VII.133: Kredietwaardigheidsbeoordeling (HK)

Artikel VII.133

§ 1. Vooraleer de kredietovereenkomst te sluiten, gaat de kredietgever over tot de grondige beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument en gaat na of hij in staat zal zijn om zijn betalingsverplichtingen na te komen. Hij gaat eveneens over tot de beoordeling van de kredietwaardigheid van de persoonlijke zekerheidsstellers.
De kredietwaardigheidsbeoordeling wordt uitgevoerd op basis van noodzakelijke, voldoende en evenredige informatie inzake het inkomen en de uitgaven van de consument en andere financiële en economische omstandigheden. De informatie wordt door de kredietgever verkregen uit relevante interne en externe bronnen, waaronder de consument, en met inbegrip van aan de kredietbemiddelaar tijdens het kredietaanvraagproces verstrekte informatie.
Hiertoe is de kredietgever bovendien gehouden tot het raadplegen van de Centrale, behoudens in het geval van een overschrijding. De Koning stelt de nadere regels vast betreffende deze raadpleging. De voorwaarden inzake toegang tot de Centrale of elk ander bestand dat aangewend wordt om de kredietwaardigheid van de consument of een persoonlijke zekerheidssteller te beoordelen, of om na te gaan of deze kredietwaardigheid wordt gehandhaafd, mogen niet discriminerend zijn.
De kredietgever zorgt er voor dat passende procedures en informatie waarop de kredietwaardigheidsbeoordeling is gebaseerd, worden vastgelegd, gedocumenteerd en bijgehouden. Hij legt hiertoe in hoofde van iedere consument en, desgevallend, van de steller van een persoonlijke zekerheid, een kredietdossier aan waarin de informatie waarop de kredietwaardigheid is gebaseerd, wordt vastgelegd, gedocumenteerd en bijgehouden. De Koning bepaalt op welke wijze de kredietgever op basis van dit kredietdossier het bewijs levert van de raadpleging van de Centrale evenals de termijn gedurende welke dit bewijs dient bewaard te worden.
Voor de toepassing van het eerste tot het derde lid houdt iedere verhoging van het kredietbedrag het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst in.
Bovendien is de kredietgever, voor de hypothecaire kredietovereenkomsten met een roerende bestemming van onbepaalde duur, gehouden om elk jaar uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de jaardag van het sluiten van de kredietovereenkomst de kredietwaardigheid van de consument te herbeoordelen op basis van een nieuwe raadpleging van de Centrale overeenkomstig de bepalingen van het eerste tot derde lid.
§ 2. De kredietgever mag slechts een kredietovereenkomst sluiten wanneer hij, gelet op de gegevens waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, redelijkerwijze moet aannemen dat de consument in staat zal zijn de verbintenissen voortvloeiend uit de overeenkomst, na te komen.
De kredietwaardigheidsbeoordeling mag niet hoofdzakelijk gebaseerd zijn op het feit dat de waarde van het voor bewoning bestemde onroerende goed hoger is dan het kredietbedrag, of dat het voor bewoning bestemde onroerende goed in waarde zal stijgen.
Een kredietovereenkomst kan niet worden opgezegd of gewijzigd op grond van een onjuist uitgevoerde beoordeling van de kredietwaardigheid, tenzij bewezen wordt dat de consument bewust informatie in de zin van artikel VII.126 heeft achtergehouden of onjuist heeft weergegeven.

Wanneer er in hoofde van een consument een wanbetaling(en) geregistreerd staat in de Centrale voor een totaal achterstallig bedrag van meer dan 1 000 euro in het kader van een consumentenkrediet en/of een hypothecair krediet met een roerende bestemming die niet werd afgelost dan kan een kredietgever geen nieuwe hypothecaire kredietovereenkomst met roerende bestemming sluiten.
In de andere gevallen van een niet-afgeloste wanbetaling kan een kredietgever slechts een nieuwe kredietovereenkomst sluiten mits een bijzondere motivering in het kredietdossier. (W. 02/05/2019, BS 22-05-19)
§ 3. Om de waarde van het voor bewoning bestemde onroerende goed te beoordelen kan de kredietgever, in die gevallen waar hij een schatting eist, slechts beroep doen op interne en externe schatters die vakbekwaam en voldoende onafhankelijk van het kredietaanvaardingsproces zijn, opdat zij een onpartijdige en objectieve waardebepaling kunnen opstellen. Deze schatters beantwoorden in voorkomend geval aan de wettelijke voorwaarden inzake toegang tot het beroep. De kredietgever bewaart een exemplaar van het schattingsverslag op een duurzame drager.
De Koning kan de beroepen bepalen die bevoegd zijn om de in het eerste lid genoemde schattingen te verrichten. Hij kan bovendien criteria vastleggen waaraan de schatters moeten voldoen.
De kredietgever draagt er zorg voor dat de wettelijke normen voor de waardebepaling van voor bewoning bestemde onroerende goederen, verstrekt als hypothecaire zekerheid, worden toegepast bij de schatting indien hij beroep doet op een interne schatter of dat hij redelijke maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat die normen worden toegepast wanneer een derde partij de schatting verricht.

Commentaar

Het door het gemeenschapsrecht nagestreefde doel

De doelstellingen volgens het gemeenschapsrecht.


Openbare orde

De goedkeuring van richtlijn 2014/17/EU ligt in het verlengde van werken, onder meer van de FSB (Financial Stability Board, opgericht door de G20 op 25 september 2009, waarvan het verslag betreffende de verantwoordelijke praktijken inzake hypothecaire krediet één van de inspiratiebronnen is van de richtlijn), die benadrukken dat de daadwerkelijke beoordeling van het vermogen om terug te betalen de basis is van elk financieel beleid in deze sector.

