VII.109 : Het opstellen van de zekerheidsovereenkomst

 

 

Artikel VII.109

 

Artikel VII.109

§ 1. De borgtocht en, desgevallend, elke andere vorm van zekerheid voor de verbintenissen die voortvloeien uit een kredietovereenkomst geven nauwkeurig het bedrag weer dat gewaarborgd is. De gevraagde zekerheden gelden enkel voor deze bedragen, eventueel verhoogd met de nalatigheidsintresten, met uitsluiting van alle andere boetes of kosten van niet-uitvoering. De kredietgever dient hiertoe voorafgaandelijk en gratis aan de borg en, desgevallend, aan de steller van een zekerheid een exemplaar van het kredietcontract te overhandigen.
§ 2. Elke overeenkomst tot zekerheidsstelling, waarvan de zekerheidssteller wordt geregistreerd overeenkomstig artikel VII. 148. § 2, 1°, vermeldt:
1° de clausule: "De kredietovereenkomst, waarvoor u deze zekerheid hebt gesteld maakt het voorwerp uit van een registratie bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren waarbij u overeenkomstig artikel VII. 148, § 2, 1°, wordt geregistreerd als zekerheidssteller";
2° de doeleinden van de verwerking in de Centrale;
3° de naam van de Centrale;
4° het bestaan van een recht op toegang, op verbetering en op uitwissing van de gegevens alsook de bewaartermijnen van deze laatste.
§ 3. De kredietgever stelt iedere steller van een zekerheid in kennis van de totstandkoming van de kredietovereenkomst en, voorafgaandelijk, van elke wijziging van deze overeenkomst.
Voor de kredietovereenkomsten gesloten voor een onbepaalde duur kan door de kredietgever slechts een borgtocht of een persoonlijke zekerheid worden gevraagd voor een periode van vijf jaar. Deze periode kan slechts hernieuwd worden bij afloop en met het uitdrukkelijk goedvinden van de borg of de persoon die een persoonlijke zekerheid heeft gesteld.

De regels voor de totstandkoming van een zekerheidsovereenkomst

Artikel VII.109 bevat beknopte regels betreffende de totstandkoming van de verbintenis van de zekerheid. Deze regels moeten desgevallend worden aangevuld door de verplichtingen die voortvloeien uit Boek VI en de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, inzonderheid deze die betrekking hebben op de kosteloze borgen (zie in dit opzicht de algemene commentaar over de zekerheden):

  1. Worden beheerst, de zekerheden die gesteld worden door derden met uitsluiting dus van de zekerheden die worden toegestaan door de consument-kredietnemer zelf.
  2. Om de bescherming te genieten moet de zekerheid zijn toegestaan door een consument in de zin van het WER.
  3. De door de derde-consument ondertekende akte tot vestiging van de zekerheid moet het gewaarborgde bedrag vermelden, dat niet de straffen en kosten van niet-uitvoering mag bevatten.
  4. De kredietovereenkomst moet overhandigd worden aan de consument voordat hij zich verbindt.
  5. De derde-consument moet op de hoogte worden gebracht dat zijn verbintenis zal geregistreerd worden bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren.
  6. Indien het gewaarborgde krediet van onbepaalde duur is, mag de verbintenis van de derde-consument langer duren dan 5 jaar.

De verbintenis van de derde-consument is een specifieke verbintenis - uitsluiting van de «omnibus» zekerheid

Uit de hoger opgesomde regels blijkt dat de derde-borg slechts een bepaald bedrag kan waarborgen en dat dat bedrag slechts het bedrag mag zijn dat door de consument-kredietnemer verschuldigd zou kunnen zijn in het kader van de overeenkomst waarvan de derde-consument kennis heeft kunnen nemen (met uitsluiting van de straffen en kosten van niet-uitvoering). De gereglementeerde stelsels laten niet toe dat de derde-consument zich verbindt voor alle sommen. Zijn verbintenis moet specifiek de kredietovereenkomst dekken die hem vooraf werd voorgelegd. Uit deze vaststelling vloeien verschillende gevolgen voort:

