De consument

Definitie

Artikel I.1, 2° - Consument

Iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen.

Commentaar

De definitie is van toepassing op alle boeken van het WER

Deze definitie is een algemene definitie van het WER en geldt dus voor alle wetgevingen die in het WER werden gehergroepeerd en niet enkel voor de bepalingen met betrekking tot het krediet. Een enige definitie heeft het voordeel in principe tegelden voor het gehele Wetboek en laat een vereenvoudiging en een betere transparantie toe ten bate van de economische actoren. De nieuwe definitie sluit bovendien nauw aan bij de bestaande definities in het Belgische recht, met als hoofdidee dat een consument een natuurlijke persoon is die niet voor beroepsdoeleinden handelt (Parl. St., Kamer, 2012-2013, n°2836/001, p. 6).

In boek III (Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen), spreekt het WER niet van de consument maar de cliënt. Het begrip cliënt (WER, I.2, 2°) omvat alle personen (natuurlijke als rechtspersonen), ongeacht het oogmerk dat zij beogen (al dan niet professioneel).

Oorsprong

Er was reeds sprake van het begrip consument in de eerste Europese richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten (87/102/CEE). Het betrof een natuurlijk persoon die bij transacties in de zin van deze richtlijn handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen. Deze definitie sloot de rechtspersonen en de kredieten met een gemengd doelmerk uit. De definitie werd hernomen onder art. 1, 1°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet: elke natuurlijke persoon die ten aanzien van de onder deze wet vallende verrichtingen handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten. De voorbereidende werken van de WCK verduidelijken dat de personen die hoofdzakelijk met een privé oogmerk lenen, als consumenten dienen beschouwd te worden (Parlementaire stukken, Senaat, 1989/1990, 916/1, p. 2)

Er bestond een relatieve contradictie tussen de definitie van de WCK en de definitie van de opeenvolgende wetgevingen betreffende de handelspraktijken (en vervolgens de marktpraktijken) (hetzij in de laatste plaats, de wet van 6 april 2010 Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (en vervolgens de wet marktpraktijken, artikel 2, 3° (WMPC), in de welke de consument als volgt werd gedefinieerd: Iedere natuurlijke persoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, op de markt gebrachte producten verwerft of gebruikt. Sinds de aanname van het WER omvat de uniforme definitie die van toepassing is op alle bepalingen van het WER ook de beroepsactiviteit van de betrokkene wanneer deze activiteit zo beperkt is dat ze binnen de globale context van de overeenkomst niet overheerst. Als consument wordt bijvoorbeeld aangemerkt, de handelaar die een kledingstuk koopt, dat hij zowel in zijn privéleven als in zijn beroepsleven draagt (Parl. Stuk., Kamer 2012-2013, nr 2836/1, p. 6).

De definitie die onder art. I.1, 2°, WER wordt hernomen, herneemt de exacte bewoordingen van richtlijn 2011/83/EU van 5 oktober 2011 betreffende de consumentenrechten. Deze richtlijn omvat ook het gemengde oogmerk. Considerans 17 verduidelijk dat bij gemengde overeenkomsten, waar een overeenkomst wordt gesloten voor doeleinden die deels binnen en deels buiten de handelsactiviteit van de persoon liggen en het handelsoogmerk zo beperkt is dat het binnen de globale context van de overeenkomst niet overheerst, dient die persoon echter ook als consument te worden aangemerkt.

Het Hof van Justitie had erkend dat een gemengd gebruik in beperkte mate de toepassing van de beschermingsbepalingen tot bescherming van de consumenten kan toegelaten worden, in zoverre het beroepsmatige gebruik dermate marginaal is dat het in de globale context van de betrokken verrichting onbetekenend is (HvJ, 20 januari 2005, Grüber v. Bay Wa, C-464/01).

