KB JKP, Art. 2 : Definities

 

 

Hoofdstuk 2 - Definities

Artikel 2

 

KB JKP, artikel 2

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° "de residuele waarde": de aankoopprijs bij de lichting van de koopoptie of bij de eigendomsoverdracht zoals bedoeld in artikel VII.81, § 2, van het Wetboek van economisch recht;
2° "de kredietopneming": het bedrag dat ter beschikking wordt gesteld van de consument in de vorm van een uitstel van betaling, koopkracht, een geldsom of gelijk welk ander betaalmiddel, de residuele waarde inbegrepen;
3° "overbruggingskrediet": een hypothecaire kredietovereenkomst die hetzij voor onbepaalde duur geldt, hetzij binnen twaalf maanden moet worden afgelost, en die door de consument als tijdelijke financieringsoplossing wordt gebruikt terwijl hij de overstap maakt naar een andere financiële regeling voor het onroerend goed;
4° "het Rentenfonds": de openbare instelling ingesteld door de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds;

Residuele waarde

 

KB JKP, Art. 2, 1° : De residuele waarde

KB JKP, Art. 2, 1°:

De aankoopprijs bij de lichting van de koopoptie of bij de eigendomsoverdracht zoals bedoeld in artikel VII.81, § 2, van het Wetboek van economisch recht;

De residuele waarde is een specifiek begrip in de financieringshuur. Het is het betaalde bedrag dat door de consument tijdens de duur van de overeenkomst of op het einde van de overeenkomst wordt betaald om eigenaar te worden van het goed.

De residuele waarde moet in de kredietovereenkomst vermeld staan (art. VII.81, § 2 en § 3, 1°). Artikel VII.81, § 1, stelt dat de residuele waarde deel uitmaakt van het kredietbedrag. In de berekening van het JKP, wordt de residuele waarde gelijkgesteld aan een kredietopneming (KB, art. 2, 2°) en wordt beschouwd als een som die de consument moet terugbetalen, zelfs wanneer de lichting van de optie facultatief is. Wanneer de financieringshuur meerdere tijdstippen voorziet waarop de aankoopoptie kan gelicht worden, wordt het JKP berekend voor elk van deze gevallen (KB art. 4, § 4, 2e lid).

De Wetgever legt dus de berekening van het JKP op alsof de aankoop verplicht is in hoofde van de consument. Het moet bijgevolg worden ter kennisgegeven aan de consument bij het sluiten van het contract, als een deel van het bedrag dat door de consument verschuldigd is.

Als de residuele waarde afhangt van parameters die variëren tijdens de loop van de uitvoering van het contract, gebiedt art. VII.81, § 3, 1°, om enerzijds het totale bedrag van de betalingen ter kennis te geven en anderzijds de minimale en maximale residuele waarde die de toepassing van deze parameters zou teweegbrengen. In het geval waarin de aankoopoptie op meerdere tijdstippen kan gelicht worden, legt hetzelfde artikel op om in de kredietovereenkomst de totale som van de betalingen tot het tijdstip waarop de aankoopoptie voor een eerste en een laatste keer kan gelicht worden, te vermelden.

Als de residuele waarde niet bepaald of bepaalbaar is (bv. aan de hand van parameters) op het tijdstip van het aangaan van het contract, legt het KB van 14 september 2016, (art.4, § 1, 3e lid), voor wat betreft de berekening van het JKP, op te beschouwen dat het geheel van het goed is afgeschreven op de overeengekomen duur van de kredietovereenkomst: “, dan kunnen slechts parameters gehanteerd worden die aanduiden dat het gehuurde goed onderworpen is aan een lineaire afschrijving die de waarde ervan bij het verstrijken van de normale huurtijd zoals die werd bepaald in de kredietovereenkomst, gelijkmaakt aan nul.”.

