VII.69, § 1 : Plicht v/d professionals zich te informeren

 

Artikel VII.69, § 1

Artikel VII.69

§ 1. In het raam van het beoordelen van de kredietwaardigheid vragen de kredietgever en de kredietbemiddelaar aan de consument die om een kredietovereenkomst verzoekt en, in voorkomend geval, aan de steller van een persoonlijke zekerheid, de juiste en volledige informatie die de kredietgever noodzakelijk acht om hun financiële toestand en hun terugbetalingsmogelijkheden te beoordelen. De consument en de steller van een zekerheid zijn ertoe gehouden daarop juist en volledig te antwoorden.
In geen enkel geval mag de gevraagde informatie betrekking hebben op het ras, de etnische afstamming, het seksueel gedrag, de gezondheid, de overtuigingen of activiteiten op politiek, levensbeschouwelijk of godsdienstig gebied of het lidmaatschap van een vakbond of van een ziekenfonds.

Commentaar

De verplichting zich te informeren

De verplichting om de adequate informatie in te zamelen voor de beoordeling van de opportuniteit om het krediet al dan niet toe te kennen rust op de professional. Dat principe werd aangenomen sinds de wet van 12 juni 1991 en werd bekrachtigd door de herziene formulering van de wet van 24 maart 2003: de kredietgever en de kredietbemiddelaar moeten (...) de juiste en volledige informatie vragen die zij noodzakelijk achten (...): in de rechtsleer en de rechtspraak wordt benadrukt dat de rol van de kredietgever een actieve rol is. Hij moet de consument vragen stellen en gegevens verzamelen uit gegevensbanken, de verkregen antwoorden nagaan, in voorkomend geval nieuwe vragen stellen of vragen tot verduidelijking, fouten en incoherenties opsporen en pas dan de beslissing nemen om het krediet al dan niet toe te kennen. Professionals, de kredietgever en de kredietbemiddelaar, weten of moeten weten welke informatie ze nodig hebben. Ze moeten de consument dus de juiste vragen stellen. Krachtens de wet heeft de professional de plicht zich te informeren en wordt het principe gesteld dat de consument, van zijn kant, geen enkele verplichting heeft om spontaan informatie mee te delen over zijn financiële toestand, waarnaar de professional hem had moeten vragen. De reikwijdte van de informatieplicht van de consument wordt met andere woorden afgebakend door de vragen van de kredietgever.

Welke informatie moeten kredietgevers en kredietbemiddelaars verzamelen?

De kredietgever moet bepalen welke informatie noodzakelijk is om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen

Het is aan de kredietgever om de "noodzakelijke en voldoende" informatie te bepalen die hij nodig heeft om de kredietwaardigheid te analyseren. Noch de consument, noch de persoonlijke zekerheidssteller draagt enige verantwoordelijkheid in die keuze. In de zaak Arrest Consumer FinanceHvJ, 18 december 2014, CA Consumer Finance SA / Ingrid Bakkaus, Charline Bonato en Florian Bonato, ECLI:EU:C:2014:2464; Jaarboek Kredietrecht, 2012, p. 31 noot J. VANNEROM, "Credit checks must not only be done, they must be seen to be done" CA Consumer Finance, heeft het Hof van Justitie erop gewezen dat de richtlijn 2008/48/EG geen uitputtende regeling bevat betreffende de noodzakelijke inlichtingen en dat zij evenmin verduidelijkt of deze inlichtingen moeten gecontroleerd worden en op welke manier dit zou moeten gebeuren; integendeel, het Hof stelt vast dat de richtlijn eenbeoordelingsmarge laat aan de kredietgever om te beslissen of de informatie waarover hij beschikt, volstaat om de kredietwaardigheid van de consument te bevestigen en of hij deze moet natrekken aan de hand van andere gegevens. Het is dus de kredietgever die "per geval – rekening houdend met de specifieke omstandigheden daarvan – moet nagaan of die informatie passend en toereikend is". Dit kan verschillen naargelang de omstandigheden, "de persoonlijke situatie van de consument of het bedrag waarop de overeenkomst betrekking heeft".

De informatie die steeds noodzakelijk is

§ 2 van artikel VII.69 betreffende de vragenlijst verduidelijkt dat de gestelde vragen minstens betrekking hebben op

  • het doel van het krediet,
  • het inkomen,
  • de personen ten laste,
  • de lopende financiële verbintenissen waaronder het openstaand bedrag en
  • het aantal kredieten in omloop.

Wat de identificatie van de personen betreft, legt artikel VII.76 de verplichting op om de identiteitskaart, de verblijfsvergunning of het paspoort te onderzoeken. Gelet op de bewijslast die rust op de kredietgever moet de professional een kopie bewaren van het gecontroleerde document om te bewijzen dat hij zijn verplichting is nagekomen. Dit geldt zowel voor de kredietnemer als voor de borgstellende derde, ongeacht of het een persoonlijke, dan wel een zakelijke zekerheid betreft. Het Wetboek legt eveneens de verplichting op om de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te raadplegen, volgens de door de Koning bepaalde modaliteiten (VII.77, lid 2).

De identificatiegegevens moeten verplicht het Rijksregisternummer van de consument of van de zekerheidssteller bevatten, dat de kredietgevers moeten gebruiken om de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te raadplegen (VII.150).

Ten slotte, hoewel dit niet uitdrukkelijk door de wet bepaald is en dit vanzelfsprekend lijkt, heeft de rechtspraak inzake consumentenkrediet benadrukt dat zowel de kredietgever als de bemiddelaar hun eigen databanken moeten raadplegen in zoverre aan de hand daarvan de beweringen van de consument of van de borgsteller kunnen gecontroleerd worden.

Informatie die niet mag worden ingezameld

De becommentarieerde bepaling bevat enkele inlichtingen die absoluut moet worden bekomen van de consument (§ 2) en andere die niet mogen worden ingezameld, waarbij de verwerkingen worden vermeld die verboden zijn door artikel 9.1. van de GDPR : het ras, de etnische afstamming, het seksueel gedrag, de gezondheid, de overtuigingen of activiteiten op politiek, levensbeschouwelijk of godsdienstig gebied of het lidmaatschap van een vakbond of van een ziekenfonds. Deze bepaling neemt het principiële verbod over uit artikel 6 §1 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zelfs indien deze informatie nuttig zou zijn voor de beoordeling van de opportuniteit van het krediet, mag ze niet gevraagd worden aan de consument, noch het voorwerp uitmaken van een verwerking. Wanneer de door de consument gevraagde financiering daarentegen bedoeld is om medische kosten te betalen, moet de kredietgever de consument vragen stellen over de omvang van deze kosten (Vred. Zottegem - Herzele, 24 december 2015, Jaarboek Kredietrecht 2015, 9)

Deze verbodsbepalingen lijken geen problemen te stellen voor de kredietgevers met uitzondering van de vragen betreffende de gezondheid van de consument bijvoorbeeld wanneer een verzekering (overlijden of schuldsaldo) wordt aangeboden samen met de sluiting van de overeenkomst. Deze verzekeringen worden verzorgd door de kredietgever of de bemiddelaar in hoedanigheid van verzekeringsmakelaar of -agent van een derde maatschappij. In de praktijk kan er een onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten polissen: de polissen die aanvaard worden door de verzekeraar op basis van zogenaamde verklaring van goede gezondheid en deze die aanvaard worden op grond van een medische vragenlijst:

  • In het eerste geval moeten de kredietgever en de bemiddelaar de aandacht van de consument vestigen op de verklaring die een essentieel element van de overeenkomst vormt. Bij de lezing daarvan moet de gemiddelde consument in staat zijn om te bepalen of hij aan de voorwaarden voldoet. Het staat aan de kredietgever of aan de bemiddelaar om, desgevallend, de interpretatie van bepaalde voorwaarden te verduidelijken.
  • In het tweede geval moet de consument een vragenlijst invullen. Deze vragenlijst bevat de facto persoonlijke informatie over de gezondheid van de consument. In een dergelijk geval moet de door de consument ingevulde vragenlijst, met het oog op de inachtneming van het wettelijk verbod, onder gesloten omslag worden overgemaakt aan de verzekeringsmaatschappij, zodat de kredietgever en/of de bemiddelaar geen kennis kan nemen van de antwoorden.