Deze beslissing werd uitgevaardigd in het kader van het procedureel recht (het betrof dus het verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) en sommigen waren van mening dat deze rechtspraak niet kon uitgebreid worden tot het materieel recht (de richtlijnen betreffende de bescherming van consumenten) (zie P. Cambie, "Het consumentenbegrip in de financiële sector", inBescherming van de consument in het financiële recht.,Cahiers AEDBF-Anthemis,2012, nr.°13, p. 51). Het aannemen van de richtlijn 2011/83/EU waarvan considerans 17 uitdrukkelijk de consumenten die met een gemengd doel beogen, opent de weg naar een meer brede notie van het begrip consument, dat ook een gemengd gebruik maar hoofdzakelijk privégebruik omvat (“het gebruik dat de overhand heeft”) in de zin die reeds door het WER en door de WCK wordt weerhouden sinds 1991. In de conclusies voorafgaand aan het arrest Costea (5 september 2015, ECLI:EU:C:2015:538), schrijft de advocaat-generaal (onder punt 43):Kortom, gelet op zowel de verschillende functies die het begrip consument vervult in de onderscheiden wettelijke voorschriften als de constatering op grond van de totstandkomingsgeschiedenis ben ik van mening dat overweging 17 van richtlijn 2011/83 het criterium van het hoofddoel in de globale context van de overeenkomst bevestigt.De beslissing in de zaak Costea, die op brede wijze de definitie toepast op een advocaat die een hypothecaire zekerheid op een professioneel goed had toegekend lijkt de weg te openen naar de betekenis van een gebruik dat de overhand heeft, dan de restrictieve interpretatie weerhouden door het Hof in het arrest Gruber dat indien deze overeenkomst zo losstaat van de beroepsactiviteit van de betrokkene dat het verband marginaal wordt en bijgevolg in het kader van de verrichting, in haar totaliteit beschouwd, waarvoor deze overeenkomst is gesloten, slechts een onbetekenende rol speelt.

Ratio legis

Het Hof van Justitie heeft meermaals de gelegenheid gehad om te bandrukken dat de ratio legis van de bescherming van de consument zich steunt op de overweging dat de consument zich in een staat bevindt die ondergeschikt is ten aanzien van zijn professionele co-contractant, zowel voor wat betreft op het niveau van informatie als wat betreft de onderhandelingspositie (constante rechtspraak, zie bv. HvJ, 3 september 2015 (Costea t. SC Volksbank Romania), EU:C:2015:53, punt 18; (cit. Asbeek Brusse en de Man Garabito, C‑488/11, EU:C:2013:341, punt31, alsook Šiba, C‑537/13, EU:C:2015:14, point22); HvJ, 21 april 2016, Radlinger en Radlingerova t. Finway a.s., ECLI:EU:C:2016:283, C-377/14).

Het is dus door verwijzing naar de aard van de contracterende partijen, naar gelang zij handelen in het kader van hun beroepsactiviteit of niet, dat de richtlijnen voor de bescherming van de consumenten, de contracten definiëren op de welke zij van toepassing zijn (Asbeek Brusse en de Man Garabito, EU:C:2013:341, punt 30).Dit verklaart ook dat eenzelfde persoon nu eens als een consument kan beschouwd worden en een andere keer alse en professioneel (Zaak C-110/14 punt 20 van het arrest Horatiu Ovidiu Costea,ECLI:EU:C:2015:538) afhankelijk van of hij handelt in het kader van zijn beroepsactiviteit. In het kader van de onrechtmatige bedingen, gaat het er dus om het formeel evenwicht van het contract te vervangen, een werkelijk evenwicht die van aard is om de gelijkheid in de rechten en verplichtingen van de contractpartijen te herstellen (ibid.).

In deze mate is het begrip consument een objectieve en functionele notie, waarvan het zich voordoen ervan slechts afhankelijk is van één criterium; de opname van de betreffende juridische transactie in het kader van activiteiten die vreemd zijn aan de beroepsactiviteit. Het gaat dus niet over een consubstantiële en onveranderlijke categorie, maar juist om een aard die dient beoordeeld te worden in functie van de situatie waarin de persoon die zich in het kader van de juridische transactie zich bevindt.