Dit verplicht de kredietgever ertoe om de residuele waarde te herverdelen over de duur van het contract. In een dergelijk geval, zal het JKP dus hoger liggen dan in een geval waarin de residuele waarde bepaald is of bepaalbaar is en, het JKP zal berekend worden als zijnde betaald op het einde van het contract.

Kredietopneming

 

Kredietopneming

KB JKP, Art. 2, 2° : Het bedrag dat ter beschikking wordt gesteld van de consument in de vorm van een uitstel van betaling, koopkracht, een geldsom of gelijk welk ander betaalmiddel, de residuele waarde inbegrepen.

Het betreft de goederen, diensten of de sommen die de consument gedurende de duur van de kredietovereenkomst als krediet kan opnemen en die ij zal moeten terugbetalen samen met de totale kost van het krediet.

De volgende bedragen kunnen als kredietopneming worden beschouwd:

  • Het bedrag dat de kredietgever overhandigt in het kader van een lening op afbetaling;
  • Het bedrag dat de consument van zijn rekening haalt in het kader van een kredietopening of dat hij aan een derde betaalt middels een kredietkaart;
  • Het bedrag dat de kredietgever rechtstreeks aan de verkoper betaalt voor rekening van de consument in het kader van een financiering van een aankoop.

In het geval van een verkoop op een lening op afbetaling is de opneming meestal uniek. In het kader van een kredietopening zijn er meerdere opnemingen naar gelang het gebruik van het krediet door de consument.

In de financieringshuur legt de wetgever op om het JKP te berekenen op basis van de hypothese waarin de consument het goed dat in huur wordt gegeven, verwerft. De residuele waarde moet dus als een kredietopneming zoals een ander worden beschouwd (zie in dit kader de commentaar onder art. 1, 6°, van het KB).

De kredietopneming is een belangrijk gegeven bij de berekening van het JKP. De berekeningsformule vergelijkt de som van de geactualiseerde waarden van de opnemingen en de som van de geactualiseerde waarde van de termijnbedragen. Het JKP actualiseert de kredietopneming(en) op datum van het sluiten van de overeenkomst. Als de datum van de eerste opneming niet gekend is, moet men uitgaan van de wettelijke hypothese om de datum van de eerste opneming te bepalen voor de berekening van het JKP.

Overbruggingskrediet

 

KB JKP, Art. 2, 3° : overbruggingskrediet

De bepaling

Koninklijk Besluit JKP, Art. 2, 3°:

Een hypothecaire kredietovereenkomst die hetzij voor onbepaalde duur geldt, hetzij binnen twaalf maanden moet worden afgelost, en die door de consument als tijdelijke financieringsoplossing wordt gebruikt terwijl hij de overstap maakt naar een andere financiële regeling voor het onroerend goed;

Ontstaan

Deze definitie is rechtstreeks ontsproten uit richtlijn 2014/14/EU betreffende het hypothecair krediet die ook de benaming "crédit relais" (in het Frans, art.4, 23°) gebruikt. Artikel 3.3, d), laat het de Lidstaten de vrijheid om de richtlijn al dan niet toe te passen op het overbruggingskrediet.

Het verslag aan de Koning voorafgaand aan het KB JKP verduidelijkt:

Het gebruik van de definitie van "overbruggingskrediet" en de omzetting ervan is problematisch onder meer omdat de Europese definitie niet voorziet in een bijzondere regeling met betrekking tot de aflossing van overbruggingskredieten die de termijn van 12 maanden overschrijden. Een overbruggingskrediet van bepaalde duur met een aflossingstermijn van bij voorbeeld 13 maanden zou derhalve uit de boot vallen waardoor dit soort krediet, voor wat de berekening van het JKP betreft, onder de algemene toepassingsregelen zou vallen. De Europese Commissie werd hierover bevraagd en stelde in haar antwoord het volgende : "bridging loans are defined in the MCD for two purposes : the first one is the possible exemption foreseen in Article 3, the second one is for calculating their APRC given their specificities. A bridging loan is defined either as a loan with no fixed duration or with a duration of less than 12 months. Loans that are of a fixed duration longer than 12 months are therefore not considered as 'bridging loans' under the MCD. This has two implications : first such loan would not fall under the possible exemption foreseen under Article 3 and second, the calculation of the APRC for such loan would not use assumption (j)".

