artikel VII.145, lid 5 bepaalt dat artikel VII.133 overeenkomstig van toepassing is. De memorie van toelichting van de wet van 22 april 2016 lijkt de verplichting tot kredietwaardigheidsbeoordeling te beperken tot de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, de wijziging van de overeenkomst op verzoek van de consument veronderstelt een nieuwe beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument (waarvan de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren slechts een aspect is) (VII.133, § 1, lid 3). Het onderzoek dat beperkt is tot de gegevens van de Centrale kan voldoende lijken indien de gevraagde wijziging voordelig is voor de consument (vermindering van de periodieke rentevoet bijvoorbeeld) of indien zij geen enkele invloed heeft op het aflossingsplan (in geval van vervanging van een zekerheid door een andere). Het zou zelfs absurd kunnen lijken indien de wijziging de bevrijding van een consument van zijn kredietverbintenissen voor gevolg heeft (VII.145, lid 2, 2°) (En ce sens, J. CATTARUZZA et J. VANDENBROUCKE, op. cit., p. 221). In werkelijkheid, hetgeen de bepaling beoogt, is de desolidarisatie van een consument die bevrijd is van zijn verplichtingen als medekredietnemer (zie in dit opzicht Bergen, 20 januari 2015, J.L.M.B. 2016, 484 en de noot van F. RENSON betreffende de dubbelzinnigheid van het begrip 'desolidarisatie'). Het kredietwaardigheidsonderzoek is in een dergelijk geval uiteraard gerechtvaardigd ten aanzien van de consument(en) die gehouden blijven tot het saldo. Indien het verzoek van de consument verantwoord is wegens thesaurieproblemen, dringt een kredietwaardigheidsonderzoek dat verder gaat dan de raadpleging van de Centrale zich eveneens op.

De becommentarieerde bepaling laat toe om de toevoeging van een nieuwe consumentte beschouwen als een wijziging van de overeenkomst (VII.145, lid 2, 2°, in fine). Het valt moeilijk in te zien hoe het mogelijk zou zijn om een medekredietnemer toe te voegen zonder te beschouwen dat het ten aanzien van hem gaat om een nieuwe kredietovereenkomst die de inachtneming van alle regels die de precontractuele periode regelen oplegt en niet alleen de kredietwaardigheidsbeoordeling bepaald in artikel VII.133. Ten aanzien van hem bevat het aanbod dat moet worden gedaan alle bepalingen van de overeenkomst vermits men moet beschouwen dat de kredietovereenkomst "gewijzigd" is.

Informeren van de persoonlijke zekerheid

Overeenkomstig artikel VII.147/26, § 3 moet de kredietgever elke steller van een zekerheid voorafgaandelijk in kennis stellen voorafgaand van elke wijziging van de overeenkomst.

Kosten

Indien de kredietovereenkomst dit bepaalt, kan de kredietgever (VII.145, lid 6), naar aanleiding van deze wijziging, nieuwe dossierkosten eisen die, (indien het dezelfde kredietgever betreft), maximum vijftig percent mogen bedragen van de dossierkosten die, op het moment van de herfinanciering, worden aangerekend voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming. Wanneer een nieuwe herfinanciering plaatsvindt binnen de twaalf maanden volgend op een vorige herfinanciering, kan de kredietgever normale dossierkosten eisen. (Artikel 1, § 2 van het koninklijk besluit van 24 februari 2017 houdende uitvoering van de artikelen VII.141, § 2, 2e lid en VII.145, 6e en 7e lid van het Wetboek van economisch recht met het oog op de vaststelling van maximale dossierkosten bij een hypothecair krediet met een onroerende bestemming)

Deze kosten zijn evenwel slechts verschuldigd door de consument in geval van aanvaarding van het aanbod. Aan deze kosten kunnen de kosten van raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren worden toegevoegd en, desgevallend, de expertisekosten in de voorwaarden bepaald in artikel VI.141 die zelfs van de consument kunnen geëist worden indien hij het aanbod weigert.