Het begrip consument is onafhankelijk van de concrete kennis waarover een persoon kan beschikken, of van informatie waarover deze persoon concreet over beschikt. Zelfs het kennisniveau van de persoon in kwestie kan vergelijkbaar zijn aan degene van de ontlener, dit heeft geen gevolg op diens onderhandelingsmacht, die identiek blijft aan degene die een andere natuurlijke persoon zou zijn ten aanzien van een professioneel (conclusies van de advocaat generaal in de zaak Costea v. SC Volksbank, op. cit., punt 30).

Hoewel de kennis en de ervaring van de gecrediteerde een belangrijke factor zijn om de verantwoordelijkheid van de kredietverlener in het gemeen recht te beoordelen, met in het bijzonder wat betreft de omvang of de intensiteit van de informatie- en onderzoekplicht, zal het doel van de bescherming om tegemoet te komen aan een tekort van kennis en de onderhandelingscapaciteit, de beschermingsregels opleggen aan alle consumenten van zodra aan de objectieve voorwaarden van de definitie zijn voldaan, ongeacht de bijzondere geschiktheden en vaardigheden van de natuurlijke persoon die wordt beschermd.

In de materie van het consumentenkrediet, wordt, bovenop deze overwegingen, ook de wil om tegen het kredietmisbruik en de overmatige schuldenlast gevoegd. In België is de evolutie van de betalingsachterstanden constant gebleven en, aanmerkelijk voor wat betreft de contracten tot kredietopeningen. Hieruit volgt dat boek VII, ten aanzien van de ontleners, ook een strijd tegen de overmatige schuldenlast ten gevolge van lichtzinnig aangevraagde en/of toegekende kredieten beoogt.de bescherming van de consumenten tegen de overmatige schuldenlast is ook een essentieel aspect van het dispositief van de bescherming op Europees niveau, met in het bijzonder de evaluatie van de solvabiliteit (zie de consideransen 40 tot 43 van het arrest LCL Crédit Lyonnais (HvJ., 27 maart 2014, LCL Le Crédit Lyonnais SA t. Fesih Kalhan,Zaak C-565/12, ECLI:EU:C:2014:190;Ann. Jur. Cr., 2013, p. 85). (zie ook Richtlijn 2014/17/UE, consideransen (3), (27), (29), en (54).

De criteria opgelegd door de wet

De consument wordt gedefinieerd door twee criteria:

  • een objectief criterium: het moet gaan om een natuurlijke persoon;
  • een objectief en/of subjectief criterium: de natuurlijke persoon moet handelen met het oogmerk dat vreemd is aan die niet valt in het kader van zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke of vrije activiteiten.

Een natuurlijke persoon

De consument is noodzakelijk een natuurlijke persoon. De definitie sluit dus alle rechtspersonen uit, hierin inbegrepen zij die geen winstgevende activiteiten beogen zoals vzw’s. De definities van het Europees recht zijn duidelijk (voor de richtlijn onrechtmatige bedingen, zie HvJ., 21 november 2001 Cape t. Idealservice, C-541/99, ECLI:EU:C:2001:625). De wet zou niettemin van toepassing kunnen zijn op een rechtspersoon indien deze zich samen met een natuurlijke persoon zou inschrijven op een krediet met een hoofdzakelijk privé doel. Dit is het geval wanneer een zelfstandige zich samen met zijn onderneming verbindt tot een renovatiekrediet van een gebouw met een hoofdzakelijke privé bestemming maar waar hij ook zijn bureaus zou hebben. Het kan zich eveneens wanneer het krediet wordt aangegaan door mede-eigenaars (natuurlijke personen en ondernemingen) voor de renovatie van gemeenschappelijke delen van een gebouw in zoverre er niet voldaan werd aan de voorwaarden van art. 577/5 B.W. die een rechtspersoonlijkheid toekennen aan de mede-eigenaars . Tenslotte, zelfs indien het gemeen recht van toepassing is voor kredieten aan rechtspersonen, verbiedt niets dat de partijen, in toepassing van de wilsautonomie hun overeenkomsten onderwerpen aan de bepalingen van boek VII van het WER.