M.a.w., een overbruggingskrediet met een aflossingstermijn van 13 maanden en meer volgt, voor wat de berekening van het JKP betreft, het algemene regime van de "normale" kredietovereenkomsten. Doorgaans zal dat tot een zelfde resultaat leiden als het bijzondere regime van "overbruggingskrediet" gelet op de veronderstellingen van de artikelen 4, §§ 1, eerste lid en 2, 1° van dit ontwerpbesluit die voorzien dat het krediet integraal wordt terugbetaald op het einde van de termijn bepaald in het contract en dat het onmiddellijk integraal werd opgenomen (als er keuzevrijheid is). Het voorbeeld 34 in bijlage 1 bij dit besluit is een voorbeeld van dergelijke kredietovereenkomst. Drie randopmerkingen hierbij :(1) de richtlijn is niet duidelijk met betrekking tot de looptijd van het contract zelf, enkel dat er moet terugbetaald worden binnen een welbepaalde periode van twaalf maanden; (2) een wederopneming is derhalve niet uitgesloten en (3) het gaat hier enkel om hypothecaire kredieten en niet consumentenkredieten; de voorgestelde definitie werd op dat vlak verduidelijkt. Overigens kent men in België geen overbruggingskredieten van onbepaalde duur.

Het overbruggingskrediet is een tijdelijk hypothecair krediet

Het overbruggingskrediet is vooreerst een hypothecair krediet. Het is vervolgens ook een krediet dat een tijdelijk financieringsmiddel is. Het wordt toegekend in afwachting van een andere financiële oplossing die het toelaat dit af te sluiten, vandaar de benaming ervan: het krediet dient als een overbrugging tussen de actuele situatie en de toekomstige situatie. Het voorbeeldgeval is het overbruggingskrediet dat strekt tot de aankoop van een onroerend goed waarbij de verkoop van een ander goed, die nog niet werd voltrokken, het mogelijk zal maken om het krediet gedeeltelijk of volledig terug te betalen. Van zodra het gaat om het vinden van een andere financiële oplossing voor een onroerend goed, betreft het een hypothecair krediet met onroerende bestemming.

Het overbruggingskrediet kan van onbepaalde duur zijn. Als het van bepaalde duur is, mag het de duur van 12 maanden niet overschrijden.

De berekeningshypothese

Het overbruggingskrediet maakt het voorwerp uit van bijzondere hypotheses voor de berekening van het JKP: het kredietbedrag wordt geacht in het geheel te zijn afgenomen voor de gehele duur van de kredietovereenkomst. Als de duur van het krediet niet gekend is, berekent men het effectieve jaarlijks kostenpercentage uitgaande van de hypothese dat de duur van het krediet 12 maanden bedraagt (KB JKP art. 4, § 2, 4°). De voorbeelden 35 en 36 hernemen de berekeningshypotheses voor de overbruggingskredieten.

Rentenfonds

De openbare instelling ingesteld door de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds

Het Rentenfonds berekende de referentie-indexen in het kader van de opdracht die het fonds kreeg en geformuleerd staat in de artikelen 8 en 10 van het K.B. inzake JKP's. De wet van 15 oktober 2016 richtte het Federaal Agentschap van de Schuld op en schafte het Rentenfonds af, dat thans niet meer bestaat en zich in vereffening bevindt. Het Rentenfonds is vervangen door het Federaal Agentschap van de Schuld. Artikel 10, lid 2 van deze wet zegt: De rechten en verplichtingen van het Rentenfonds worden van rechtswege en zonder enige compensatie overgenomen door de Belgische Staat of door het Agentschap. Vanaf de inwerkingtreding van deze wet is deze overdracht zonder andere formaliteiten tegenstelbaar ten aanzien van derden. De Koning bepaalt hiertoe de nodige nadere regels.