In geen geval mag de kredietgever de door de consument verstrekte gegevens betreffende zijn gezondheid bewaren op enige drager.

Daarnaast verplicht het Wetboek de kredietgever om te beschikken over inlichtingen betreffende de herkomst van de inkomsten en het doel van het krediet. Deze mogen indirect verband houden met de gezondheidstoestand van de consument (uitkeringen van het ziekenfonds, arbeidsongeschiktheid, financiering van een medische handeling,…). De inzameling van deze inlichtingen door de kredietgever is niet onverenigbaar met het verbod van artikel VII.69, §2, lid 2 WER [VII.129, § 1, 4°, (HK)]. De kredietgever houdt rekening met deze elementen aangezien zij een invloed hebben op de kredietwaardigheid en bewaart ze in het kredietdossier.

De kosten van gezondheidszorg moeten worden weggelaten uit de lijst van de lasten waarover de consument moet ondervraagd worden. De administratie is van oordeel, rekening houdend met het wettelijke verbod, dat de voorkeur eraan moet worden gegeven dat de kredietgever de consument niet ondervraag over dit soort kosten. De kredietgever moet er zich niettemin van vergewissen dat de consument in staat is om zijn normale uitgaven betreffende gezondheidszorg te betalen bij de beoordeling van de kredietwaardigheid.

Voldoende informatie

Het komt de professional toe om te beoordelen welke inlichtingen toereikend zijn, zoals benadrukt door het Hof van Justitie in het arrest CA Consumer Finance. Volgens punt 37 van het arrest kan het toereikende karakter van de inlichtingen verschillen naargelang de omstandigheden waarin de kredietovereenkomst wordt gesloten, de persoonlijke situatie van de consument of het bedrag waarop de overeenkomst betrekking heeft. Wanneer de enige last die door de consument wordt gegeven huur is, kan het kredietonderzoek slechts oppervlakkig en onvolledig zijn (Vred. Zottegem - Herzele, 24 december 2015, Jaarboek Kredietrecht 2015, 9; Vred. Antwerpen (11e cant.), 8 december 2015, Jaarboek Kredietrecht 2015, 25).

Wat hypothecair krediet betreft, stelt artikel VII.126, § 1, lid. 2: Dit informatieverzoek is evenredig en beperkt zich tot hetgeen voor het verrichten van een deugdelijke kredietwaardigheidsbeoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook impliciet benadrukt door het CDE voor consumentenkrediet, waarin wordt gesteld dat het gaat om het verzamelen van de nodige en voldoende informatie. Het is daarom wettelijk verboden om de consument te vragen bij het beoordelen van de solvabiliteit van informatie die niet noodzakelijk of voor een ander doel is.

Doel van het krediet

Verplichte informatie

Het doel van het krediet is informatie die de kredietgever moet vragen aan de consument (STEENNOT R. et al., "Overzicht van rechtspraak consumentenbescherming (2005-2014)", T.P.R. 2015 - 3/4, n°408, p.1735).. Dat is bepaald door artikel VII.69, § 2, in de lijst van minimale informatie die de door de consument in te vullen vragenlijst moet verzamelen. Het is bovendien één van de twee parameters die de draagwijdte van de raadgevingsplicht verduidelijken: aan de consument moet het soort krediet worden voorgesteld dat het best is aangepast aan de financiële toestand en met het doel van het krediet (VII.74). Indien het de financiering van een welbepaald goed of een welbepaalde dienst betreft, moet de verduidelijking verplicht worden opgenomen in de kredietovereenkomst (VII.78, § 3, 2°). Het doel van het krediet moet niet alleen de doelstelling maar ook het bedrag vermelden dat de consument wenst te lenen. Het gaat om het bedrag dat initieel door de consument werd gevraagd en niet om het bedrag dat wordt aanbevolen door de kredietgever in uitvoering van artikel VII.75 WER. Indien het kredietbedrag verschilt van het bedrag dat initieel gevraagd werd door de consument, bewaart de kredietgever de motivering van dit verschil in zijn kredietdossier.

Vermeldingen in het aanvraagformulier

Guidelines :

De bedoeling van de vragen over het doel van het krediet is de kredietgever in staat te stellen te voldoen aan zowel zijn informatie- en raadgevingsverplichtingen als zijn verplichtingen inzake professionele toewijding en voorzichtigheid.

Onder “doel van het krediet” moet worden begrepen: de bedoeling van de consument, het gebruik van de som die hem ter beschikking wordt gesteld door het krediet. Wanneer het oorspronkelijk door de consument gevraagde bedrag verschilt van het uiteindelijk toegekende kredietbedrag, bewaart de kredietgever in zijn dossier een spoor van de verschillende aanvragen.

De consument moet antwoorden op alle vragen die hem gesteld worden. Hij moet het doel van het krediet meedelen.

Indien de kredietgever aan de consument gestandaardiseerde antwoorden wil suggereren betreffende het doel van het krediet, stelt hij betekenisvolle antwoorden voor. De gestandaardiseerde vermeldingen “financiering van diverse uitgaven”, “geldelijke middelen” in het geval van een lening op afbetaling of vergelijkbare vage en gestandaardiseerde vermeldingen in de kredietaanvraag zijn niet betekenisvol.

Op basis van zijn ervaring identificeert de FOD Economie een niet-exhaustieve lijst van doelen van het krediet:

  • de financiering van bepaalde goederen, bijvoorbeeld een voertuig of een bepaald consumptiegoed, of van een bepaalde dienst, bijvoorbeeld een reis of de herstellingen aan een voertuig;
  • de herfinanciering van bestaande schulden;
  • het toekennen van liquide middelen aan de consument, zonder bepaling van het gebruik van de bedragen;
  • indien het krediet bestemd is voor meerdere doelen (“gemengd doel”) moeten deze elk apart vermeld worden.
Bij financiering van een goed of een dienst

Guidelines :

Bij de financiering van een goed of een dienst moet de kredietgever informeren naar het bedrag van de uitgaven die de consument overweegt. Er wordt aangeraden dat de kredietgever daarvoor vraagt naar een kopie van de bestelbon of een gedetailleerde kostenraming. Enerzijds om het kredietbedrag te bepalen dat het best is aangepast conform artikel VII.75 WER en anderzijds, indien van toepassing, om de wettelijke voorschriften inzake de gelieerde overeenkomsten te kunnen respecteren.

Als het gaat om de financiering van een goed of een dienst, moet de kredietgever zich informeren naar het te financieren bedrag en de naam van de leverancier (ENGLEBERT M., "La crise du secteur des panneaux photovoltaïque : quelles conséquences pour les prêteurs et les emprunteurs.?", not sub sous Rb. Luik, 6 september 2016, J.L.M.B. 2018, 81) en, desgevallend, een kopie van de bestelling of een gedetailleerde kostenraming aanvragen om het kredietbedrag te bepalen dat het meest geschikte is in overeenstemming met artikel VII.75. Hij moet de goederen of diensten en de contante prijs vermelden in het bod dat hij verzendt, in overeenstemming met artikel VII.78, §3, 2 °.

Het meest geschikte bedrag van het krediet is het bedrag dat overeenkomt met het bedrag dat nodig is om het goed of de dienst te financieren. Als het bedrag anders is, moet een rechtvaardiging in het kredietdossier worden aangegeven

De identificatie van het goed of de dienst is een verplichting van de kredietgever die de kredietovereenkomst opstelt, waardoor de consument kan genieten van de bescherming van artikel VII.91 van Het Wetboek

De herfinanciering van bestaande schulden

Bij de herfinanciering van bestaande schulden moet de kredietgever meer in het bijzonder informeren naar die schulden. De kredietgever zal moeten bepalen waarom de consument zijn bestaande schulden wil herfinancieren Een herfinanciering leidt over het algemeen tot hogere kosten en is daarom in veel gevallen niet economisch voordelig, vooral wanneer de operatie leidt tot een toename van de afschrijving van de schuld.