Artikel VII.133 is dus een wezenlijke bepaling inzake hypothecaire krediet die ertoe strekt de kredietgevers te responsabiliseren bij het verlenen van krediet. Zij vormt ook de basis voor de analyse van de aansprakelijkheid van de verstrekker van het hypothecair krediet. In enkele woorden: "het heeft geen zin om een hypothecair krediet toe te kennen, dat misschien gedekt is door de waarde van het in hypotheek gegeven onroerend goed, als er bij voorbaat kan worden vastgesteld dat het inkomen van de betrokken consument niet zal volstaan om de terugbetaling van het krediet te verzekeren." (Verklaring van de minister in de commissie (Parl. St., Kamer, Zitting 54, 1685/003, p. 9 en 10).

De macro-economische doelstelling die wordt nagestreefd door het gemeenschapsrecht is het bevorderen van de verantwoordelijke praktijken van de kredietgevers om de overmatige schuldenlast van de consumenten en de crisissen van het financiële systeem te bestrijden. De kredietwaardigheidsbeoordeling is de kern van de regeling waarin wordt voorzien in de gereglementeerde stelsels van krediet aan consumenten. De beoordelingsbeginselen die worden vastgesteld door de Europese richtlijnen en die zijn omgezet in boek VII WER behoren tot de wezenlijke belangen van de Staat of de gemeenschap en dit, uit hoofde van de openbare orde.

De kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument is verschillend van de risicoanalyse van de kredietgever

Het betreft de analyse van het vermogen en de neiging van de consument om het krediet terug te betalen. Het gaat niet om een analyse van het kredietrisico (credit risk assessment) zoals bijvoorbeeld in aanmerking genomen in richtlijn 2013/36/EU betreffende de toegang tot de activiteit van de kredietinstellingen en het prudentieel toezicht van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen. De analyse van het kredietrisico is in dat geval een analyse die gericht is op de bescherming van de belangen van de kredietgever als waarborg voor de financiële stabiliteit van de kredietinstellingen.

In de credit risk assessment wordt het risico geanalyseerd vanuit het standpunt van de kredietgever terwijl het risico bij de kredietbeoordeling in de gereglementeerde kredieten wordt benaderd vanuit het standpunt van de consument (zelfs indien deze beoordeling onrechtstreeks tot gevolg heeft dat de belangen van de kredietgever beschermd worden vermits het krediet moet worden toegestaan aan een consument die in staat is terug te betalen). Het vermogen van de consument moet bepaald worden, alsook zijn vermogen om terug te betalen indien het krediet zou worden opgezegd. De kenmerkende analyse van credit risk assessment is de analyse die wordt verricht door de kredietverzekeraars.

Terwijl de credit risk assessment zich richt op de gevolgen voor de kredietgever, streeft de kredietwaardigheidsbeoordeling een doelstelling na die gericht is op de consument: de kredietgever moet zich verzekeren van diens vermogen om de overeenkomst zonder tekortkoming uit te voeren en om net de opzegging van de overeenkomst te vermijden. Artikel VII.133 heeft een dubbel doel: het beschermen van de consument tegen een situatie van overmatige schuldenlast die hem in een levenssituatie zou brengen die in strijd is met de menselijke waardigheid en vermijden dat de kosten van het krediet zouden verzwaard worden door bijkomende vergoedingen die verband houden met de niet-uitvoering. De kredietwaardigheidsbeoordeling is dus een test voor het vermogen van de consument om de overeenkomst zonder tekortkoming uit te voeren.

Het doel: bepalen van het vermogen van de consument om de verplichtingen van de kredietovereenkomst na te komen

Het krediet mag enkel worden toegestaan aan een consument die alle sommen kan terugbetalen die verschuldigd zijn krachtens het krediet, terwijl hij in staat is om al zijn uitgaven (met inbegrip van de aflossing van het beoogde krediet) kan doen met een redelijke marge. Met andere woorden mag de kredietgever geen krediet toestaan aan een consument die in staat is om het kredietbedrag terug te betalen maar die niet in staat is om de betalingstermijnen na te leven. Het consumentenkrediet moet worden terugbetaald door middel van de inkomsten van de consument en mag dus niet de verkoop van activa vereisen (behoudens uitzonderlijke situatie, zoals bijvoorbeeld een overbruggingskrediet, en de kredietgever moet de gegrondheid van een krediet in een dergelijk geval kunnen aantonen).

Bovenop de lasten die geïdentificeerd worden in de vragenlijst waarvan sprake is in artikel VII.126, § 2, moet de kredietgever de sommen beoordelen die noodzakelijk zijn voor de consument en de personen die hij ten laste heeft om in staat te zijn om de uitgaven te doen die onontbeerlijk zijn om een menswaardig bestaan te handhaven, andere dan financiële verbintenissen: kledij, voeding, kosten van gezondheidszorg, hygiëne, onderhoud van de woning, hobby's en sociaal leven en vervoer. Een kredietwaardige consument is dus een consument die alle sommen kan terugbetalen die verschuldigd zijn krachtens het krediet terwijl hij in staat is om de hoger opgelijste uitgaven te betalen. De kredietgever waakt erover dat de consument over een marge beschikt na de betaling van deze uitgaven met inbegrip van de aflossing van het beoogde krediet. Om deze beoordeling te verrichten moet de kredietgever de inkomsten en de lasten van de consument tegen elkaar afwegen.

De consument moet in staat zijn om elke aflossing op de vervaldag te betalen en het kapitaal terug te betalen indien de afschrijving van het kapitaal niet is inbegrepen in de regelmatige betalingstermijnen. In het geval van een kredietopening mag de kredietwaardigheidsbeoordeling niet worden beperkt tot het bepalen of de consument in staat zal zijn om de bedragen van de termijnen te betalen in het geval dat de overeenkomst het bepaalt. Aangezien de consument het beschikbare bedrag van het krediet te allen tijde kan opnemen, kan de regelmatige betaling van de termijnbedragen onvoldoende blijken om het krediet terug te betalen.