De consument zoals beoogd in boek VI is niet de gemiddelde consument naar de welke wordt verwezen in boek VI en in het bijzonder art. VI.93. die de oneerlijke handelspraktijken omschrijft als handelingen die het economische gedrag van de gemiddelde consument, op wie men zich richt met betrekking tot het onderliggende product wezenlijk verstoort of kan verstoren. Voor boek VII, zijn alle consumenten beschermd ongeacht hun kennis- of ervaringsgraad. Zo geldt ook dat het vermoeden volgens de welke de consument in een ongelijke positie wordt geplaatst niet kan worden weerlegd indien blijkt dat degene deze over de noodzakelijke ervaring en informatie beschikt om zichzelf te beschermen (punt 22 van de conclusies van de advocaat-generaal in de zaak Costea t. SC Volksbank Romania (HvJ., 3 september 2015,Zaak C-110/14). De kennis en de expertise van de consument zijn dus geen criteria die de hoedanigheid van consument kunnen uitsluiten (R. STEENNOT, "De bescherming van de consument door het Hof van Justitie: een brug te ver ?",TPR2017/1, nrs. 81 en 8, p. 91).

Handelen met een oogmerk dat vreemd is aan zijn professionele activiteiten

Het is de finaliteit van het kredietcontract die een determinerende rol speelt. De bedoeling van de wetgever bestaat er dus in om de gemengde gebruiken te beogen in zoverre het kredietgebruik beroepsdoeleinden heeft die ondergeschikt zijn aan het gebruik voorprivé-doeleinden. Deze beoordeling dient in concreto te gebeuren. Indien uit de analyse en de vragenlijst van de consument, blijkt dat het gaat om een gemengd gebruik (bv. een wagen aangekocht door een bakker middels een lening op afbetaling voor zowel beroeps- als privédoeleinden), zal boek VII van toepassing zijn indien het beroepsmatige gebruik ondergeschikt is in de verhouding met het privégebruik.

Deze analyse is niet noodzakelijk eenvoudig. Het kan gaan om een objectief criterium: het beroepskarakter kan zowel uit de aard van het goed of de dienst voortvloeien maar kan ook voortvloeien uit de intentie die de consument heeft: een camionette is in principe een beroepsmatig voertuig maar kan ook door een consument worden aangekocht met het oog op een hobby activiteit waarbij zo ook de omvangrijke goederen. Het is dus van belang dat de kredietgever zich precies inlicht bij de kredietnemer om na te gaan wat het toepasselijk wettelijk kader is.

De kredietnemer die een krediet aangaat om een vennootschap op te richten waarvan hij de oprichter, aandeelhouder en zaakvoerder is, beoogt een doeleinde die men als beroepsmatig kan beschouwen (Cass.17 ooktober 2014,Dr. banc. Fin., 2014/6, p.324, noot R; Steennot). De kwestie is meer gevoelig wanneer de kredietnemer een krediet aangaat om voorgaande beroepsschulden af te betalen (voor een activiteit die hij heeft stopgezet) of voor schulden van een vennootschap waarvoor hij zich borg heeft gesteld. C. BIQUET-MATHIEU merkt op dat het er niet om gaat om het voorwerp van het krediet te analyseren maar dat men de doeleinde die door de consument wordt beoogd moet beoordelen. Als deze geen beroepsactiviteit meer uitoefent en slechts beoogt om vervolgingen op familiaal patrimoniaal niveau te vermijden, lijkt de kredietnemer niet te handelen met een beroepsdoeleinde (zie echter Bergen (21e kamer), 8 mei 2013, J.L.M.B.2014, 203).

Het feit dat het krediet er toe strekt om speculatieve investeringen (bv. op de beurs) te verrichten, is niet van aard om de toepassing van de regelgeving inzake het consumentenkrediet uit te sluiten (BIQUET MATHIEU C.," De la tolérance d'un solde débiteur d'un compte-espèces lié à un compte d'instruments financiers", noot onderaan de pagina (1) sub Vred. Etterbeek, 6 februari 2004 en Brussel, 26 mei 2006, J.L.M.B., 2009, 272; BLOMMAERT D., "Consumentenkrediet met het oog op speculatieve verrichtingen", noot onder Vred. Antwerpen 23 februari 2006,Jaarboek Kredietrecht2006, p.63, nr. 11). Indien het gaat om een investering in waardepapieren, kan het gaan om een contract die gedeeltelijk is onderworpen zoals voorzien onder art. VII.3, § 3, 5°.