Guidelines :

Bij de herfinanciering van bestaande schulden moet de kredietgever meer in het bijzonder informeren naar die schulden. Hij moet ook vragen naar het doel van het krediet of de kredieten waarvoor de herfinanciering wordt gevraagd. Wanneer het krediet waarvoor de herfinanciering wordt gevraagd al tot doel had een of meerdere kredieten te herfinancieren, kan de kredietgever met die informatie een situatie van zogenaamde cascadekredieten vermijden, waarbij een consument regelmatig dezelfde schuld herfinanciert, en zich steeds een beetje meer in de schulden werkt.

In de praktijk stelt de FOD Economie soms vast dat in centralisatiekredieten aan een maximaal JKP ook kredieten worden geherfinancierd die aanvankelijk aan een veel lager JKP werden aangegaan. Bijvoorbeeld: een autofinanciering aan 2,5 % die nog gedurende 10 maanden moet worden terugbetaald, wordt mee opgenomen in een herfinancieringskrediet dat moet worden terugbetaald aan een JKP van 9,95 % en met een looptijd van 120 maanden. Een autokrediet voor een wagen van 3 of 4 jaar oud, wordt zo mee opgenomen in een nieuw krediet dat 10 jaar zal lopen.

De kredietgever moet ook vragen naar het doel van het krediet of de kredieten waarvoor de herfinanciering wordt gevraagd. Wanneer het krediet waarvoor de herfinanciering wordt gevraagd al tot doel had een of meerdere kredieten te herfinancieren, kan de kredietgever met die informatie een situatie van zogenaamde cascadekredieten vermijden, waarbij een consument regelmatig dezelfde schuld herfinanciert, en zich steeds een beetje meer in de schulden werkt.

Het toekennen van liquide middelen zonder bepaling

Guidelines :

Het toekennen van liquide middelen zonder bepaling van het gebruik van de bedragen is vaak het doel van een kredietopening van onbepaalde duur (het ter beschikking stellen van een som geld of van elk ander betaalmiddel). Het is dan niet mogelijk op voorhand te bepalen welk gebruik zal worden gemaakt van de ter beschikking gestelde bedragen. In dat geval wordt aanvaard dat het antwoord algemener is, bijvoorbeeld: “financiering van uitgaven gedaan met een gekoppelde betaalkaart” of “mogelijkheid om geldopnames te doen boven op het creditsaldo van de lopende rekening X”, …

Voor andere soorten kredieten voldoen gestandaardiseerd informatie (zoals "Diverse uitgaven", "tresorie") niet aan de vereiste om het doel van het krediet te specificeren.

Verzekeringen gefinancierd met krediet.

Guidelines : Wanneer de consument, die op een verzekering wenst in te tekenen, ervoor kiest die te financieren met behulp van krediet, moet hij dat vermelden bij het doel van de kredietaanvraag.

Krediet voor verschillende doeleinden

Wanneer het aangevraagde krediet meerdere doelen heeft (gemengd doel), moeten die elk apart worden vermeld in het antwoord van de consument.

Ontlenen om uit te lenen?

Het is de consument niet verboden om geld te lenen om vervolgens uit te lenen. De verrichting is legitiem indien zij wordt verantwoord door de wens van de ouders om een schenking te doen aan een kind, bijvoorbeeld om hem te helpen om zich te vestigen (STEENNOT R., noot onder Vred. Antwerpen (8e kanton), 18 juni 2013, RAGB 2015, 423; zie ook Luik (10e kamer), 19 juni 2007, J.L.M.B. 2009, 100). De kredietgever moet dan de eigen geldmiddelen van de ouders nagaan en de kredietopportuniteit beoordelen op basis van enkel die gegevens.

Deze verrichting legt de kredietgever een bijzondere informatieplicht op: het is de plicht van de kredietgever om de aandacht van de kredietnemers te vestigen op het feit dat zij de enige schuldenaars zijn van de lening en dat de derde waarvoor het krediet bestemd is hen misschien niet zal kunnen terugbetalen (en in ieder geval niet volgens het ritme van de terugbetaling van het krediet)(STEENNOT R., noot onder Vred. Antwerpen (8e kanton), 18 juni 2013, RAGB 2015, 423).

Inzake consumentenkrediet werd geoordeeld dat de kredietgever niettemin zijn raadgevingsplicht schendt wanneer hij een krediet toekent aan een consument, terwijl hij de informatie heeft gekregen dat het geld voor een derde dient die geen toegang meer heeft tot krediet, bijvoorbeeld doordat hij in het bestand van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren als wanbetaler is gesignaleerd. Consumenten die daarentegen deze verrichting uitvoeren zonder dat de kredietgever ervan op de hoogte is, moeten de gevolgen van hun onvoorzichtigheid dragen en er is in dat geval geen reden om de volgens de wet toepasselijke sancties te verminderen (Vred. Grâce-Hollogne, 19 juni 2007, J.L.M.B., 2008, 126;zie ook Vred. Messancy, 18 januari 2012, T. Vred., 2013, p. 627-630).

Beoordeling door de rechtspraak

De rechtspraak stelt zich kritisch op wat betreft vage formuleringen waarmee de kredietgever zich vaak tevreden lijkt te stellen :

  • Een vermelding zoals andere private doeleinden (Vred. Oostrozebeke, 31 maart 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 106) werd als te beknopt beschouwd.
  • De vrederechter van Sint-Niklaas stelt dat de vermelding “inrichting van de woonst” argwaan moet wekken bij de kredietgever, aangezien deze vermelding te algemeen wordt gebruikt (Vred. St Niklaas, 21 januari 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p.151; Vred. St-Niklaas, 22 oktober 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, p. 29).
  • De kredietgever begaat een fout door niet verder stil te staan bij de werkelijke doeleinden die achter deze formuleringen schuilen (Vred. Kortijk, 4 december 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, p. 142). De kredietgever moet een actieve houding aannemen. Er werd geoordeeld dat een kredietgever de consumenten opnieuw moet ondervragen wanneer na een eerste bedrag van 240.000 Bef geleend te hebben, de consumenten, later, na 17 maanden, een nieuw krediet aanvragen ten belope van 410.000 Bef met als doeleinde het verfraaien van hun woonst, terwijl op het formulier voor de kredietaanvraag staat dat ze geen eigenaars zijn en een bijzonder bescheiden huurprijs van 8.000 Bef per maand betalen (Vred. Eeklo, 23 oktober 2003, Jaarboek Kredietrecht, 2003, p. 38).
  • De kredietgever blijft in gebreke ten aanzien van zijn raadgevingsplicht wanneer hij zich tevredenstelt met de verklaring van de kredietnemers, volgens dewelke het krediet tot doel heeft “het huis te renoveren”, terwijl er geen enkele vraag is gesteld over wie eigenaar is van de woning of over de huurlasten of hypothecaire lasten (Vred. Merksem, 20 april 2000, T. Vred., 2002, p.118).
  • Indien het krediet als doel heeft bestaande kredieten terug te betalen, moet de kredietgever het economisch nut van de verrichting voor de consument kunnen bewijzen (Vred. Grâce-Hollogne, 17 januari 2012, Jaarboek Kredietrecht 2012, p. 42).
  • Een vermelding als "installatiekosten" is onnauwkeurig wat een negatief signaal is, aangezien het kan betekenen dat de kredietnemers het voornemen hebben om voorgaande kredieten terug te betalen of om buitensporige uitgaven te doen (Vred. Châtelet, 1 maart 2012, Jaarboek Kredietrecht 2012, p. 51).