Bronnen voor de kredietwaardigheidsbeoordeling

De kredietwaardigheidsbeoordeling wordt uitgevoerd op basis van noodzakelijke, voldoende en evenredige informatie die wordt ingezameld bij verschillende bronnen (consument, interne bestanden, kredietverzekeraar, Centrale voor Kredieten aan Particulieren) alsook op basis van "andere financiële en economische omstandigheden" (VII.133, § 2). Deze bronnen worden besproken onder artikel VII.126. De "andere financiële en economische omstandigheden" die worden vermeld in de wettekst, worden niet omschreven maar men kan bijvoorbeeld denken aan het bestaan van een oververhitting van de vastgoedmarkt, die onredelijke stijgingen van de waarde van vastgoed voor gevolg heeft, of aan belangrijke schommelingen die bepaalde segmenten van de markt (wijken, soorten woning, enz.), sommige regio's of sommige activiteitensectoren aantasten, indien zij de financiële draagkracht van de kredietnemers of van een categorie van hen aantasten (dit zijn gevallen die door de FSB in aanmerking worden genomen in hoger vermeld verslag).

Criteria voor de kredietwaardigheidsbeoordeling

Om het vermogen van de consument te beoordelen om volledig in te staan voor de dienst en de terugbetaling van het krediet, moet de kredietgever rekening houden "met toekomstige betalingen of hogere betalingen die verband houden met negatieve afschrijvingen dan wel uitgestelde rente of aflossingen op de hoofdsom"; dit vermogen moet eveneens worden beoordeeld rekening houdend "met andere regelmatige uitgaven, schulden en andere financiële verplichtingen, (en) met inkomsten, spaartegoeden en andere bezittingen. Daarnaast moet redelijkheidshalve ook worden geanticipeerd op toekomstige gebeurtenissen die zich tijdens de looptijd van de voorgestelde kredietovereenkomst kunnen voordoen, zoals inkomensdalingen indien de looptijd van het krediet zich uitstrekt tot na de pensionering, of op eventuele rentestijgingen of ongunstige wisselkoersveranderingen" (Considerans (55) van richtlijn 2014/17).

De beoordeling moet grondig gebeuren volgens de bewoordingen (op verzoek van de Raad van State) van artikel 18 van de Europese richtlijn. De beoordeling moet het resultaat zijn van een objectieve analyse waarvan de logica moet kunnen worden aangetoond in het kader van een eventueel later onderzoek naar de aansprakelijkheid van de kredietgever.


Beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument en rol van de zekerheden

De beoordeling heeft enkel betrekking op het vermogen van de consument-kredietnemer.

Volgens de rechtspraak inzake consumentenkrediet kan er rekening worden gehouden met de gecumuleerde financiële draagkracht van de medekredietnemers indien zij één huishouden vormen of indien zij een gemeenschappelijk project financieren. Wanneer de kredietgever de handtekening van een hoofdelijke medekredietnemer eist die het krediet niet rechtstreeks of onrechtstreeks geniet, gebruikt hij het burgerrechtelijk mechanisme voor de gevolgen van zekerheid die dit mechanisme biedt.

De burgerlijke rechtbank van Luik (Burg. Luik, 21 oktober 2011, J.L.M.B., 2014/5, p. 228.) heeft de verbintenis van een hoofdelijke medeschuldenaar geherkwalificeerd tot een borgstelling. Dit heeft voor gevolg dat de inkomsten van de medekredietnemer niet in aanmerking mogen worden genomen voor de berekening van het vermogen tot terugbetaling van de consument. Indien de inkomsten van laatstgenoemde niet volstaan om de verplichtingen van de kredietovereenkomst na te komen, is de kredietverlening foutief. In casu heeft de burgerlijke rechtbank van Luik beschouwd dat de kredietgever zijn rechtsvordering slechts mocht uitoefenen ten belope van een derde van het nog terug te betalen kredietsaldo. Er is dus een gedeelde aansprakelijkheid, aangezien de rechtbank van oordeel is dat de "borg" "zich moest bewust zijn van de verbintenis die hij was aangegaan".

Daarentegen, om de opportuniteit te beoordelen van een krediet dat wordt toegestaan aan twee samenwonende consumenten die zich hoofdelijk verbinden en die er de economische begunstigden van zijn, is het geoorloofd dat de kredietgever rekening houdt met de inkomsten van beide partijen. De omstandigheid dat zij enkele maanden later een einde maken aan hun samenwoning, ontneemt de kredietgever dus niet het recht om de volledige schuld van elk van hen te vorderen (Cass., 7 januari 2008, C.06.0637.F, www. juridat.be).

Bij de analyse van de kredietwaardigheid mag de kredietgever geen rekening houden met het vermogen tot terugbetaling van de borgen. De zekerheden worden niet in aanmerking genomen voor de kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument-kredietnemer. Wanneer verschillende consumenten zich verbinden in een kredietovereenkomst moet de kredietgever er dus voor zorgen dat de hoedanigheid van elke persoon die zich verbindt correct wordt geïdentificeerd in de overeenkomst: kredietnemers, medekredietnemers of borgen. Er mag geen rekening worden gehouden met het bestaan van waarborgen of persoonlijke zekerheden als factor voor de beoordeling van het krediet omdat de kredietgever anders zijn aansprakelijkheid in het gedrang brengt, onder meer ten aanzien van de borg die het krediet heeft moeten waarborgen dat werd toegestaan aan een consument waarvan de kredietgever wist of moest weten dat hij de verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst niet zou kunnen nakomen. (rechtsleer en rechtspraak inzake consumentenkrediet). De beoordeling van de financiële draagkracht van de borg maakt deel uit van de risicoanalyse van de kredietgever. De borg van de consument die een consumentenkrediet afsluit wordt specifiek beschermd door de wet (onder meer artikelen VII.107, §3, VII.109, VII.110 en VII.111 WER).