Op welk tijdstip wordt de aard ervan beoordeeld? Men dient zich te plaatsen op het ogenblik dat het contract wordt gesloten teneinde na te gaan of de kredietnemer al dan niet een consument is in de zin van de wet (Brussel (1e kamer),, 6 maart 1997, Pas. 1996, III, 42). De wijzigingen in de toewijzing van het krediet die zich na de contractsluiting voordoen hebben geen gevolg op de toepassing van de wet. Een krediet dat voor privédoeleinden werd aangegaan, blijft onderworpen aan boek VII zelfs wanneer het later wordt gebruikt voor beroepsdoeleinden en omgekeerd (Lettany P.,Het consumentenkrediet.LETTANY P., Het consumentenkrediet, De Wet van 12 juni 1991, Kluwer, 1993. , p. 8; BLOMMAERT D.; en NICHELS F., Kroniek van het consumentenkrediet (1995-1999), T.B.H. 2000, p. 92). Gezien het gaat om bepalingen die de openbare orde raken, dient de kredietgever de kredietnemer te ondervragen teneinde het wettelijk kader te bepalen om het wettelijk kader dat van toepassing is op het krediet dat zij beoogt te verlenen (Brussel, 3 oktober 1994, Pas., 1994, III, 33). Het is aan de kredietgever om zich ervan te vergewissen van het wettelijk kader dat het krediet, dat hij beoogt te verlenen, zal beheersen (Lettany,ibidLETTANY P., Het consumentenkrediet, De Wet van 12 juni 1991, Kluwer, 1993. , p. 8).

Zie ook in een consumentenkoop, Cass. 9 maart 2018, (Juridat C.17.0065.F en RW, 2019-2020, 10, p. 320 en nota).

Is de derde, die zich borg stelt voor de consument, zelf een beschermde consument?

Als antwoord op een prejudiciële vraag die gesteld werd in het kader van de richtlijn 87/102/EEG, beschouwde het Hof van Justitie dat de richtlijn dient geïnterpreteerd worden in die zin dat uit het toepassingsgebied van een borgstellingsovereenkomst tot terugbetaling van een krediet niet blijkt, wanneer noch de borgsteller noch de begunstigde van het krediet niet hebben gehandeld in het kader van hun beroepsactiviteit. De principes van dit arrest zouden mutatis mutandis moeten blijven gelden, na de aanneming van richtlijn 2008/48/CE waarvan de doelstellingen en de economie gelijkaardig zijn gebleven. Zij zouden eveneens van toepassing moeten zijn op richtlijn 2014/17/EU.

De borgstellingsovereenkomst is geen krediet. De borgsteller, een natuurlijke persoon, kan zich dus niet beroepen op de bijzondere beschermingsregels die de richtlijn biedt aan de consumenten: une extension du champ d'application de la directive aux contrats de cautionnement ne saurait être fondée sur le seul caractère accessoire de ceux-ci par rapport à l'engagement principal dont ils garantissent l'exécution, dès lors qu'une telle interprétation ne trouve aucun fondement dans le libellé de la directive, (...) non plus que dans l'économie ou les objectifs de celle-ci(HvJ., 23 maart 2000, Berliner Kindl Brauerei AG t. Andreas Sieper,Zaak C-208/98, EU:C:2000:152).