De kredietgever moet rekening houden met de informatie in zijn bezit

De kredietgever moet eveneens rekening houden met de informatie die reeds in zijn bezit is (Vred. Zottegem, 18 december 1997, D.C.C.R. 1998, p.139; Rb. Brugge (10e kamer), 20 maart 1998, J. Antwerpen, 1998, 589) (zijn eigen databank), bijvoorbeeld of hij al dan niet een zakenrelatie heeft of heeft gehad met de consument voorafgaand aan de kredietaanvraag. Het bestaan van vroegere relaties kan de professional daarentegen vrijstellen van bepaalde controles rechtstreeks bij de kredietaanvrager (de identificatievermeldingen bijvoorbeeld). Op basis van de historiek van de relatie met de consument, beoordeelt hij de goede uitvoering van vorige kredieten enz. Het louter feit dat een vorig krediet regelmatig werd terugbetaald, stelt de kredietgever echter niet vrij van zijn plicht de situatie van de consument opnieuw te onderzoeken (Vred. Kortrijk, 7 april 1998, Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 141). Als hij reeds kredieten heeft toegestaan in de loop van de voorbije maanden, moet de kredietgever extra oplettend zijn (Rb. Brugge, 20 maart 1998, RAGB, 1998, p. 589 en Jaarboek Kredietrecht, 1998, p. 131).

Beoordeling door de rechtspraak

De omvang van de plicht zich te informeren wordt door de rechtspraak en de rechtsleer (in consumentenkrediet) geïllustreerd: de professional heeft bijvoorbeeld de plicht aan de consument vragen te stellen over:

  • de vaste en toevallige inkomsten van de kredietaanvrager (Vred. Saint-Nicolas, 20 februari 1997, D.C.C.R., 1997, p. 157; Vred. Anderlecht (3e kanton), 2 juli 1997, T.B.H., 1998, 39, 116),
  • zijn lasten: dit wil zeggen onder meer:
    • zijn huur (Vred. Kortrijk, 26 september 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 73; Vred. Kortrijk, 28 juni 2005, Jaarboek Kredietrecht, 2005, 34)
    • de gezinssamenstelling (Vred. Kortrijk, 17 december 1996, Jaarboek Kredietrecht, 1996, p. 187: “In het dossier vinden wij geen enkele inlichtingen die betrekking heeft op de uitgaven van het gezin. Op die wijze kan eiseres geen gegrond oordeel gevormd hebben over de terugbetalingsmogelijkheden van verweerders”; Vred.Merksem, 20 april 2000, T. Vred., 2002,p.118).
    • de onderhoudsverplichtingen;
    • zijn schulden: de loutere raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren volstaat niet. Vele schulden zijn niet bij de Centrale aangegeven en de professional heeft de plicht na te gaan of er geen andere schulden bestaan (belastingen, alimentatiegeld, schulden voor energiegebruik, achterstallige huur...) (Vred. Antwerpen, (3e kanton), 2 juli 1997, D.C.C.R., 1998, 116: “op de aanvraag tot het bekomen van kredietkaart is enkel geïnformeerd naar het inkomen en het onroerend bezit, maar niet naar hun leninglast en andere bestaande schulden, die er zeker waren en wel in die mate dat verweerders nooit het krediet hadden mogen verkrijgen”).
    • De activa van de consument (onroerend eigendom, effecten,…) zijn slechts bijkomstig bij de beoordeling van de situatie van de consument. Het krediet voor de financiering van consumptiegoederen moet – in principe, en behoudens bijzondere omstandigheden – terug te betalen zijn met de regelmatige inkomsten, niet door de realisatie van activa.
    • De vraag of de professional de consument moet ondervragen over zijn spaargeld, is omstreden. Als de consument geen spaartegoeden kan aantonen, moet daar dan uit worden afgeleid dat hij over geen enkele terugbetalingscapaciteit beschikt om een krediet te schrijven? Deze vraag wordt meestal negatief beantwoord: de afwezigheid van spaargeld is slechts een van de inlichtingen die de kredietgever moet beoordelen.
  • De professional begaat een fout als hij zich ertoe beperkt de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te raadplegen en een loonfiche te vragen, zonder verdere vragen te stellen over de familiale situatie, de gebruikelijke kosten en de lopende leningen (Vred. Vilvoorde, 28 juni 2001, Jaarboek Kredietrecht, 2001, p. 158).
  • De inzameling van informatie gebeurt duidelijk op oppervlakkige manier als de enige informatie over de maandlasten waarmee rekening werd gehouden, een huurgeld betreft van 124 EUR terwijl het krediet bestemd is voor de financiering van medische kosten, zonder dat de bemiddelaar de consument heeft bevraagd over de omvang van die kostenDe inzameling van informatie gebeurt duidelijk op oppervlakkige manier als de enige informatie over de maandlasten waarmee rekening werd gehouden, een huurgeld betreft van 124 EUR terwijl het krediet bestemd is voor de financiering van medische kosten, zonder dat de bemiddelaar de consument heeft bevraagd over de omvang van die kosten

Voorwaarden voor het onderhoud tussen de consument en de professional

Aanbevelingen van de Guidelines over kredietwaardigheidsbeoordeling :

Wanneer het onderzoek plaatsvindt in de vorm van een gesprek met de consument, is het belangrijk dat de kredietgever, of zijn bemiddelaar, zorgt voor praktische omstandigheden die de consument in staat stellen volledig op de vragen te antwoorden: er wordt voldoende tijd besteed aan die fase, het gesprek gaat door op een plaats die de vertrouwelijkheid garandeert van de door de consument geformuleerde antwoorden, de vragen zijn duidelijk en worden indien nodig uitgelegd, … Om aan die verplichting te voldoen, kan het gesprek bijvoorbeeld plaatsvinden in een bureau dat is afgesloten of dat voldoende is afgescheiden van de rest van de commerciële ruimte.

Wanneer de aanvraag wordt ingediend via een middel voor communicatie op afstand mag de kredietgever geen kredietovereenkomst doorsturen naar de consument zonder dat hij zich ervan heeft vergewist dat het krediet kan worden toegekend op basis van de aangegeven elementen. Wanneer een krediet door alle partijen onvoorwaardelijk ondertekend is, kan de kredietgever niet afzien van de uitvoering van de overeenkomst en moet hij de voorwaarden ervan respecteren, behoudens de toepassing van artikel VII.98, §2 WER. De kredietgever mag de consument geen voorstel van kredietovereenkomst voorleggen voordat hij de kredietwaardigheid heeft beoordeeld. De kredietgever kan opschortende bepalingen voor de terbeschikkingstelling van het krediet opnemen, maar in geen geval mogen die voorwaarden betrekking hebben op de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument. Die voorwaarden kunnen bijvoorbeeld gaan over het verschaffen van bewijsstukken of over de zekerheidstelling.

De kredietgever is vrij om de meest adequate manier te bepalen om dat onderzoek uit te voeren. Het Wetboek legt evenwel twee vereisten op:

  1. het voorleggen van een kredietaanvraagformulier aan de consument, en
  2. het raadplegen van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren.

Resultaatsverbintenis, bewijslast

Algemeen werd aangenomen dat het verzamelen van informatie door de kredietgever een middelenverbintenis was, behalve voor wat betreft het controleren van de identiteit van de aanvrager van krediet (en in het bijzonder zijn geboortedatum – beslissende inlichting voor de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren: Antwerpen, 18 december 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 60; T.B.H., 2001, p. 799; D.BLOMMAERT, «La responsabilité du prêteur et de l’intermédiaire de crédit à la lumière de la loi du 24 mars 2003», in Actualités du droit du crédit à la consommation, rapports de la journée d'étude du 23 mai 2003, Fac. un. St Louis, 2004, p. 101., p. 115) en de raadpleging van de Centrale voor Kredieten die in de wet als een resultaatverbintenis geldt (M. DAMBRE, « Informatie- en onderzoeksplicht inzake consumentenkrediet», D.C.C.R. 1998, 124-138.,p. 129; Rb. Dendermonde, 10 februari 1998, T. Vred., 2000, p.128).