  1. Een vroegere verbintenis voor alle sommen (bijvoorbeeld een borgtocht of een hypotheekstelling) kan geen latere verbintenis waarborgen. Dit geldt ongeacht of de vroegere verbintenis is aangegaan voor privé- of voor professionele doeleinden. Dit gevolg dringt zich op omdat derde-consument, per definitie, de nieuwe akte niet zal ontvangen hebben vóór zijn verbintenis.
  2. Een vroegere verbintenis voor alle sommen die werd aangegaan door echtgenoten kan niet dienen voor het waarborgen van een krediet dat werd toegestaan aan een van hen, zelfs indien deze hypothese voorzien is in een contractueel beding. De echtgenoot, die niet betrokken is bij de schuld, zal immers niet vooraf een kopie van de akte ontvangen hebben. Dezelfde verbintenis zal evenwel de latere schulden dekken die worden aangegaan door de twee echtgenoten vermits de verbintenis in dat geval wordt aangegaan door de kredietnemers en niet door een derde.
  3. De verbintenis die wordt aangegaan door de derde-consument kan geen andere schulden dekken dan deze van de kredietovereenkomst die hem werd voorgelegd. Dit gevolg vloeit voort uit de verplichting om de kredietovereenkomst vooraf mee te delen, de zekerheid te vermelden in de kredietovereenkomst (VII.78, § 3, 10° en VII.134, § 3, 10°), de verbintenis van de derde-consument te registreren bij de CKP en hem te informeren door een specifieke bepaling van de overeenkomst (VII.109, § 2 en VII.147/26, § 2) en uit de beperking van de verbintenis tot vijf jaar wanneer de kredietovereenkomst van onbepaalde duur is.

Los van het impliciete maar zekere verbod dat de artikelen VII.109 en VII.147/26 bevatten, zou een verbintenis voor alle sommen die wordt aangegaan door een derde-consument en die zou toelaten verbintenissen te dekken die zouden kunnen voortvloeien uit schulden die zonder zijn medeweten zijn ontstaan, eveneens kunnen beschouwd worden als een onrechtmatig beding. Men kan immers denken dat deze verbintenis een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen ten nadele van de consument die zich verbindt. Indien deze verbintenis het voorwerp is van de overeenkomst, is het de verbintenis zelf die in zijn geheel nietig zou moeten worden verklaard volgens de analyse die we kunnen halen uit het arrest van 14 juni 2002 van het HvJ (voor een commentaar betreffende het potentieel onrechtmatige karakter van de verbintenis van waarborg voor alle sommen, zie BIQUET-MATHIEU, C., "Les sûretés", in Le crédit aux consommateurs et aux P.M.E., CUP;. Vol. 170, Brussel, Larcier, 2016, p.410, nr. 497 e.v.; zie betreffende deze vragen eveneens JOISTEN P., "Les sûretés", in Le crédit hypothécaire au consommateur, ULG/UCL, Larcier, Coll. Patrimoine et notariat, 2017, p.381 e.v.; JOISTEN, P., "Hypothèque pour toutes créances : entre déterminabilité, caducité et nulllité", R.G.D.C. 2018, p.191). Hieruit volgt dat een consument in de zin van een persoon die handelt voor andere doeleinden dan een beroepsactiviteit, nooit een omnibuszekerheid kan verlenen voor de verbintenissen van een derde, zoals bijvoorbeeld professionele kredieten die niet onder de werkingssfeer van Boek VII WER vallen.

Uit de regels die hierboven werden opgesomd, volgt voort dat dat de derde-consument slechts een bepaald bedrag kan waarborgen en dat dit bedrag niet meer mag bedragen dan wat verschuldigd zou kunnen zijn door de consument-lener in het kader van het contract waarin de derde-garant kennis van heeft kunnen nemen (met uitsluiting van de strafbedingen en de kosten van niet-uitvoering).

Artikel VII.109 bevat samenvattende regels inzake de totstandkoming van de zekerheidsverbintenis. Deze regels moeten, desgevallend, vervolledigd worden met de verbintenissen die voortvloeien uit Boek VI en uit het B.W., met in het bijzonder de verplichtingen m.b.t. de kosteloze borgstellers (zie in dit kader de algemene commentaar m.b.t. de zekerheden ).

