Kredietopening en betaalinstrument

Betaalinstrument

De definitie van de kredietopening roept de mogelijkheid in om kredietopnames te verrichten middels een betaalinstrument. Dit begrip werd ingevoerd dor de wet van 10 december 2009 inzake de betaalinstrumenten en heeft de woorden "betaal of legitimatiekaart" die het WCK tot dan gebruikte vervangen. De definitie werd hernomen onder art. I.9, 10° van het WER.

Volgens deze definitie is een betaalinstrument elk gepersonaliseerd instrument en/of geheel van procedures, overeengekomen tussen de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder, waarvan de betalingsdienstgebruiker gebruikmaakt om een betalingsopdracht te initiëren. Deze definitie die rechtstreeks is ontstaan van de Europese richtlijn 2007/64/EG, doelt voornamelijk op technische instrumenten (zoals kaarten of mobiele telefoons) en/of een geheel van nazicht procedures (zoals PIN codes of « Persoonlijke Identificatie Nummer », « TAN » codes of « Transactie Autorisatie Nummer », digipass, login/password, enz.) die een betalingsdienstgebruiker kan aanwenden om zijn betalingsdienstaanbieder instructies te geven om een betalingsdiensttransactie uit te voeren. de definitie van art. I.9, 10°, die op het gehele boek VII van toepassing is beoogt dus veel meer dan enkel de kredietkaarten.

De kredietkaarten

Er bestaan meerdere soorten instrumenten voor elektronische overmaking van fondsen en deze hebben niet allemaal noodzakelijk een kredietfunctie. Zeer algemeen, kan men een onderscheid maken tussen betaalkaarten die, wat hun basisfunctie betreft, de houder toelaten aankopen te betalen met behulp van de activa die hij op zijn rekening heeft staan, en accreditiefkaarten die de consument gebruikt om aankopen te verrichten die hij aan de uitgever van de kaart terugbetaalt op het einde van de maand.

De kredietkaart is de kaart die de consument toelaat de voordelen te genieten van een krediet dat hem door de uitgever van de kaart wordt verleend en dat hij volgens tegen de overeengekomen modaliteiten moet terugbetalen. In de strikte zin, is de kaart die door de wet wordt bedoeld, de kaart die het toelaat om het krediet op te nemen. Deze kaarten kunnen al dan niet zijn gekoppeld aan een bankrekening. Wat van essentieel belang is, is dat in elk afzonderlijk geval moet worden beoordeeld of een krediet rechtstreeks gekoppeld is aan een betaalinstrument.

De bepalingen van titel IV van boek VII hebben betrekking op kredietopeningen maar niet het gebruik van de kaarten zelf, dat wordt geregeld door Boek VII, titel 3, betalingsdiensten. De wettelijke bepalingen zullen van toepassing zijn van zodra zij, onder de functies die een kaart aanbiedt, de mogelijkheid bieden om een betaaltermijn, een lening of elk ander gelijkaardige faciliteit bekomen. Dit krediet zal meestal een kredietopening zijn in de mate waarin de consument nieuwe opnames kan verrichten binnen de grenzen van het kredietbedrag.

In toepassing van art. VII.3, 2, 3°, zal deze kredietopening uit het toepassingsgebied van boek VII vallen, als het krediet moet worden terugbetaald binnen een termijn van niet meer dan twee maanden, zonder interesten en in zoverre de kredietgever kosten vraagt die minder dan 4,17 euro op maandelijkse basis (4,80 € vanaf 1 januari 2019) bedragen. De administratie stelt dat de uitzondering van deze kredietopening uit het toepassingsgebied van boek VII zal treden als het krediet liet worden terugbetaald binnen een termijn dat niet meer dan twee maanden bedraagt, zonder interest en in zoverre de kredietgever kosten vraagt die minder dan 4,17 euro [4,80 €] per maand bedragen. De administratie beschouwt dat de uitzondering van toepassing blijft wanneer de basisfunctie (krediet van maximum twee maanden voor een kost die minder dan 4,17 [4,80] eur bedraagt) naar keuze van de consument kan gekoppeld worden aan andere verrichtingen (zoals verzekeringen) die een hogere prijs verantwoorden. Om van deze interpretatie te kunnen genieten, is het noodzakelijk dat alle kaarten hetzelfde krediet aanbieden, met name: het kredietbedrag, terugbetalingsmodaliteiten, … is dit niet het geval, gaat het om verschillende kredieten die afzonderlijk geanalyseerd moeten worden.

Het is de kredietovereenkomst die de toepassing van de wettelijke bepalingen met zich meebrengt maar niet het feit dat het kan gebruikt worden middels een kaart. Men dient dus voor elke kaart de specifieke functies die de uitgever ervan toestaat, na te gaan.

Diefstal en verlies van de kredietkaart

De bepalingen betreffende de gereglementeerde kredieten bevatten geen specifieke bepalingen meer betreffende de betaal of legitimatiekaarten. Art. 61 van de WCK die de gevolgen van het verlies en diefstal regelde (zie artikel) werd door de wet van 7 juli 2002 betreffende de transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen afgeschaft. Deze wet werd op haar beurt afgeschaft door de wet van 10 december 2009 betreffende de betalingsdiensten, en vervolgens door het WER. Artikel VII.78, § 3, 1°, preciseert niettemin dat, als men middels een betaalinstrument iver een krediet kan beschikken, de kredietovereenkomst de regelen toepasselijk krachtens de wetgeving op de betalingsdiensten in geval van verlies, diefstal of onrechtmatig gebruik van de kaart of titel, evenals, desgevallend, het maximum bedrag ten belope waarvan de consument het risico draagt voortvloeiend uit onrechtmatig gebruik ervan door een derde moet vermelden. Dit principe wordt hernomen onder art. VII.22, 5°, a) dat een voorafgaande mededeling aan de consument vereist van een beschrijving van de voorzorgsmaatregelen die de betalingsdienstgebruiker neemt om de veilige bewaring van een betaalinstrument te waarborgen, alsook de wijze waarop de betalingsdienstaanbieder in kennis wordt gesteld voor de toepassing van artikel VII.38, § 1, 2°,. Deze regels worden hernomen onder de artikelen VII.30 en verder en VII.36 voor wat betreft de gevolgen van de diefstal of het verlies van een betaalinstrument.

Accreditiefkaarten en legitimatiekaarten.

Vanaf de eerste maanden van de inwerkingtreding van het WCK, werd geoordeeld dat het niet van toepassing was op de zuivere accreditiefkaarten die de consument opleggen om terug te betalen op het einde van elke maand. Ondanks welbepaalde aarzelingen van de rechtspraak, die gebaseerd zijn op het algemeen karakter van de definitie van de kredietovereenkomst, heeft de administratie (alsook de Europese Commissie) altijd geacht dat de WCK niet van toepassing was op de accreditiefkaarten waarvan het gebruik, iedere maand een integrale terugbetaling veronderstelde. Deze hypothese is desondanks wel hernomen onder art. VII.3, § 2, 3°, onder de driedubbele voorwaarde van de terugbetalingstermijn (maximum twee maanden), afwezigheid van interesten en kosten tot een maximum bedrag (geïndexeerd) van 4,17 euro [4,80 € vanaf 1 januari 2019] op maandelijkse basis.

De kosten van de kaart en de totale kost van het krediet

verwijzing naar de commentaar inzake de totale kosten van het krediet

Back to top