Artikel 10 werd door de wet van 24 maart 2003 gewijzigd ("de kredietgever en de kredietbemiddelaar moeten de consument vragen"). Volgens sommigen geeft deze wijziging aan dat het verzamelen van informatie een resultaatverbintenis is (Vred. Kortrijk, 31 oktober 2006, Jaarboek Kredietrecht 2006, 23, noot L. Van Den Steen, Jaarboek kredietrecht 2006, 31; contra:Vred. Oudenaarde-Kruishoutem, 13 februari 2014, T. Vred. 2015, p. 437) tenminste om alle relevante informatie te krijgen (R. STEENNOT : "Wat het onderscheid tussen resultaats- en inspanningsverbintenis betreft, kan men argumenteren dat artikel 10 WCK [VII.69,CDE] zowel een resultaats- als een inspanningsverbintenis inhoudt. De resultaatsverbintenis bestaat erin informatie in te winnen. Een kredietgever die helemaal geen informatie inwint, handelt in strijd met artikel 10 WCK. Daarnaast rust op de kredietgever de verplichting om juiste en volledige informatie te vragen die hem toelaat de financiële situatie van de consument en diens terugbetalingsmogelijkheden te beoordelen. Welke informatie daartoe precies moet worden ingewonnen moet op vandaag beoordeeld worden door de kredietgever. Het bepalen van de concreet in te winnen informatie is een inspanningsverbintenis.", noot sub Vred. Arendonk, 15 juni 2010, T. Vred. 2013, 639). Indien de kredietgever de noodzakelijke en voldoende inlichtingen niet kan bekomen, moet hij het krediet weigeren.

De kredietgever kan zich van zijn verplichting niet ontdoen door deze op de consument af te schuiven middels een beding dat stelt dat de consument de plicht heeft om alle informatie mee te delen aangaande zijn solvabiliteit. Een dergelijke bepaling is verboden door artikel 2, § 4 van het Wetboek daar het de verplichtingen van de consument jegens de kredietgever verzwaart. De standaardbepaling waarmee de consument verklaart dat alle inlichtingen volledig en juist zijn, doet daarentegen niets af aan de verantwoordelijkheid van de kredietgever (Vred. Izegem, 6 januari 1999, Jaarboek Kredietrecht, 1999, p. 53, noot Jozef T’Jampens). Zij zorgt evenmin voor een verzwaring van de plicht van de consument die juiste en volledige informatie moet meedelen.

De resultaatsverbintenis, die bekrachtigd wordt door de wettekst, legt de professionals dus de verplichting op om het bewijs te leveren van de goede uitvoering van hun verplichting om alle informatie in te zamelen die noodzakelijk is voor de kredietverlening (VAN DEN STEEN, L. noot onder Vred. Kortrijk, 31 oktober 2006, Jaarboek Kredietrecht, 2006, 30). In deze mate lijkt het onontbeerlijk te zijn om de consument het schriftelijke document te laten ondertekenen (de vragenlijst die bepaald is in paragraaf 2 van artikel VII.69) waarin alle inlichtingen zijn vermeld die aan hem werden gevraagd. Bij gebrek aan bevestiging door de consument van de essentiële elementen waarop de beslissing van kredietverlening rust, kan de kredietgever moeilijk de goede uitvoering van de verplichting die de wet te zijner laste legt bewijzen.

Bewijslast en sanctie

Het is van essentieel belang dat de kredietgever het bewijs bijhoudt van het kredietwaardigheidsonderzoek dat hij heeft uitgevoerd zoals bepaald door artikel VII.77, § 1, lid 4: De kredietgever zorgt er voor dat passende procedures en informatie waarop de kredietwaardigheidsbeoordeling is gebaseerd, wordt vastgelegd, gedocumenteerd en bijgehouden. Hij legt hiertoe in hoofde van iedere consument en, desgevallend, van de steller van een persoonlijke zekerheid, een kredietdossier aan waarin de informatie waarop de kredietwaardigheid is gebaseerd wordt vastgelegd, gedocumenteerd en bijgehouden.

Het voorleggen van de vragenlijst en van het dossier dat werd samengesteld ter gelegenheid van de kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument is de enige manier voor de kredietgever om te bewijzen dat hij heeft voldaan aan zijn verplichting om informatie in te winnen en dat hij zich van zijn beoordelingsplicht heeft gekweten (STEENNOT R. et al., "Overzicht van rechtspraak consumenten bescherming (2005-2014)", T.P.R. 2015 - 3/4, n°399, p.1729).Als hij deze vragenlijst niet bewaart of niet laat invullen, begaat de kredietgever een inbreuk op de bepalingen van het Wetboek en hij zou niet kunnen trachten om a posteriori te bewijzen dat hij zijn verplichtingen is nagekomen door informatie aan te halen waar hij reeds over beschikte. De niet-naleving van de vormvereisten voorzien in artikel VII.69 wordt gesanctioneerd door artikel VII.201: Onverminderd de andere gemeenrechtelijke sancties, kan de rechter de consument ontslaan van het geheel of van een gedeelte van de nalatigheidsintresten en zijn verplichtingen verminderen tot de prijs bij contante betaling van het goed of de dienst of tot het ontleende bedrag.

De meest toegepaste sanctie is de vermindering van de verplichting van de consument tot het ontleende bedrag (STEENNOT R. et al., "Overzicht van rechtspraak consumenten bescherming (2005-2014)", T.P.R. 2015, n°400, p 1730; Rb. Brussel, 26 maart 2012,RAGB 2012, 1152, noot BONNARENS F.; Vred. Genk, 22 februari 2011, Jaarboek Kredietrecht 2011, p. 32; J.P. Arendonk, T. Vred 2012, noot de PATOUL F.; Vred. Genk, 22 februari 2011, Jaarboek Kredietrecht 2011, p. 32; Vred. Kortrijk (1e Cant.), 10 december 2014, Jaarboek Kredietrecht, 2014, p. 83 (verstek); Gent (5e Cant.), 29 september 2016, Jaarboek Kredietrecht 2016, p. 186.

Verificatie van de verklaringen van de consument

Verificatieplicht

De kredietgever en de bemiddelaar hebben de verplichting om de informatie te verifiëren die zij ontvangen van de consument. Dit veronderstelt dat zij van de consument aanvullende informatie vragen indien nodig of indien zij incoherenties vaststellen (ontstentenis van huur onder de lasten) of weglatingen (onvolledig opgesteld formulier) bijvoorbeeld. Zij moeten de inlichtingen die de consument verstrekt eventueel aanvullen met deze waarvan zij daarnaast kennis zouden hebben of die voortvloeien uit het onderzoek van hun eigen databanken. Zij moeten ervoor zorgen dat de handtekening van de consument voorkomt op het kredietaanvraagformulier of op het formulier van aanvraag van inlichtingen, bij gebreke waarvan moet beschouwd worden dat dit geen bewijskracht heeft. (rechtspraak en rechtsleer). Als de informatie per telefoon wordt meegedeeld, beschouwt de administratie dat de kredietgever de opname moet bewaren van het telefoongesprek tijdens hetwelk de consument die inlichtingen verstrekt. Als de aanvraag via internet gebeurt, moet de kredietgever de gegevens bewaren zoals deze door de consument zijn ingevoerd.

Mag de kredietgever voortgaan op de verklaringen van de consument?

Mag de kredietgever voortgaan op de antwoorden die de kredietnemers hem hebben gegeven en zijn beoordeling van de solvabiliteit van de kredietgevers op hun verklaringen baseren? Dat is één van de prejudiciële vragen die aan het HvJ gesteld werden door de tribunal d'instance d'Orléans (Consumer Finance). Volgens het Hof kunnen gewone, niet-gestaafde verklaringen van de consument (...) echter niet als toereikend worden aangemerkt indien zij niet vergezeld gaan van bewijsstukken. Het Hof trekt daaruit de conclusie dat artikel8, lid1 van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het er zich enerzijds niet tegen verzet dat de kredietwaardigheid van de consument enkel op basis van door deze laatste verstrekte informatie wordt beoordeeld, mits het om toereikende informatie gaat en gewone verklaringen van de consument vergezeld gaan van bewijsstukken, en het anderzijds de kredietgever niet de verplichting oplegt om de door de consument verstrekte informatie systematisch te controleren.

Indien de relaties met de consument al jaren bestaan zonder incidenten, zou de kredietgever zich, onder zijn verantwoordelijkheid, kunnen baseren op het vertrouwen dat is ontstaan door deze jarenlange relaties. In een dergelijk geval kunnen de historiek van de relaties en, onder meer, de bewegingen op de rekening beschouwd worden als bewijsstukken, onder de volledige verantwoordelijkheid van de kredietgever.