Beoordeling van de kredietwaardigheid van de persoonlijke zekerheid

De kredietwaardigheidsbeoordeling van de persoon die de persoonlijke zekerheid stelt heeft als doel te bepalen of deze persoon in staat zal zijn om zijn verbintenis na te komen wanneer er een beroep zal worden gedaan op zijn waarborg. Hoewel de tekst het niet verduidelijkt, spreekt het voor zich dat deze beoordelingsverplichting het verbod met zich meebrengt voor de kredietgever om een verbintenis te vragen die onevenredig is ten aanzien van diens vermogen en middelen. Dit onderzoek wordt beoordeeld op het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten. Er kan de kredietgever dus geen verwijt worden gemaakt betreffende feiten die zich later voordoen en die de vermogenssituatie van de borg zouden wijzigen. De kredietgever is aansprakelijk voor beoordelingsfouten. De vraag die zich stelt is of de rechter de verbintenis kan herleiden tot hetgeen redelijk zou zijn geweest om te eisen van de borg op het moment van de beoordeling dan wel, integendeel, moet beschouwd worden dat, indien de borgtocht niet werd verkregen zoals hij werd gesteld, het krediet niet zou zijn toegestaan (in dat geval zou het herstel van de schade het verval van elke vordering tegen de borg kunnen rechtvaardigen).

De invloed van de waarde van het onroerend goed dat in hypotheek wordt gegeven

De parlementaire voorbereiding toont aan dat het de intentie van de wetgever is om "steeds het principe van “loan to income” [het krediet wordt toegestaan rekening houdend met de inkomsten] de overhand te laten nemen op “loan to value" [het krediet wordt toegestaan rekening houdend met de waarde van het onroerend goed]” (Parl. St., Kamer, Zitting 54, 1685/003, p. 9).

Het hypothecair krediet is, net zoals het consumentenkrediet, een krediet dat, behoudens te verantwoorden uitzondering, moet kunnen worden terugbetaald met de inkomsten van de kredietnemer(s). Het in waarborg gegeven goed is een veiligheidsnet waarvan slechts gebruik mag worden gemaakt wanneer de levensomstandigheden het budgettaire evenwicht van de kredietnemers overhoop gooien. Sinds vele jaren staat het vast in het gemene recht dat de waarborg slechts een bijkomstige rol mag spelen bij de kredietverlening.

De richtlijn benadrukt dus dat het feit dat "de mogelijkheid dat de waarde van het onroerend goed hoger kan zijn dan het kredietbedrag of in de toekomst zou kunnen toenemen, over het algemeen geen toereikende voorwaarde (mag) zijn voor het verlenen van het betrokken krediet" (Richtlijn 2014/17, considerans (55). Artikel VII.133, § 2 brengt dit beginsel in herinnering: De kredietwaardigheidsbeoordeling mag niet hoofdzakelijk gebaseerd zijn op het feit dat de waarde van het voor bewoning bestemde onroerende goed hoger is dan het kredietbedrag, of dat het voor bewoning bestemde onroerende goed in waarde zal stijgen. De Belgische wetgever gaat verder dan de formulering in artikel 18 van de Europese richtlijn. Artikel 18.3 verduidelijkt dat de kredietwaardigheidsbeoordeling niet hoofdzakelijk mag gebaseerd zijn op de waarde van het goed, "tenzij de kredietovereenkomst tot oogmerk heeft het voor bewoning bestemde onroerende goed te bouwen of te renoveren". Deze beperking werd – bewust - niet overgenomen in het Belgisch recht (Parl. St., Kamer, Zitting 54, 1685/003, p. 9). De waarde van de waarborg is dus geen beslissende factor voor de aansprakelijkheid van de verstrekker van het hypothecair krediet: of de waarde van de waarborg hoger of lager is dan het kredietbedrag is van geen belang indien de opportuniteit van het krediet verantwoord wordt door de kredietwaardigheidsbeoordeling van de consument in het licht van de verzamelde informatie.

Aard van de verplichting

De verplichting om de financiële toestand van de schuldenaar te onderzoeken en desgevallend het krediet te weigeren, is een middelenverbintenis. Om deze beoordeling te doen, is de kredietgever evenwel gehouden tot bepaalde resultaatsverbintenissen (raadplegen van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, verzamelen van voldoende informatie).

Een beoordeling geval per geval

Zoals de richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU (considerans 55) benadrukken, moet de kredietgever de kredietwaardigheid van elke consument individueel, geval per geval, controleren. De gereglementeerde stelsels leggen dus een individuele analyse op die niet kan steunen op een uitsluitend statistisch onderzoek (credit scoring) hoewel dit middel een eerste nuttige benadering kan zijn. Credit scoring steunt op de analyse van een gegevensbank van kredietovereenkomsten waarvan het statistisch onderzoek toelaat bodemscores te definiëren voor de toegang tot het krediet. Deze scores definiëren in feite de risicodrempel die aanvaard wordt door de kredietgever. Door uitsluitend op basis van credit scoring te werken aanvaardt de kredietgever op voorhand dat een bepaald percentage kredietovereenkomsten niet wordt nageleefd. Door de parameter van bodemscores te gebruiken kan hij het risicoaandeel dat hij aanvaardt verhogen of verminderen. De gereglementeerde stelsels laten deze uitsluitende benadering niet toe. Een persoonlijk contact met de consument en een menselijke tussenkomst bij de analyse van het dossier zijn nog steeds vereist. Het krediet moet geweigerd worden, zelfs indien de behaalde score voldoende is, indien uit dit rechtstreekse contact of deze individuele analyse een ernstige vrees voor niet-uitvoering door de consument voortvloeit.

De noodzakelijke en relevante factoren die van invloed kunnen zijn op het vermogen van de consument om het krediet af te lossen

Bij de kredietwaardigheidsbeoordeling moet rekening worden gehouden met alle noodzakelijke en relevante factoren die gedurende de hele looptijd van het krediet van invloed kunnen zijn op het vermogen van een consument om het krediet tijdens de looptijd af te lossen. De kredietgever moet dus de inkomsten en de lasten in aanmerking nemen op de dag van de kredietaanvraag. Hij moet de verklaringen van de consument onderzoeken en de sommen beoordelen die noodzakelijk zijn voor de consument om de uitgaven te doen die onontbeerlijk zijn om een menswaardig bestaan te handhaven (andere dan financiële verbintenissen) zoals bijvoorbeeld kledij, voeding, kosten van hygiëne, onderhoud van de woning, hobby's en sociaal leven en vervoer.