Het is dus niet langer het Rentenfonds maar wel het Federaal Agentschap van de Schuld dat als opdracht heeft, deze indexen te berekenen en te publiceren. Dat was vroeger de opdracht van het Rentenfonds.

Referte-indexen

 

KB JKP, Art. 7 : Referte - index

De referte-indexen zijn de waarden die maandelijks (voor de variabele rentevoeten) of semestrieel (voor de maximum JKP’s) worden vastgesteld door het Federaal Agentschap van de Schuld door het berekenen van een rekenkundig gemiddelde van de theoretische rendementspercentages van de koers van de Belgische staatsobligaties. Voor de kredietopeningen, wordt het maximum JKP berekend op basis van de Euribor.

De referte-indexen hebben een tweeledige functie:

  1. Enerzijds dient het voor de berekening van de variaties in de rentevoet wanneer in de kredietovereenkomst wordt voorzien dat deze debet rentevoet variabel zou zijn. Voor de hypothecaire kredieten, kan een veranderlijkheid in de debetrentevoet, in toepassing van art. VII.143, § 3, 3°, maar worden overeengekomen op basis van referte indexen die door de Koning zijn bepaald: de verandering van de periodieke rentevoet moet gebonden zijn aan de schommelingen van een referte-index, genomen uit een reeks referte-indexen in functie van de duur van de perioden van verandering van de rentevoet. De lijst en de berekeningswijze van de referte-indexen worden bepaald door de Koning, in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, genomen op advies van de Bank;

    Dit geldt ook voor de consumentenkredieten (buiten de kredietopening). Overeenkomstig art. VII.86, § 3: De kredietovereenkomst kan bepalen dat de debetrentevoet wordt gewijzigd binnen de perken van de artikelen VII. 78, § 2, 7°, en VII. 94. Onverminderd artikel VII.94, §§ 1 en 3, kunnen de kredietovereenkomsten, met uitzondering van de kredietopening, slechts de veranderlijkheid van de debetrentevoet voorzien in de gevallen en volgens de regelen bepaald in de artikelen VII.143 en VII.144.

    Hoofdstuk 6 van het K.B van 14 september 2016 (KB JKP) verduidelijkt dat de indexen dienen beoordeeld te worden volgens de duur van de kredietovereenkomsten. De referte-indexen worden berekend door het Agentschap van de Schuld (KB JKP, art. 8) en worden in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd (KB JKP, art. 10). In het K.B. JKP, wordt de referte-index gedefinieerd als de waarde van de referte-index bedoeld in artikel VII.143, § 3, 3°, van het Wetboek van economisch recht (KB. JKP, art. 7) (Zie de commentaren op art.7-10 van het KB JKP).


  2. De referte-indexen dienen ook tot de berekening van de maximum JKP’s die om de zes maanden moeten gebeuren en die moeten worden nageleefd in het consumentenkrediet en het hypothecair krediet met roerende bestemming, anderen dan de kredietopeningen. De berekeningswijze wordt verduidelijkt onder hoofdstuk 8 van het K.B. van 4 september 2016.
    (Zie de commentaren op art. 11-12 van het K.B. betreffende de kosten, de duur en het JKP)

Als de kredietovereenkomst in een veranderlijke rentevoet voorziet, dient de initiële referte index gepreciseerd te worden (art. VII.134, § 2 en VII.143, § 5). De initiële waarde van de referte index wordt gedefinieerd onder art. VII.143, § 3, 5°): de initiële waarde van de referte index is degene die vermeld staat op de tarieflijst van de interestvoet voor de het beoogde krediettype en heeft betrekking op de waarde van de burgerlijke maand voorafgaand aan de datum van dit tarief.

Back to top