Het verzamelen van bewijsstukken laat de kredietgever toe te voldoen aan zijn verplichtingen inzake de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Artikel VII.76 WER bepaalt bovendien dat de kredietgever de identiteit van de consument moet controleren aan de hand van volgende documenten:

  • ofwel de identiteitskaart;
  • ofwel de verblijfsvergunning;
  • ofwel de identiteitskaart, het paspoort of de vervangende reisvergunning, uitgereikt aan een vreemdeling die geen verblijf houdt in het Rijk.

De door de FOD Economie vastgestelde praktijken tonen aan dat kredietgevers regelmatig dergelijke bewijsstukken eisen, in het bijzonder wat betreft de inkomsten. Het verzamelen van deze bewijsstukken mag niet beperkt blijven tot de documenten die de kredietgever in staat stellen fraude te bestrijden (risicoanalyse).

Des te minder de kredietgever en de bemiddelaar de consument kennen, des te voorzichtiger is het om bewijsstukken te vragen die zullen bewaard worden in het kredietdossiers. Het zal dan bijvoorbeeld de volgende documenten betreffen:

  • Bewijzen van de meest recente inkomsten van de consument die in aanmerking worden genomen bij de kredietwaardigheidsbeoordeling (loonfiches, aanslagbiljet,…)
  • Bewijsstukken betreffende de woning van de consument (huurovereenkomst, betaling van huurgeld, eigendomsbewijs,…)
  • De identiteitsdocumenten beoogd in artikel VII.76 WER
  • Wanneer de consument schuldenaar is van een kredietopening, de 3 laatste overzichten van deze kredietopening.

Enig ander document wordt gevraagd door de kredietgever wanneer bepaalde antwoorden of complexere elementen moeten verduidelijkt worden. Bijvoorbeeld:

  • Vonnissen die voorzien in de betaling van onderhoudsgeld ten gunste of ten laste van de consument
  • Afrekeningen van vroegtijdige terugbetaling van geherfinancierde kredieten

Verificaties bij derden?

Mag de kredietgever verificaties bij derden verrichten? Het antwoord is 'ja' en vereist niet de toestemming van de consument, indien het gaat om de raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren of de databank van een kredietverzekeraar. Voor andere derden is de voorafgaande toestemming van de consument onontbeerlijk, bijvoorbeeld indien het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet worden nagetrokken bij de werkgever (D. BLOMMAERT, «De aansprakelijkheid van de kredietverlener en de –bemiddelaar bij het toekennen van consumentenkredieten» noot onder Vred. Merksem, 29 juni 1995, J.Antwerpen, 1996, 162).

Grotere voorzichtigheid

Deze controle- en analyseplicht wordt nog versterkt indien er bijzondere aanwijzingen zijn of indien de kredietgever zich niet kan baseren op een lopende zakenrelatie met de consument. Dat is het geval als er weglatingen zijn of als het krediet dient om een ander krediet terug te betalen en a fortiori als die kredietovereenkomst niet correct werd uitgevoerd. De kredietgever moet vaststellen, bijvoorbeeld aan de hand van de loonbrief, dat reeds inhoudingen, overdrachten of inbeslagnemingen zijn verricht op de inkomsten van de aanvrager. De kopie van het belastingaanslagbiljet en de loonfiche van de voorbije maand zijn inlichtingen die gewoonlijk worden gevraagd. Het feit dat de consument zich tamelijk ver verplaatst om een krediet aan te vragen, moet bij de kredietgever of kredietbemiddelaar vragen oproepen. Buiten deze gevallen heeft de kredietgever niet de plicht alles systematisch in vraag te stellen. Indien hij de nodige vragen stelt om het vermogen van de consument om zijn verplichtingen na te komen, te kunnen inschatten, heeft hij eveneens het recht zich te baseren op de verplichting van de consument om volledige en juiste antwoorden te geven. De administratie heeft verschillende alarmbellen geïdentificeerd die een grotere voorzichtigheid vereisen bij de kredietwaardigheidsbeoordeling, (rechtspraak) onder meer:

  • Gebruik van het volledige bedrag dat ter beschikking wordt gesteld door een lopende kredietopening. Wanneer een consument financiële moeilijkheden heeft, is hij geneigd een beroep te doen op zijn kredietopeningen. Dit laat hem toe een hogere levensstandaard te genieten dan zijn financiële draagkracht toelaat. Het maximale gebruik van een kredietopening kan een teken zijn van een onevenwicht in het budget van de consument.

  • De systematische afhaling van de bedragen die beschikbaar worden gesteld door de betaling van een termijnbedrag van de kredietopening zodat het schuldsaldo van het krediet niet vermindert. Zodra de vervaldag van de nulstelling bereikt is, blijft de consument, die niet in staat is terug te betalen, in gebreke. De kennis van de consument door de kredietgever is een beslissend element. De kredietgever moet het schuldsaldo van alle kredieten bepalen bij het onderzoek van de financiële situatie van de consument. Indien het bedrag van één van de lopende kredietopeningen (nagenoeg) volledig wordt afgehaald, moet de kredietgever de consument ondervragen over de historiek van de afhalingen.
  • Terugbetaling met vertraging van aflossingen van een krediet.
  • Het aangaan van verschillende kredieten binnen een korte termijn (minder dan een jaar) kan een teken zijn van een begin van een overmatige schuldenlast. De consument slaagt er misschien niet meer in zijn courante uitgaven te betalen en financiert ze op krediet. De kredietgever moet aandachtiger zijn bij de verlening van een krediet aan een consument die zich in deze situatie bevindt. De kredietgever kan zich rekenschap geven van deze situatie door de raadpleging van de Centrale voor Kredieten en hij moet de consument bijgevolg ondervragen over de oorzaken van deze situatie, onder meer door het doel van de verschillende kredieten te vergelijken.
  • De consument vraagt een krediet aan om zijn verplichting tot nulstelling na te komen. Het betreft een herfinanciering van krediet, hetgeen de kredietgever tot dubbele voorzichtigheid moet nopen. De kredietgever mag geen nieuwe kredietopening toekennen om een andere kredietopening af te betalen. De herfinanciering van de kredietopening die de termijn van nulstelling bereikt, moet gebeuren door middel van een krediet met afschrijving en voor bepaalde tijd. Het betreft het enige soort krediet dat aangepast is aan de financiële situatie van de consument.
  • Aanvraag van liquiditeiten zonder verantwoording van het gebruik
  • Een belangrijk aantal kredietopeningen. Het feit dat de consument een belangrijk aantal overeenkomsten van kredietopening heeft gesloten of dat het totale bedrag van de kredietopeningen een substantieel deel van zijn inkomsten overschrijdt, bijvoorbeeld het bedrag van zijn netto jaarinkomen, moet de aandacht van de kredietgever trekken. De kredietgever moet het vermogen van de consument om zijn verplichtingen na te komen beoordelen, in het bijzonder wat het vermogen tot nulstelling betreft.

De grenzen van de verplichting om zich te informeren

De actieve rol kent ook bepaalde grenzen. Men kan niet van de kredietgever eisen dat hij een detective wordt of een ware inspecteur. Hij heeft dus niet de plicht de rekeningen van de consument te controleren om de evolutie in zijn inkomsten of zijn spaarvermogen te beoordelen. Zo hoeft de kredietgever evenmin rekeninguittreksels en depositoboekjes te onderzoeken, teneinde de terugbetalingsmogelijkheden te beoordelen, en hoeft hij evenmin de onderzoeken welke roerende goederen in beslag kunnen worden genomen, wat een inbreuk zou zijn op de persoonlijke levenssfeer. “Hoewel een bankier een raadgevingsplicht heeft ten opzichte van zijn cliënt, mag hij zich toch niet mengen in de zaken van laatstgenoemde, noch nagaan hoe deze zijn activiteiten regelt om het initiatief te nemen hem bijkomende kredietmogelijkheden te adviseren”.