De verplichting tot beoordeling van de kredietwaardigheid ten aanzien van de personen die zich persoonlijk zeker stellen

Voor de personen die zich verbinden als persoonlijke zekerheid, mag men niet uit het oog verliezen dat de kredietgever en de kredietbemiddelaar specifieke verplichtingen hebben gedurende de precontractuele fase. Zij moeten dus de juiste en volledige inlichtingen verzamelen die de kredietgever noodzakelijk acht om hun financiële situatie en hun mogelijkheden tot terugbetaling te beoordelen. De professionals moeten in dit kader aan deze personen een aanvraagformulier voor inlichtingen in de vorm van een vragenlijst overmaken die op zijn minst betrekking heeft op het doel van het krediet, de inkomsten, de personen ten laste, de financiële verbintenissen die lopende zijn met inbegrip van onder meer het aantal en het schuldbedrag van de lopende kredieten.

Bovendien moet de kredietgever een strenge beoordeling voeren betreffende de solvabiliteit van deze personen en in dit kader de Centrale voor Kredieten aan Particulieren raadplegen (VII.77, §1). Het kredietdossier dat de kredietgever tot het einde van de kredietovereenkomst dient te bewaren, moet alle informatie die hij heeft verzameld bevatten m.b.t. de persoonlijke zekerheid en m.b.t. de elementen waarop hij zijn beslissing heeft gesteund om de verbintenis van de borg te aanvaarden.

De persoon die de persoonlijke zekerheid stelt, heeft het recht om van de kredietgever te verwachten dat hij als een normaal redelijke en zorgvuldige kredietgever optreedt. Indien de kredietgever de kredietwaardigheid van de kredietnemer op kennelijke onredelijke wijze beoordeelt, is hij aansprakelijk tegenover de persoon die een garantie heeft gegeven of een zekerheid heeft gesteld. Anderzijds moet de persoon die de zekerheid heeft gesteld, ook voorzichtig te werk gaan en is hij/zij verplicht zich bij de hoofdschuldenaar te informeren over de risico's van de transactie die hij/zij moet waarborgen (Gent, 3 oktober 2018, RAGB 2019, 438).

De verplichte vermelding van het gewaarborgde bedrag

Art. VII.109 verplicht, op straffe van nietigheid van de verplichtingen van de zekerheidssteller, het gewaarborgde bedrag in de overeenkomst te vermelden. Bovendien wordt in artikel VII.109, eerste lid, bepaald dat de verplichtingen van de zekerheidsstellers slechts gelden voor het gewaarborgde bedrag, eventueel vermeerderd met nalatigheidsintresten, met uitsluiting van alle andere straffen of kosten van niet-uitvoering. Het gewaarborgde bedrag bedoeld in artikel VII.109, eerste lid, is een hoofdsom. Bepaalde auteurs zijn van mening dat het bedrag, naast het gefinancierde kapitaal, ook de vervallen en niet-betaalde kredietintresten mag omvatten (C. BIQUET-MATHIEU, "Les sûretés personnelles", in Handboek consumentenkrediet, ed. E. Terryn, Die Keure, 2007, p. 237, nr 42).

Boetes, vergoedingen en nalatigheidsintresten verschuldigd door de hoofdschuldenaar

Tot de wet van 24 maart 2003 heerste er in de rechtsleer een controverse over de vraag of vergoedingen waren inbegrepen in het begrip “gewaarborgd bedrag” (zie A. VAN QUICKENBORNE, Borgtocht, A.P.R., Story Scientia, 1999, p. 145, nr 270). De administratie liet regelmatig weten dat de opname van dergelijke vergoedingen in het begrip van gewaarborgd bedrag, een miskenning vormde van de voorwaarden van artikel 34, eerste lid [thans art. VII.109, eerste lid]].

Om alle controversen van de baan te helpen, heeft de wetgever in 2003 aangegeven dat de verplichtingen van de persoonlijke zekerheidssteller enkel gelden voor het gewaarborgde bedrag, eventueel vermeerderd met de nalatigheidsintresten, “met uitsluiting van alle andere boetes of kosten van niet-uitvoering” (zie Parl. St., Kamer, 2001-2002, nr 1730/1, p. 31).