De kredietgever moet eveneens de toekomstige evolutie ervan onderzoeken. Zo moeten de beroepsinkomsten van een bijna pensioengerechtigde consument beoordeeld worden rekening houdend met zijn nakende pensionering. De invloed van de bijzonderheden van de overeenkomst, zoals de invloed van een variabele rentevoet of van een uitgestelde terugbetaling van het kapitaal, moet ook beoordeeld worden.

De analyse moet grondig gebeuren en de regels en procedures in acht nemen die de kredietgever moet bepalen voor zijn activiteit

De beoordeling van de kredietwaardigheid moet grondig gebeuren. De kredietgever zorgt er dus voor dat passende procedures worden vastgelegd en dat de regels met betrekking tot de informatie waarop de kredietwaardigheidsbeoordeling is gebaseerd, bepaald worden. Deze regels moeten vastgelegd, gedocumenteerd en bijgehouden worden. Hij moet voor elke consument en voor elke persoon die een persoonlijke zekerheid stelt een dossier aanleggen waarin de informatie waarop de kredietwaardigheidsbeoordeling gebaseerd is, wordt bijgehouden (VII.133, § 1, lid 4).

Het geheel van deze regels verduidelijkt de eisen van de kredietgever, onder meer betreffende de volgende punten:

  • de informatie waarover de kredietgever minstens meent te moeten beschikken om zijn beslissing te nemen;
  • de documenten en bewijsstukken die moeten worden meegedeeld door de consument, de communicatiemodaliteiten en de geldigheidstermijnen;
  • het analyseproces en de controles die moeten worden verricht door de aangestelden van de kredietgever om de informatie te controleren, eventueel, met de toestemming van de consument, bij derden;
  • de analysebeginselen en onder meer de bedragen die moeten worden toegevoegd aan de lasten van de consument om de courante uitgaven te dekken en in een redelijke marge te voorzien.

De kredietgever moet over een organisatie beschikken die hem toelaat een grondige beoordeling van de kredietwaardigheid te verrichten

De beoordelingsprocedure moet objectieve regels naleven en vermijden dat de analyse beïnvloed wordt door financiële incentives of andere belangenconflicten. Bijgevolg moeten de kredietgevers, in het kader van de uitwerking en de toepassing van hun beloningsbeleid voor het voor de beoordeling van kredietwaardigheid verantwoordelijke personeel, de volgende beginselen naleven (VII.147/30, § 5 en § 6):

  1. het beloningsbeleid is in overeenstemming met en draagt bij tot een degelijke en doeltreffende risicobeheersing en moedigt niet aan tot het nemen van meer risico's dan voor de kredietgever aanvaardbaar is;
  2. het beloningsbeleid is in overeenstemming met de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, waarden en langetermijnbelangen van de kredietgever, en omvat maatregelen ter voorkoming van belangenconflicten, door met name te bepalen dat de beloning niet afhankelijk is van het aantal of het percentage aanvaarde aanvragen.
  3. Wat de raadgevingsverplichting betreft, kan de beloningsstructuur voor de betrokken personeelsleden geen afbreuk doen aan hun vermogen om in het beste belang van de consument te handelen en met name niet afhankelijk te zijn van verkoopdoelstellingen.

Beoordeling van de kredietwaardigheid en discriminatie

Artikel VII.133 legt aan de kredietgever de verplichting op om het krediet te weigeren aan consumenten die niet in staat zijn om de verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst te komen. Daarin zou men een discriminatie kunnen zien op grond van de vermogenstoestand (of, meer bepaald volgens het Wetboek, op basis van het inkomen) die verboden is door artikel 7 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie. De wet definieert 19 zogenaamde "beschermde" criteria: 5 zogenaamde "raciale" criteria (beweerd ras, huidskleur, nationaliteit, afkomst (bv. Joods) en nationale of etnische afstamming), leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap, sociale afkomst. Deze criteria mogen niet gebruikt worden om een onderscheid te maken: Elk direct onderscheid op grond van een van de beschermde criteria vormt een directe discriminatie, tenzij dit directe onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Het fortuin maakt deel uit van de beschermde criteria waarvan het gebruik als onderscheidingscriterium een verboden directe discriminatie vormt. In casu is de verplichting van kredietwaardigheidsbeoordeling die vereist is door artikel VII.133 een legitiem doel en maakt de door de wet vereiste gedetailleerde vragenlijst deel uit van de middelen die passend en noodzakelijk zijn om het onderscheid te maken.

Raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren

Artikel VII.133, § 3 legt aan de kredietgevers de verplichting op om de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (CKP) te raadplegen voordat enig krediet wordt toegestaan. Deze raadpleging is noodzakelijk voor de consument, alsook voor de borg. De bepaling geeft de Koning de bevoegdheid om te bepalen hoe de kredietgever moet bewijzen dat hij zijn raadplegingsverplichting is nagekomen. Dit bewijs is essentieel vermits de verbintenis van de kredietgever een resultaatsverbintenis is. Wanneer de kredietgever het bewijs van de raadpleging van de Centrale niet overlegt (of weigert om dit over te leggen), kan de vrederechter de verplichtingen van de consument herleiden tot het ontleende bedrag (VII.201, 1°) (Vred. Kortrijk, 2 juli 2013, Jaarboek Kredietrecht 2013, 40).

Het koninklijk besluit van 21 juni 2011 verduidelijkt in artikel 15: De kredietgever bewaart gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst, en tenminste gedurende drie jaar, op papier of een andere duurzame drager, het bericht van raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, met opgave van, op zijn minst, de unieke identificatiecode, het ogenblik van raadpleging en identiteitsgegevens van de persoon op wiens naam werd geraadpleegd.

De kredietgever bewaart niet alleen de Request ID van de raadpleging maar ook alle informatie die wordt meegedeeld door de Centrale. Hij tekent deze op in het kredietdossier.