Bijzondere verplichtingen van de kredietbemiddelaar

Aangezien hij vaak de enige rechtstreekse contactpersoon is van de consument, is het hoofdzakelijk op hem dat de verplichting rust om de door de consument verstrekte informatie te controleren (Antwerpen, 18 december 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 60; T.B.H. 2001, p. 799). Zo moet de kredietbemiddelaar de evidente fouten of anomalieën opsporen, in het bijzonder dewelke enkel kunnen worden vastgesteld op basis van een visueel onderzoek van de documenten waarvan niet noodzakelijk een kopie naar de kredietgever wordt gestuurd.

De bemiddelaar heeft een resultaatsverbintenis jegens de kredietgever(Antwerpen, 18 december 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 60; T.B.H. 2001, p. 799) : hij moet de inlichtingen die de consument hem verstrekt nauwkeurig registreren. Hij is jegens de kredietgever dus aansprakelijk voor de fouten die hij tijdens zijn bemiddeling begaat. Daar waar de verplichting om de Centrale voor Kredieten aan Particulieren te raadplegen toekomt aan de kredietgever en aan hem alleen, berust de plicht (resultaatsverbintenis) om de juiste identiteit van de consument te achterhalen bij de kredietbemiddelaar. Als hij hierbij een fout begaat, kan dit een foutieve raadpleging van de Centrale of een foutieve opzoeking in het gegevensbestand van de kredietverzekeraar tot gevolg hebben. De bemiddelaar is aansprakelijk voor het nadeel dat hij aldus aan de kredietgever berokkent (Antwerpen, 18 december 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 60; T.B.H. 2001, p. 799)

De tussenkomst van een kredietbemiddelaar ontslaat de kredietgever niet van zijn verplichting om de informatie die hem wordt overgemaakt, te controleren ((F.DOMONT-NAERT, noot sub Vred. St Niklaas, 20 februari 1997, D.C.C.R. 1997,64). Hij kan en moet het kredietaanvraagformulier onderzoeken en de erin voorkomende fouten, tegenstrijdigheden en weglatingen opsporen, die aan de aandacht van de bemiddelaar zouden zijn ontsnapt (Vred. St Niklaas, 21 januari 1998, R.W. 1996-1997, 406 en noot A.DE BOECK « De kredietwaardigheidsbeoordeling door de kredietgever na tussenkomst van een kredietbemiddelaar»). Hij moet hem het kredietaanvraagformulier terugsturen als het onvolledig is (D. BLOMMAERT, « Aansprakelijkheid bij (consumenten) kredietverlening: pleidooi voor «tripolair » realisme », T. Vred. 1998, (536), p. 540).

De voorzichtige bemiddelaar zal eisen dat het kredietaanvraagformulier door de consument zelf wordt ingevuld, gedateerd en ondertekend. Sommige vonnissen kennen slechts een beperkte bewijskracht toe aan een kredietaanvraagformulier dat door de bemiddelaar is ingevuld, ervan uitgaande dat de consument zodoende onvoldoende attent werd gemaakt op het belang om juiste informatie te verstrekken

Zie ook betreffende de algemene informatieplicht ten aanzien van de kredietgever: commentaar van artikel VII.113

De kredietgever kan bepaalde onderzoeksverplichtingen delegeren aan zijn bemiddelaar. De kredietgever blijft evenwel samen met de bemiddelaar volledig en hoofdelijk aansprakelijk voor de goede uitvoering van deze verplichtingen. Indien hij een beroep doet op een bemiddelaar, moet de kredietgever toezien op de kwaliteit van het door de bemiddelaar geleverde werk: hij moet procedures uitwerken die bedoeld zijn om zeker te stellen dat de bemiddelaars zich nauwgezet kwijten van hun onderzoekstaken.

De verplichtingen van de consument

 

Verplichtingen van de consument (CK)

 

Verplichtingen van de consument in de precontractuele fase (HK)

De rol van de consument bij de uitwisseling van precontractuele informatie

De consument moet juiste en volledige antwoorden geven op de vragen die de kredietgever hem stelt. Dat principe wordt gesteld in artikel VII.69, § 1. De rechtspraak inzake consumentenkrediet is het er dus unaniem over eens dat een consument die informatie achterhoudt, een zware fout begaat. Bovendien legt de verplichting om volledige informatie te verstrekken de consument een zekere initiatiefverplichting op aangezien de consument op dat ogenblik, door de gestelde vragen, in staat is in te schatten welk de aard is van de informatie die de kredietgever wenst te bekomen. Door zijn meest recente loonfiche over te maken, zonder erbij te vermelden dat hij intussen ontslagen werd, antwoordt de consument niet op volledige wijze op de vraag van de kredietgever met betrekking tot zijn beroepsinkomsten (Rb.Gent, 6 april 2001, onuitgeg. geciteerd door D. BLOMMAERT, “De bescherming van de kredietnemer in het kredietrecht”, op.cit., p. 101, nr. 17). Een volledige inlichting is dus een inlichting die meer kan vereisen dat een antwoord op de letterlijke vraag van de kredietgever.

De plicht van de consument wordt vaak beschreven als een passieve verplichting in die zin dat de consument niet de plicht zou hebben om spontaan informatie mee te delen aan de kredietgever en dat het volstaat dat hij een volledig en juist antwoord geeft op de vragen die deze laatste hem stelt.(Zeel beslissingen in consumentenkrediet b.v. Vred. Audenarde - Kruishoutem, 11 juli 2016, T. Vred. 2016, 569, noot STEENNOT R.; Vred. Oudenaarde-Kruishoutem, 13 februari 2014, T. Vred., 2015, p. 437.).

De bepalingen van het WER hebben de verplichting van goede trouw niet doen verdwijnen. Als de consument kennis heeft van andere informatie (waarvan hij weet of moet weten dat deze een invloed heeft op de toekenning van het krediet, onder meer omdat deze zijn terugbetalingscapaciteit aantast), die echter niet de informatie is die de kredietgever wordt geacht hem te vragen of die informatie is die de kredietgever niet mag vragen (artikel VII.69, lid 2), dan staat het aan de consument om een volledig antwoord te verstrekken en de kredietgever hiervan op de hoogte te brengen.

De consument die bijvoorbeeld lijdt aan een ziekte die zijn beroepsinkomsten aanzienlijk en op korte termijn zullen aantasten, begaat een fout als hij een lening sluit, gespreid over meerdere jaren, waarbij hij die informatie verzwijgt terwijl het de kredietgever verboden is de consument te ondervragen over zijn gezondheidstoestand (VII.126, § 1, lid 4). Het staat daarentegen aan de kredietgever, die wordt aangesproken door een consument die tegen de pensioenleeftijd aanleunt, om zich vragen te stellen over de terugbetalingsmogelijkheden van de consument wanneer hij met pensioen zal zijn. Evenzo, indien hij de gezinsbijslag in aanmerking neemt (en dus ook de lasten van opvoeding en onderhoud) van kinderen op het einde van hun schoolcurriculum, dan moet hij zich eveneens vragen stellen over de terugbetalingsmogelijkheden wanneer die bijslagen zullen verdwijnen terwijl de samenwoning en de last die eruit voortvloeit niet noodzakelijk zal ophouden te bestaan.

De fouten van de consument hebben niet noodzakelijk voor gevolg de toepassing van penaliteiten en verhoogde interesten. In een beslissing van 9 augustus 2016 heeft de Vrederechter van Sprimont vastgesteld dat er naast de onvolledige verklaringen van de consument een bewezen tekortkoming van de kredietgever was wat de kredietwaardigheidsbeoordeling betreft. Zelfs op basis van de bijzonder beknopte informatie waarover de kredietverlener beschikte, oordeelde de rechter dat het krediet niet had mogen worden toegekend. Dientengevolge vermindert hij de veroordeling van de consument tot het geleende bedrag te vermeerderen met de gerechtelijke interesten.rente tegen het wettelijke tarief te verhogen, maar zonder betalingstermijnen (9 augustus 2016, Ann.Jur 2016, p.175). De vrederechter van Florennes was van mening dat de schuld van de kredietgever en de kwade trouw van de consument de beperking van de interesten tot gerechtelijke rentevoet rechtvaardigen en de handhaving van de terugbetalingen door de consument tot het maandelijkse bedrag dat in de overeenkomst wordt beoogd. (J.P. Florennes, 27 juni 2016, J.J.P. 2016, 518).