De verbintenissen van de persoonlijke zekerheidssteller mogen dus enkel worden uitgebreid, door een bepaling in de overeenkomst, tot de nalatigheidsintresten met uitsluiting van andere boetes en kosten van niet-uitvoering die door de hoofdschuldenaar verschuldigd zijn. Deze regel is van toepassing op alle persoonlijke zekerheden zodat zowel de borg als de persoonlijke hoofdelijke zekerheid medeschuldenaar er de voordelen van kunnen genieten. Het is daarentegen niet vereist om het bedrag van de gewaarborgde nalatigheidsintresten forfaitair in de overeenkomst te berekenen. Het volstaat in de overeenkomst te bepalen dat de waarborg ook betrekking heeft op de nalatigheidsintresten (Parl. St., Kamer, 2001-2002, n° 1730/1, p. 32).

Sanctie

De wet bepaalt geen bijzondere burgerlijke sanctie die van toepassing is wanneer de borgstellingsovereenkomst het gewaarborgde bedrag niet vermeldt. Uit de formulering van artikel VII.109, eerste lid valt echter af te leiden dat de zekerheid “enkel geldt voor dat bedrag” zodat ervan moet worden uitgegaan dat, indien het gewaarborgde bedrag in de overeenkomst niet wordt vermeld, de persoonlijke zekerheid “niet geldt”, wat erop neerkomt dat de zekerheid nietig wordt verklaard (C. BIQUET-MATHIEU, "Les sûretés personnelles", in Handboek consumentenkrediet, ed. E. Terryn, Die Keure, 2007, p. 232, nr. 35).

Voorbeelden – Advies van de administratie:

  • De bepaling waarin staat dat “vanaf het ogenblik van het verzoek tot betaling van de bank aan de gecrediteerde, zal het door de borgen verschuldigde bedrag, zoals in de overeenkomst bepaald, van rechtswege intresten en commissies opbrengen …” is niet geldig aangezien de zekerheden enkel gelden voor het gewaarborgde bedrag te vermeerderen met de nalatigheidsintresten.
  • De tekst van de borgstellingsovereenkomst waarin staat “de borgtocht heeft betrekking op de volledige schuld (nominaal bedrag, intresten)”, moet bovendien aangeven “met uitsluiting van andere boetes of kosten van niet-uitvoering”.
  • Het is aan de kredietgever het belang van de consumenten te bepalen, die samen eenzelfde kredietovereenkomst ondertekenen. De kredietgever mag zich er niet toe beperken een type bepaling op te nemen waardoor de consumenten verklaren met/in hetzelfde belang te handelen. Een dergelijke bepaling zou bovendien in strijd zijn met de bepaling van artikel 34 [thans VII.109], die verplicht tot de overhandiging van een exemplaar van de overeenkomst aan de borg en aan de steller van een persoonlijke zekerheid.
  • In alle gevallen verplicht artikel 34, tot de overhandiging van een exemplaar aan elke borg en elke steller van een persoonlijke zekerheid.
  • De bepaling “de consumenten en borgen geven elkaar wederzijds volmacht om alle kennisgevingen en aanmaningen in het kader van onderhavige overeenkomst uit te voeren of te ontvangen” is in strijd met artikelen 34, en 35, [thans VII.109 en VII.110] van de wet van 12 juni 1991 doordat verwezen wordt naar de borgen.

Informatie inzake de registratie bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren

De persoon die de zekerheid verstrekt moet worden nagegaan bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (VII. 148, §2, 1°). De zekerheidsovereenkomst moet de zekerheid van deze registratie inlichten en de volgende wettelijke vermeldingen hernemen:

  1. De bepaling : "De kredietovereenkomst, waarvoor u deze zekerheid hebt gesteld maakt het voorwerp uit van een registratie bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren waarbij u overeenkomstig artikel VII.148, § 2, 1°, wordt geregistreerd als zekerheidssteller";
  2. De doeleinden die beoogd worden door de verwerking in de Centrale;
  3. De naam van de Centrale;
  4. Het bestaan van een recht op toegang, rechtzetting en schrapping van gegevens alsook de termijnen van bewaring van de gegevens;

Duur van de verplichtingen

Zekerheid en krediet van bepaalde duur

Overeenkomstig artikel VII.109, eerste lid, is de voorafgaande overhandiging van een exemplaar van de kredietovereenkomst aan de persoon die een zekerheid stelt vereist, wat verbintenissen voor alle bedragen onmogelijk maakt. De zekerheid geldt dus slechts voor een bepaald krediet. De duur van de verplichtingen van de zekerheidssteller hangt bijgevolg af van de duur van de gewaarborgde kredietovereenkomst.