De kredietgever raadpleegt tijdig de Centrale, voordat hij een overeenkomst aanbiedt aan de consument, om de consument in voorkomend geval te spreken over het resultaat van de raadpleging.

De kredietgever moet niet beschikken over een kredietaanvraag in de zin van artikel VII.126, § 2 om een raadpleging te verrichten van de Centrale met het oog op de verlening van een krediet. Hij moet echter kunnen aantonen dat er daadwerkelijk een krediet werd aangevraagd door de consument bij gebreke waarvan de raadpleging zou kunnen gekwalificeerd worden als commerciële prospectie in de zin van artikel VII.153, §2 WER.

Wanneer de kredietgever de raadpleging verricht na ontvangst van een kredietaanvraag in de zin van artikel VII.126, § 2 WER en hij een verschil vaststelt tussen het antwoord van de Centrale en de door de consument meegedeelde informatie, ondervraagt hij de consument over deze verschillen.

In alle gevallen moet de raadpleging gebeuren voordat een overeenkomst ter ondertekening wordt voorgelegd aan de consument en binnen de 15 dagen voorafgaand aan de verzending van het aanbod.

De bewaring van het bewijs van de raadpleging van de CKP maakt deel uit van het kredietdossier waarin de informatie waarop de kredietwaardigheid is gebaseerd, wordt vastgelegd, gedocumenteerd en bijgehouden tot de terugbetaling van het krediet (VII.133, § 1, lid 4).

Op welk moment moet men zich plaatsen om de uitvoering van de analyseplicht van de kredietgever te beoordelen?

Op het moment van de toekenning van het krediet

De procedure van grondige beoordeling moet worden toegepast voordat enig kredietaanbod wordt gedaan.

In geval van wijziging van de kredietovereenkomst

Rekening houdend met het formalisme van het sluiten van de kredietovereenkomst moet er, in geval van wijziging van een element van de kredietovereenkomst in principe een nieuwe overeenkomst worden gesloten. Wanneer de consument de kredietgever verzoekt om beperkte wijzigingen aan te brengen aan de lopende kredietvoorwaarden of zekerheden voor een hypothecair krediet met een onroerende bestemming (VII.145. Voor de kredieten met een roerende bestemming impliceert de wijziging steeds een nieuwe overeenkomst - Parl. St., Kamer, Zitting 54, 1685/003, p. 10), laat de wet een kredietaanbod toe dat beperkt is tot de wijzigingen die werden aangebracht aan de initiële overeenkomst (VII.145, 3e lid). De wet bepaalt niettemin de verplichting om over te gaan tot een nieuwe kredietwaardigheidsbeoordeling (met, onvermijdelijk, de verplichting om de oorspronkelijke vragenlijst bij te werken) indien de kredietgever ingaat op dit verzoek, hetgeen een zuiver discretionaire beslissing blijft (VII.145, eerste lid: "De kredietgever is vrij om al dan niet in te gaan op dit verzoek"). Indien de wijziging betrekking heeft op een verhoging van het krediet, is de sluiting van een nieuwe overeenkomst steeds verplicht (VII.133, 5e lid). De sluiting van een nieuwe overeenkomst heeft geen zin in geval van vermindering van het ontleende bedrag vermits de wet steeds vervroegde terugbetalingen door de consument toelaat (artikel VII.147/11), zelfs gedeeltelijk (behoudens, in dat geval, een andersluidende bepaling in de kredietovereenkomst – art. 147/11, § 1, tweede lid). De richtlijn laat een verhoging van het kredietbedrag zonder ondertekening van een nieuwe overeenkomst toe indien deze mogelijkheid bepaald was in de initiële overeenkomst (artikel 18.6 van de richtlijn); Deze formulering werd niet aangenomen in de Belgische wet omdat dit niet overeenstemt met de definitie van het kredietbedrag (Parl. St., Kamer, Zitting 54, 1685/001, p. 34.): "het plafond of de som van alle bedragen die op grond van een kredietovereenkomst beschikbaar worden gesteld" (I.9, 65°). Er kan dus geen sprake zijn van een wijziging van de initiële overeenkomst indien het kapitaal zonder meer wordt opgenomen binnen de grenzen van het overeengekomen plafond. De kredietwaardigheidsbeoordeling moet dus worden uitgevoerd vanaf het begin, op het maximumbedrag dat kan worden opgenomen.


Onderzoek van de kredietwaardigheid in de loop van de uitvoering van de overeenkomst

Artikel VII.133, § 1, laatste lid legt aan de kredietgever de verplichting op om de kredietwaardigheid van de consument voor de kredietovereenkomstenmet een roerende bestemming van onbepaalde duur regelmatig te herbeoordelen. De bepaling beoogt de openingen van consumentenkredieten, die gewaarborgd worden door een hypotheek die, ten gevolge van een verschuiving van de werkingssfeer, beschouwd worden als een hypothecair krediet. Deze herbeoordeling moet gebeuren op basis van een nieuwe raadpleging van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de verjaardag van het sluiten van de kredietovereenkomst. Het is de bedoelding van de wetgever om voor deze kredietopeningen de regeling te behouden die hij had uitgewerkt inzake consumentenkrediet. De tekst legt dus enkel een kredietwaardigheidsbeoordeling op die beperkt is tot deze raadpleging.