De bewezen fouten van de consument leiden niet noodzakelijk tot de toepassing van de straffen en verhoogde interesten. In een beslissing van 9 augustus 2016 heeft de vrederechter van Sprimont beschouwd dat er, naast de onvolledige verklaringen van de consument, een bewezen tekortkoming was in hoofde van de kredietgever om zich te informeren over alle verklaringen van de consument. Zelfs op basis van de bijzonder beknopte informatie waarover de kredietgever beschikte, heeft de rechter vastgesteld dat het krediet niet had mogen worden toegestaan. Bijgevolg heeft hij de veroordeling van de consument verminderd tot het geleende bedrag, te verhogen met de interesten aan de wettelijke rentevoet maar zonder betalingstermijnen (9 augustus 2016, Jaarboek Kredietrecht 2016, p. 175). De vrederechter van Florennes was van oordeel dat de fout van de kredietgever en de kwade trouw van de consument de beperking van de interesten tot de gerechtelijke interesten en het behoud van de terugbetalingen door de consument aan de in de overeenkomst bepaalde maandelijkse bedragen rechtvaardigde (Vred. Florennes, 27 juni 2016, T. Vred. 2016, 518).

Het effect van de fout van de consument op de beoordeling van de schade

De schuld van de kredietgever bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument kan vaak ook worden toegeschreven aan de nalatigheid van de consument. In het gemene recht kan de schuld van het slachtoffer gevolgen hebben voor de beoordeling van de schade of zelfs leiden tot het verdwijnen van het oorzakelijk verband met de schuld van de derde. In sommige beslissingen wordt benadrukt dat het de taak is van de consument die een krediet aanvraagt om zijn financiële situatie als een goede huisvader te bestuderen. Hij is de eerste die verantwoordelijk is voor zijn begrotingsbeheer (zie bv. Vred. Neufchâteau, 4 november 2008, Tijd. Vred., 2010, 450 en de nota van de Patoul F.). De bepalingen van het WER voorzien echter in een speciale regime voor consumentenkrediet (en hypothecair krediet). Het is een vorm van objectieve aansprakelijkheid van de kredietgever bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument. Bij de beoordeling van deze kredietwaardigheid is de aansprakelijkheid van de consument beperkt tot de verplichting om de vragen van de kredietgever nauwkeurig en volledig te beantwoorden. Indien hij zijn verplichting correct nakomt, wordt de beoordelingsmarge van de rechter beperkt tot de bevoegdheden die hem door de bepalingen inzake burgerlijke sancties worden toegekend. Sommige daarvan bieden de consument de mogelijkheid om op grond van het gemene aansprakelijkheidsrecht vergoeding van zijn schade te eisen indien de civielrechtelijke sanctie ontoereikend is, ook al blijft deze veronderstelling in werkelijkheid relatief theoretisch. De oplossing voor een situatie van overmatige schuldenlast zal gemakkelijker worden opgelost door een collectieve vereffeningsprocedure die rekening houdt met alle schulden en die de kwijtschelding van kapitaalschulden mogelijk maakt (zie de nota van Patoul F., De la négligence du consommateur sur le manque du prêteur à son devoir devoir de conseil devoir de conseil lors de l'octroi du crédit, noot sub Vred. Neufchâteau, 4 november 2008, T. Vred., 2010, 450).

Precontractuele informatie verzameld bij de stellers van een persoonlijke zekerheid

Door de hervorming van 2003 werd de plicht van de professional ingevoerd om zich eveneens te informeren over de financiële situatie en de terugbetalingsmogelijkheden aan de stellers van een persoonlijke zekerheid. De wet schrijft aan deze plicht zich te informeren dus hetzelfde doel toe als aan de plicht om informatie te verzamelen van de consument als hoofdschuldenaar. Het gaat erom "hun financiële toestand en hun terugbetalingsmogelijkheden te beoordelen en, in ieder geval, hun lopende financiële verbintenissen" te beoordelen. Deze plicht zich te informeren impliceert bijgevolg dat, wanneer uit de verzamelde informatie zou blijken dat de financiële situatie van de borg deze laatste niet toelaat terug te betalen, de kredietgever zijn verbintenis zou moeten weigeren. De hervorming van 2003 voerde een verantwoordelijkheid van de kredietgever in ten aanzien van de borg, die onbestaande is in het gemeen recht. Er wordt immers algemeen aanvaard dat de solvabiliteit van de borg geen voorwaarde is voor de borgstelling (F. T’KINT, Les sûretés, Larcier 2000, p. 380, nr 767).

De wet van 3 juni 2007 met betrekking tot de kosteloze borgtocht voorziet evenwel in een specifieke evenredigheidsvereiste. Het onderzoek van de evenredigheid van de verbintenis van de persoonlijke zekerheidssteller met de financiële mogelijkheden van deze laatste wordt niet gevoerd op basis van dezelfde criteria als dewelke gelden voor het onderzoek gevoerd in hoofde van de consument. Waar het de persoonlijke zekerheidssteller betreft, moet immers worden onderzocht of deze in staat zal zijn om het volledige bedrag van het krediet terug te betalen in geval van wanbetaling van de consument en niet of zijn budget hem toelaat om de kost van het krediet te dragen. Hieruit volgt, enerzijds, dat geen rekening moet worden gehouden met de terugbetalingsmogelijkheden van de gewaarborgde schuldenaar aangezien deze, hypothetisch, in gebreke zal blijven en, anderzijds, dat de financiële toestand van de persoonlijke zekerheidssteller hoofdzakelijk moet worden beoordeeld op basis van zijn gespaarde vermogen of van zijn actief en passief vermogen eerder dan zijn inkomsten. De inkomsten van de borg mogen niet worden opgeteld bij de inkomsten van de hoofdschuldenaar voor de beoordeling van de terugbetalingsmogelijkheden. Deze cumul is daarentegen wel toegestaan wanneer twee samenwonende consumenten hoofdelijk een krediet aangaan (noot C. BIQUET MATHIEU, T. Vred. 2008, Cass. 7 januari 2008, p.284 e. v.).

De wetgever heeft evenwel geen enkele sanctie voorzien in geval van niet-naleving van art. VII.69 ten aanzien van de steller van een persoonlijke zekerheid; Artikel 201 beperkt zich tot de vermelding van de mogelijkheid voor de rechter om “de consument” , en niet de borg of de steller van een persoonlijke zekerheid, vrij te stellen van de betaling van geheel of een deel van de nalatigheidsintresten en diens verplichtingen terug te brengen tot de loutere betaling van de contante prijs. Deze bepaling heeft niettemin een effect op de verplichting van de borg in die zin dat de derde slechts gebonden is voor een bedrag gelijk aan de schuld van de hoofdschuldenaar. In die zin zou de borg zich kunnen beroepen op de uitzonderingen genoemd in artikel VII.69 waarover de consument zou beschikken. Gelet op de inhoud van artikel VII.69, moet men echter beschouwen dat deze bepaling toch impliciet de vereiste inhoudt dat de verbintenis van de steller van een persoonlijke zekerheid in verhouding moet staan tot diens financiële situatie (C. BIQUET-MATHIEU, «Les sûretés personnelles», in Handboek consumentenkrediet, ed. E. Terryn, Die Keure, 2007, p. 221, nr 21). Deze evenredigheidsvereiste moet worden beoordeeld op het ogenblik waarop de zekerheidssteller zich verbindt. In tegenstelling tot de WER, voorziet de wet van 3 juni 2007, bij wijze van sanctie, in de nietigheid van de kosteloze borgtocht indien deze onevenredig is ten opzichte van de financiële toestand van de borg.

Rechtspraak over de plicht van de kredietgever om informatie te verzamelen

Verwijzing

Back to top