Zekerheid en krediet van onbepaalde duur

De kredietovereenkomst kan worden gesloten voor onbepaalde duur of een “revolving”-karakter hebben, waardoor de kredietnemer de overeenkomst mag hernieuwen zonder een nieuw akkoord van de kredietgever en/of zekerheidssteller.

In die gevallen blijft de zekerheid gehouden zonder tijdsbeperkingen. De wetgever heeft, met het oog op de strijd tegen de overmatige schuldenlast, echter willen vermijden dat een dergelijke situatie ontstaat. Daarom heeft hij een derde lid aan artikel 34, WCK [VII.109 WER] toegevoegd ter gelegenheid van de hervorming van 2003, krachtens hetwelk de zekerheidssteller, wanneer deze een kredietovereenkomst van onbepaalde duur waarborgt, slechts mag worden toegestaan voor een duur van vijf jaar, en de verbintenissen mogen slechts worden hernieuwd na afloop van deze periode en mits uitdrukkelijke toestemming van de zekerheid. De stilzwijgende hernieuwing is verboden. Deze beperking in de tijd is van toepassing op alle zekerheden.

Bepaalde auteurs hebben de aandacht gevestigd op het averechtse effect van deze nieuwe bepaling die voortaan verbiedt dat iemand een persoonlijke zekerheid toestaat voor onbepaalde duur, door erop te wijzen dat de persoonlijke zekerheidssteller, door deze regel, geen beroep meer kan doen op de mogelijkheid tot eenzijdige ontbinding waarover de zekerheid gemeenrechtelijk beschikte (artikel 1780 B.W.) indien hem voor onbepaalde duur verplichtingen werden opgelegd (C. BIQUET-MATHIEU, "Les sûretés personnelles", in Handboek consumentenkrediet, ed. E. Terryn, Die Keure, 2007, p. 242, nr. 48).

Zekerheid en krediet van bepaalde duur langer dan 5 jaar

De beperking van vijf jaar is enkel van toepassing wanneer het gewaarborgde krediet een krediet van onbepaalde duur is. De wet verhindert immers niet dat een persoonlijke zekerheidssteller een kredietovereenkomst waarborgt van bepaalde duur langer dan vijf jaar en dit zelfs voor een “revolving”-kredietopening.

Zoals ook blijkt uit de voorwaarden van artikel VII.95, § 2, is het perfect mogelijk een kredietopening toe te staan voor een periode langer dan vijf jaar. Daaruit volgt dat de zekerheidsverbintenissen, die horen bij de kredietopening, desgevallend kunnen worden toegestaan voor een bepaalde duur langer dan vijf jaar.

De plicht tot nulstelling, die sinds de wet van 24 maart 2003 wordt voorzien in artikel VII.95, § 2, krachtens de welke de kredietnemer de kredietopening op nul moet stellen binnen een maximale termijn van vijf jaar, heeft geen gevolgen voor de looptijd van de verbintenissen van de zekerheidssteller daar er niet wordt verboden dat de kredietnemer nadien nieuwe opnemingen uitvoert ten belope van het kredietbedrag van de kredietopening, zolang de looptijd van het krediet niet is verstreken.

Gevolgen van het verstrijken van de looptijd

Men dient eveneens te bepalen wat er gebeurt met de persoonlijke zekerheid bij het verstrijken van de termijn. Wanneer de verbintenissen van de zekerheidssteller een kredietovereenkomst van bepaalde duur waarborgen, is de zekerheid gehouden indien de hoofdschuldenaar op het einde van kredietovereenkomst niet al zijn verbintenissen is nagekomen. Wanneer de verbintenissen van de zekerheidssteller een kredietovereenkomst van onbepaalde duur waarborgen:

  • Moet men er ofwel van uit gaan dat de zekerheidssteller volstrekt is vrijgesteld indien de kredietgever geen beroep op hem heeft gedaan vóór het verstrijken van de termijn (zo heeft het Hof van Beroep van Gent geoordeeld bij een pandovereenkomst toegestaan door een derde borgsteller waarin werd bepaald: «De inpandgeving geldt voor een periode tot ten laatste 30 juni 1995, zonder dat er van enige verlenging ooit sprake kan zijn», Gent, 5 december 2001, R.W., 2002-2003, p. 1428).
  • Ofwel blijft de zekerheidssteller daarentegen gehouden om alle door de kredietnemer uitgevoerde opnemingen te waarborgen voordat de termijn van vijf jaar is verstreken. Zo mag de kredietgever, nadat vijf jaar zijn verstreken, nog een beroep doen op de zekerheidssteller, maar enkel met het oog op de waarborg voor de opnemingen die zijn verricht voordat die termijn was verstreken. Het merendeel van de rechtsleer spreekt zich uit ten voordele van deze tweede interpretatie (A. VAN QUICKENBORNE, Borgtocht, A.P.R., Story Scientia, 1999, p. 137, nr. 253: F. T’KINT, Les sûretés, Larcier, 4de ed., 2004, p.771, nr 382: E. DIRIX, «Overzicht van rechtspraak – Zekerheden (1998-2003)», T.P.R., 2004, p. 1228, nr. 98: E. DIRIX et R. DE CORTE, Zekerheidsrechten, Kluwer, 2006, p. 296, noot 128).

Voorbeelden - Advies van de administratie

De bepalingen betreffende de borgtocht mogen niet voorzien dat de borgtocht stilzwijgend wordt hernieuwd. Een dergelijke bepaling is in strijd met de wet die een uitdrukkelijk akkoord vereist op het einde van de periode van vijf jaar.

Informatieplicht bij het afsluiten van de overeenkomst

Verplichting tot de overhandiging van een exemplaar van de overeenkomst

Artikel VII.109, eerste lid, verplicht de kredietgever om voorafgaandelijk en gratis een exemplaar van de kredietovereenkomst te overhandigen aan de steller van een zekerheid. Zelfs voor de hervorming van 2010 (uitbreiding van de draagwijdte van de artikelen 34 en 37 naar alle zekerheidsvormen, zowel zakelijke als persoonlijke), was het Hof van Beroep van Antwerpen van mening dat deze regel ook van toepassing was op de derde hypotheekgever (Antwerpen, 20 januari 2005, N.J.W., 2005, p.1135; T.B.B.H., 2006, p. 160 en noot F. VAN DER HERTEN).

Sedert de hervorming van 2010 twijfelt men er niet aan dat deze regel van toepassing is op de borg, de medeschuldenaar, de derde hypotheeksteller of hij die een waarde of goed in pand geeft. Het betreft dus ofwel een document dat reeds is ondertekend door de consument, ofwel om een document dat later ter ondertekening aan de consument zal worden voorgelegd teneinde het toegestane krediet vast te stellen. Het is dus niet nodig dat de kredietovereenkomst reeds is gesloten voordat de zekerheid zijn verbintenissen aangaat, maar het is minstens nodig dat de kredietovereenkomst is opgesteld.

Indien de kredietgever niet voorafgaandelijk een kopie van de kredietovereenkomst overhandigt, voordat de zekerheidssteller zijn verbintenissen onderschrijft, loopt hij het risico op de burgerlijke sanctie bepaald in artikel VII.206 waarin de vrijstelling van de zekerheidssteller wordt voorzien.

Informatieplicht betreffende de totstandkoming van de overeenkomst

Krachtens artikel VII.109, § 3, WER, dient de kredietgever de borg of elke steller van een zekerheid in kennis te stellen van de totstandkoming van de overeenkomst. Deze bepaling is van toepassing in de veronderstelling dat de zekerheid verbintenissen heeft aangegaan om een bepaalde kredietovereenkomst te waarborgen, die reeds door de kredietgever is opgesteld, maar nog niet is ondertekend door de consument. Hoewel de wet het feit bestraft dat aan de persoon die een zekerheid stelt geen kredietovereenkomst wordt overhandigd vooraleer deze verbintenissen aangaat, voorziet zij geen bijzondere burgerlijke sanctie wanneer de plicht deze te informeren over de totstandkoming van de overeenkomst niet wordt nagekomen. Deze fout zou, in voorkomend geval, enkel kunnen leiden tot de toekenning van een schadevergoeding voor zover de zekerheid de schade en het oorzakelijke verband kan aantonen.