Uitoefening van een optie

Het laatste lid van artikel VII.145 laat de kredietgever toe om dossierkosten aan te rekenen in geval van uitoefening van een optie bepaald in de overeenkomst die kunnen geactiveerd worden door de consument, zoals bijvoorbeeld een vrijwillige verhoging van de betalingstermijnen om de looptijd van het krediet te verminderen. Het moet dus gaan om een recht dat is vastgesteld door een beding van de overeenkomst en dat de consument discretionair mag uitoefenen. Indien hij het uitoefent in overeenstemming met de contractuele bepaling, is de kredietgever er zelf toe gehouden door de overeenkomst en is hij dus ertoe gehouden te aanvaarden.

Het koninklijk besluit van 24 februari 2017 heeft het maximumbedrag van deze kosten vastgesteld op 50 euro. Deze kosten kunnen niet worden geëist wanneer de consument een recht uitoefent dat hij bezit krachtens een wettelijke bepaling, zoals bijvoorbeeld een vervroegde terugbetaling, zelfs indien de overeenkomst met het oog op het informeren van de consument eveneens dit recht moet verduidelijken. De wederbeleggingsvergoeding heeft in ieder geval een forfaitair karakter (zie de commentaar van artikel VII.147/11-12).

Voor een commentaar betreffende de aanvaarde kosten voor de hypothecaire kredieten, zie de commentaar van artikel VII.141.

Geen wederbeleggingsvergoeding

Aangezien er geen krediet wordt terugbetaald, is een wederbeleggingsvergoeding niet verantwoord. Het koninklijk besluit heeft het ten onrechte over herfinanciering vermits het initiële krediet niet wordt terugbetaald.

Indien de wijziging van de voorwaarden gepaard gaat met een wijziging van het kredietbedrag, moet er een onderscheid worden gemaakt:

- indien het een vermindering betreft (en dus een vervroegde terugbetaling door de consument), blijft dit een wijziging vermits de consument nog steeds het recht heeft om vervroegd terug te betalen. De wederbeleggingsvergoeding (drie maanden) kan daarentegen berekend worden op het gedeelte van het kapitaal dat vervroegd werd terugbetaald (VII.14/12).

- indien het een verhoging van het kredietbedrag betreft, is een nieuwe kredietovereenkomst noodzakelijk en moet de initiële overeenkomst dus worden terugbetaald (met mogelijkheid voor de kredietgever om een wederbeleggingsvergoeding te eisen).

Verzoek tot wijziging van de overeenkomst en raadgevingsplicht

Het verzoek tot wijziging rust, net zoals de vervroegde terugbetaling, op een initiatief van de consument. Beide hypotheses hebben vrij verschillende gevolgen op het vlak van de vergoeding van de kredietgever. In geval van wijziging van de overeenkomst mag de kredietgever enkel met de helft verminderde kosten eisen. In geval van vervroegde terugbetaling, gevolgd door het sluiten van een nieuw dossier, kan de kredietgever een wederbeleggingsvergoeding en dossierkosten eisen.

Kan de kredietgever het verzoek van de consument beantwoorden door eerder een vervroegde terugbetaling voor te stellen dan een wijziging van de overeenkomst om een gunstigere vergoeding te genieten?

Een negatief antwoord dringt zich op. Wanneer hij een wijziging van de overeenkomst vraagt, is het niet zijn bedoeling om vervroegd terug te betalen. Bij de uitvoering van de raadgevingsplicht heeft de kredietgever de verplichting om rekening te houden met het doel dat wordt nagestreefd door de consument. Bijgevolg dringt de kredietgever, door een vervroegde terugbetaling te eisen die de gevraagde wijziging niet vereist, aan de consument een doel op dat hij niet heeft uitgedrukt: een nieuwe overeenkomst krijgen om de vorige terug te betalen.

In werkelijkheid laat artikel VII.145 de kredietgever enkel toe de gevraagde wijziging te aanvaarden of te weigeren. Door het verzoek van de consument af te wenden naar een vervroegde terugbetaling loopt de kredietgever het risico aansprakelijk te worden gesteld voor een schending van de raadgevingsplicht en voor het vragen van kosten die niet toegelaten zijn door het Wetboek. Overeenkomstig artikel VII.211 kan De consument (...) de terugbetaling eisen van de door hem gestorte bedragen, verhoogd met de som van de wettelijke intresten, wanneer een betaling gebeurd is ondanks het in de artikelen VII.137, VII.140 en VII.141, VII.147/3 en VII.147/30, § 1, bedoelde verbod, of wanneer zij is gebeurd in het raam van een in artikel VII. 147/31 verboden schuldbemiddeling.

Back to top