Bovendien verduidelijkt de wet niet welke gevolgen de kredietgever moet verlenen aan deze raadpleging. De verschijning van nieuwe kredieten en in bijzonder van kredietopeningen is dus een signaal dat kan wijzen op den verontrustende toename van de schuldenlast van de consument. Het resultaat van de raadpleging moet dus geanalyseerd worden in de lijn van de regels en procedures die worden vastgelegd door de kredietgever en moet geconfronteerd worden met de motivering van de initiële beslissing. Indien deze nieuwe beoordeling ertoe leidt te beschouwen dat de kredietwaardigheid van de consument negatief geëvolueerd is en geschokt is door de nieuwe kredieten, vereist de professionele zorgvuldigheid van de kredietgever dat hij nuttige maatregelen treft om de consument ertoe te brengen dat hij zijn niveau van overlast vermindert. Indien daaruit negatieve informatie blijkt, zoals het bestaan van kredieten in gebreke van betaling, kan de kredietgever overwegen een einde te maken aan het krediet met inachtneming van de wettelijke voorwaarden, dit wil zeggen en indien de consument niet in gebreke is, mits een opzeggingstermijn van twee maanden voor zover dit beding bepaald is in de overeenkomst (artikel VII.147/13, § 1, tweede lid)

De FOD Economie nodigt de kredietgevers uit om bijzondere aandacht te besteden aan de kredietopeningen van onbepaalde duur, d.i. de hoofdoorzaak van overmatige schuldenlast volgens de cijfers van de Centrale. Tijdens zijn jaarlijkse beoordeling wordt de aandacht van de normaal voorzichtige en zorgvuldige kredietgever getrokken wanneer hij vaststelt dat een nieuw krediet werd aangegaan door de consument en tegelijkertijd een betaling werd verricht waardoor de opening op nul werd gesteld.

De FOD Economie heeft talloze malen vastgesteld dat, in geval van herfinanciering van kredieten, de geherfinancierde kredietopeningen niet werden afgesloten, omwille van administratieve fouten bij het overmaken en de behandeling van de aanvraag tot afsluiting, terwijl de herfinancierende kredietgever dit noodzakelijk had geacht bij zijn kredietwaardigheidsanalyse. Wanneer de herfinancierende kredietgever van oordeel is dat een krediet moet worden afgesloten om het nieuwe vooropgestelde krediet toe te kennen, zorgt hij ervoor dat deze stappen daadwerkelijk ondernomen worden en bewaart hij het bewijs van hetgeen hij ondernomen heeft.

De geherfinancierde kredietgever onthoudt zich ervan de consument te ondervragen over zijn werkelijke wil om een kredietopening af te sluiten wanneer hij een schrijven ontvangt waarin uitdrukkelijk wordt verzocht om het krediet af te sluiten.

Kredietwaardigheidsbeoordeling en negatieve indicatoren

Registratie van een wanbetaling in de Centrale voor Kredieten

De registratie van een wanbetaling in de CKP is, in principe, de vermelding dat de consument kampt met betalingsmoeilijkheden. Indien hij dit negatief signaal negeert, moet de zorgvuldige kredietgever in het kredietdossier een aanvullende motivering opnemen die zijn beslissing verantwoordt. De motivering zal moeten aantonen dat de negatieve registratie geen verband houdt meet een probleem van kredietwaardigheid van de consument of dat het probleem van kredietwaardigheid een einde heeft genomen en dat de consument opnieuw in staat is om zijn verplichtingen na te komen.

Een sterk negatief signaal: hergroepering van schulden

verwijzing: zie de commentaar betreffende dit onderwerp

Negatieve signalen opgemerkt door de FOD Economie

De FOD Economie heeft voor het consumentenkrediet een reeks negatieve signalen opgelijst, waarvan de aanwezigheid vereist dat een passende motivering wordt opgenomen in het kredietdossier. In de kredietwaardigheidsanalyse houdt de kredietgever rekening met de hierna geïdentificeerde situaties. De verlening van een krediet aan een consument die een dergelijk signaal vertoont, moet gemotiveerd worden.

De administratie heeft gewezen op verschillende alarmindicatoren die een grotere voorzichtigheid gebieden bij de kredietwaardigheidsbeoordeling, onder meer:

  • Het gebruik van het gehele bedrag dat ter beschikking wordt gesteld door een lopende kredietopening. Wanneer een consument met financiële moeilijkheden kampt, is hij geneigd om opnames te verrichten op zijn kredietopeningen. Deze opnames laten hem toe een hogere levensstandaard te genieten dan zijn financiële draagkracht toelaat. Het maximale gebruik van een kredietopening kan een teken zijn van een onevenwicht in het budget van de consument.

  • De systematische opname van de bedragen die beschikbaar worden gesteld door de betaling van een termijnbedrag van de kredietopening zodat het schuldsaldo van het krediet niet vermindert. Zodra de vervaldag van de nulstelling bereikt is, blijft de consument, die niet in staat is terug te betalen, in gebreke. De kennis van de consument door de kredietgever is een beslissend element. De kredietgever moet het schuldsaldo van alle kredieten bepalen bij het onderzoek van de financiële situatie van de consument. Indien het bedrag van één van de lopende kredietopeningen (nagenoeg) volledig wordt opgenomen, moet de kredietgever de consument ondervragen over de historiek van de opnames.
  • Terugbetaling met vertraging van aflossingen van een krediet.
  • Het aangaan van verschillende kredieten binnen een korte termijn (minder dan een jaar) kan een teken zijn van een begin van een overmatige schuldenlast. De consument slaagt er misschien niet meer in zijn courante uitgaven te betalen en financiert ze op krediet. De kredietgever moet aandachtiger zijn bij de verlening van een krediet aan een consument die zich in deze situatie bevindt. De kredietgever kan zich rekenschap geven van deze situatie door de raadpleging van de Centrale voor Kredieten en hij moet de consument bijgevolg ondervragen over de oorzaken van deze situatie, onder meer door het doel van de verschillende kredieten te vergelijken.
  • De consument vraagt een krediet aan om zijn verplichting tot nulstelling na te komen. Het betreft een herfinanciering van krediet, hetgeen de kredietgever tot dubbele voorzichtigheid moet nopen. De kredietgever mag geen nieuwe kredietopening toekennen om een andere kredietopening af te betalen. De herfinanciering van de kredietopening die de termijn van nulstelling bereikt, moet gebeuren door middel van een krediet met afschrijving en voor bepaalde tijd. Het betreft het enige soort krediet dat aangepast is aan de financiële situatie van de consument.
  • Aanvraag van liquiditeiten zonder verantwoording van het gebruik
  • Een belangrijk aantal kredietopeningen. Het feit dat de consument een belangrijk aantal overeenkomsten van kredietopening heeft gesloten of dat het totale bedrag van de kredietopeningen een substantieel deel van zijn inkomsten overschrijdt, bijvoorbeeld het bedrag van zijn netto jaarinkomen, moet de aandacht van de kredietgever trekken. De kredietgever moet het vermogen van de consument om zijn verplichtingen na te komen beoordelen, in het bijzonder wat het vermogen tot nulstelling betreft.