Informatie inzake wijzigingen aan de oorspronkelijke kredietovereenkomst

Krachtens artikel VII.109, § 3, is de kredietgever gehouden de zekerheidssteller "voorafgaandelijk (...) van elke wijziging van deze overeenkomst" te informeren. Deze verplichting wordt herhaald in artikel VII.110, krachtens hetwelk, wordt gesteld: "deelt hem (de zekerheidssteller) vooraf elke wijziging van de oorspronkelijke kredietovereenkomst mee".

Deze informatieplicht werd vastgelegd in de wet van 1991 en werd sindsdien niet meer gewijzigd. Ze roept echter vragen op daar de kredietovereenkomst immers onaantastbaar is, zoals in artikel VII.86, § 2, in herinnering wordt gebracht. Dat artikel bepaalt dat, behoudens uitzonderingen bepaald in de wet, elk beding dat ertoe strekt de voorwaarden van de kredietovereenkomst te wijzigen, voor niet geschreven wordt gehouden.

In de parlementaire voorbereiding van de hervormingswet van 2003, die artikel 30, licht heeft gewijzigd, wordt uitdrukkelijk vermeld dat dit verbod zowel betrekking heeft op de toevoegingen aan de oorspronkelijke overeenkomst met het oog op het later aanbrengen van wijzigingen aan een of ander element, als op de wijzigingen die zouden plaatsvinden middels akkoord tussen de partijen: " ...het is wel degelijk de bedoeling te verhinderen dat de partijen de overeenkomsten kunnen wijzigen, zelfs in geval van gemeen akkoord. In geval van wijziging is een nieuwe overeenkomst, onderworpen aan alle vereisten van de wet, vereist" (Memorie van Toelichting van de wet van 24 maart 2003, Parl. St., Kamer, 2001-2002, n° 1730/1, p. 28).

Het principe bestaat er dus in dat elke wijziging van de overeenkomst moet leiden tot de totstandkoming van een nieuwe kredietovereenkomst met als gevolg de vrijstelling van de zekerheidssteller, behalve indien deze laatste zijn toestemming heeft gegeven om de nieuwe kredietovereenkomst te waarborgen.

Bij een dergelijke veronderstelling moet daarenboven het formalisme van de wet – en meer bepaald de verplichting voorafgaandelijk een exemplaar van de kredietovereenkomst aan de zekerheid te overhandigen – worden nageleefd. Enkel de zekerheidssteller op de hoogte stellen, volstaat dus niet.

Er werd geoordeeld op grond van artikel VII.109, § 3, dat indien de bankier niet gehouden is de borg op de hoogte te stellen van de verdere financiële draagkracht van de kredietnemer, hij echter gehouden blijft de borg op de hoogte te stellen van de verzwaring van het risico als gevolg van het verlenen van een bijkomend krediet (Luik, 30 september 2005,J.L.M.B. 2006, p. 861).

Wijziging van de overeenkomst - veranderlijke rente

In artikel VII.86, § 2, komen de in de wet voorziene uitzonderingen aan bod. De kredietgever dient dus de zekerheidssteller voorafgaand te informeren inzake de aangebrachte wijzigingen aan de debetrente, en in voorkomend geval, aan het aflossingstabel alsook aan de duur van het krediet wanneer in geval van een aanpassing van de rentevoet, waarvan de veranderlijkheid werd bedongen, van een krediet waarvan de duur langer is dan 5 jaar de consument het behoud van het termijnbedrag eist dat oorspronkelijk werd voorzien, met als gevolg de verlenging of de vermindering van de terugbetalingstermijn (artikel VII.95, § 3). In al deze mogelijke gevallen mogen de wijzigingen aan de oorspronkelijke kredietovereenkomst niet leiden tot een verhoging van het gewaarborgde bedrag zonder nieuw akkoord van de zekerheidsteller.

Aansprakelijkheid van de kredietgever jegens de borg

De kredietgever is aansprakelijk jegens de borg indien hij een krediet toestaat zonder rekening te houden met de daadwerkelijke inkomsten van de consument en enkel rekening houdt met de inkomsten van de borg (Vred. Kortrijk, 6 augustus 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, 139).

Back to top