Verplichting tot weigering van het krediet aan de consument die zijn verplichtingen voortvloeiend uit de kredietovereenkomst niet zal kunnen nakomen

verwijzing


Sancties

De verlening van een krediet aan een consument die zich kennelijk in de onmogelijkheid bevindt om het krediet terug te betalen wordt burgerrechtelijk beteugeld door artikel VII.209:

Een dergelijke verlening wordt eveneens strafrechtelijk beteugeld door artikel XV.90, 16°:

Met een sanctie van niveau 5 worden gestraft, zij die in strijd met de bepalingen van de artikelen VII.77, § 2 en VII.133, § 2, als kredietgever wetens en willens een kredietovereenkomst sluiten waarvan men redelijkerwijze moet aannemen dat de consument niet in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst na te leven (artikel XV.90, 16°).

Voorbeelden - rechtspraak (Consumentenkrediet)


  • De kredietgever mag geen krediet toekennen wanneer uit de voorgelegde stukken blijkt dat na betaling van de lasten, het gezinsbudget niet toelaat dat een bedrag van meer dan 5,14 euro kan worden vrijgemaakt (Vred. Kortrijk, 4 oktober 2005, Jaarboek Kredietrecht, 2005, 39).
  • De kredietgever mag geen krediet toekennenwanneer de verklaringen van de consument worden tegengesproken door het rekeninguittreksel (Vred. Antwerpen, 18 november 2004, Jaarboek Kredietrecht, 2004, 3).
  • Indien het aangevraagde krediet meer bepaald tot doel heeft voordien toegekende kredieten terug te betalen, leven kredietgevers en kredietbemiddelaars hun onderzoeksplicht niet na, wanneer ze het krediet toestaan zonder zich te bekommeren over de rechtmatigheid van de gevraagde kredieten en bedragen die aan de kredietgevers moeten worden terugbetaald aan voorwaarden die objectief en op aanzienlijke wijze de schuldenlast van de kredietnemers verzwaren. Dat, terwijl ze in het kader van de kredietovereenkomsten die ze gewoonlijk aanbieden, het type en kredietbedrag moeten kiezen die het best zijn aangepast, rekening houdend met de financiële toestand van de kredietnemers op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten (Vred. Grâce-Hollogne, 24 februari 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 13).
  • De kredietgever heeft zijn plicht zich te informeren en de solvabiliteit van de kredietnemer na te gaan, niet nageleefd wanneer uit de stukken, die hij zelf tijdens de debatten heeft voorgelegd, blijkt dat: de raadpleging van de gegevensbank van de Beroepsvereniging van het Krediet BVK niet is aangetoond, de aanvraagformulieren voor inlichtingen en in het bijzonder de rubrieken “maandelijkse lasten”, “onroerend goed”, “budgettaire analyse”, “beoordeling van de interviewer” of “maandelijkse inkomsten” niet zijn ingevuld, het doel van de aangevraagde lening een voordien bij dezelfde kredietgever toegestaan krediet terug te betalen was, de kredietgever reeds vijf kredieten aan de kredietnemer had toegekend in een periode van zeven jaar en telkens met een hogere maandelijkse afbetaling (...) ( Vred. Ronse, 27 juli 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 18).
  • De kredietgever mag geen krediet toekennen als hij niet over een krediet beschikt, dat beantwoordt aan de vraag van de consument: Zie Vred. Westerlo, 14 maart 1997, T. Vred., 1998, p. 553. De rechter stelt op basis van artikel 11 vast dat de kredietgever verplicht was om het krediet te weigeren. D. BLOMMAERT, “De aansprakelijkheid van de kredietinstelling-kredietverlener: recente trends”, op.cit., p. 693. Zie ook B.DE CONINCK, L’obligation d’information du consument dans la formation du contrat, op.cit., p. 268.
  • De kredietgever is niet verplicht het krediet aan de beste marktvoorwaarden toe te kennen(E. BALATE, F. de PATOUL en P. DEJEMEPPE, Le crédit à la consommation, op.cit., p 58, nr. 199; Vred. Ronse, 26 september 2000, D.C.C.R., 2001, nr. 52, p. 283; R.W., 2002-2003, 1151;Vred. Gent (4e kanton), 23 juni 2000, Jaarboek Kredietrecht, 2000, p. 64 en noot J.VAN LYSEBETTENS; Vred. Gent, 9 mei 2001, Jaarboek Kredietrecht, 2001, p. 150; Contra: Vred. St Niklaas, 17 april 2002, Jaarboek Kredietrecht, 2002, p. 133 die van oordeel is dat de kredietgever die een krediet toekent aan een JKP dat 3 à 4% hoger is dan het percentage dat van toepassing is op de markt, tekort komt aan zijn raadgevingsverplichting; Vred. Kortrijk (II), 29 juni 2004, Jaarboek Kredietrecht 2004, 55).
  • Ontheffing van de plicht zich te informeren voor de kredietbemiddelaar: neen Vred. Westerlo, 14 maart 1997, T. Vred., 1998, p. 553; F. DOMONT-NAERT, "L’incidence de l’intervention de l’intermédiaire de crédit sur la responsabilité du prêteur", noot onder Vred. Sint-Niklaas, 20 februari 1997, D.C.C.R., 1997, p. 157.
  • Komt zijn raadgevingsplicht niet na, de kredietbemiddelaar die niet kan aantonen op welke manier de terugbetaling van een vorig krediet door een nieuw, duurder krediet wenselijk is, gelet op de financiële situatie van de consument (Vred. Sint-Niklaas, 13 augustus 1999, Jaarboek Kredietrecht, 1999, 122).
Back to top