Het Hof heeft zich ook uitgesproken in de omgekeerde hypothese: het is niet omdat de borg een beroepsmatig karakter heeft dat de kredietnemer de hoedanigheid van consument zou verliezen. Zo ontneemt het feit voor een advocaat, die een krediet is aangegaan in hoedanigheid van consument, om een onroerend goed in de welke hij zijn activiteit uitoefent, in hypotheek aan te werven in hoedanigheid van zaakvoerder van zijn professionele vennootschap hem niet de bescherming van de bescherming van richtlijn 2008/48 (HvJ., 3 september 2015, Horatiu Ovidiu Costea t. SC VOLKSBANK ROMANIE SA,Zaak C-110/14, EU:C:2015:538).

Indien de derde-borgsteller niet beschermd is als de consument-kredietnemer, heeft het feit dat hij een hypothecaire zekerheid verstrekt voor een krediet die aan een consument werd verstrekt wel een invloed op het toepasselijke regime van deze kredietovereenkomst. Het krediet wordt inderdaad een hypothecair krediet door het feit dat er een hypothecaire zekerheid bestaat in de zin van art. I.9, 53°, van de wet en ook wanneer de consument-kredietnemer niet zelf de hypothecaire zekerheid verstrekt. De derde borgsteller is niet beschermd door de bepalingen op de gereglementeerde kredieten let betrekking tot de zekerheden tenzij hij zelf een consument is in de zin van het WER.

Echter heeft het Hof van Justitie beslist dat het feit dat een derde borgsteller een consument is wel ervoor zorgt dat de reglementering inzake de onrechtmatige bedingen van toepassing is op de borgstellingsovereenkomst (Zaak C-74/15 – beslissing van het Hofr (6e kamer) 19 november 2015 - Dumitru Tarcău en Ileana Tarcău t. Banca Comercială Intesa Sanpaolo România SA e.a.;Zaak C-534/15 – Beslissing van het Hof (10e kamer) 14 september 2016 - Pavel Dumitraș en Mioara Dumitraș t. BRD Groupe Société Générale – Sucursala Judeţeană Satu Mare;; zie BIQUET-MATHIEU, C., "Les sûretés", inLe crédit aux consommateurs et aux P.M.E., CUP, Vol. 170, Brussel Larcier, 2016, nr. 194, p.406 tot 408). Wanneer de borg de verbintenissen die door een handelsvennootschap zijn aangegaan dekt, zal de hoedanigheid van de consument die de borgverbintenis aangaat, beoordeeld worden afhankelijk van of deze al dan niet in het kader van diens beroepsactiviteit handelt of om redenen die een verband houden met diens functies in deze vennootschap of, anders, wegens privédoeleinden. Volgens het arrest van 19 november 2015, bestaan er dergelijke functionele banden wanneer deze persoon een beheersfunctie met betrekking tot de vennootschap uitoefent of wanneer deze over belangrijk aandeel in kapitaal beschikt.

Voorbeelden - rechtspraak:

Voor het WER:

  • worden niet beschouwd als consumenten, de medekredietnemers die een krediet aangaan om een handelsvennootschap op te richten waarvan zij beiden de oprichters en aandeelhouder zijn en waarvan één van hen de bestuurder is, (Cass. 17 oktober 2014,Dr. banc. Fin., 2014/6, p.324, noot STEENNOT R.).
  • De Vrederechter van Oudenaarde besliste dat de natuurlijke persoon die zich heeft ingeschreven voor een opleiding die, van aard, een publieke professionele bestemming heeft en die toelaat een vaardigheid uit te oefenen die slechts in een professioneel kader kan gebeuren (internet techniek en beheer van website) niet kan doen gelden de hoedanigheid van consument te hebben (Vred. Brugge (4e kanton), 6 oktober 2016,T. Vred.2016, 563, note STEENNOT R.). de uitoefening die wordt geprojecteerd op een beroepsactiviteit is, beantwoord volgens deze beslissing aan het subjectief criterium van de definitie van consument.
  • Een handelaar die zijn handel overdraagt kan niet worden beschouwd als een consument (Gent, 12e kamer, 16 april 2014,D.A.O.R.,2015, boek 113, p. 49).
  • Is geen consument, de zaakvoerder van de vennootschap die een krediet aangaat om zijn borgstellingsverbintenissen na te leven en zo de aanspraken op zijn familiaal onroerend goed te vermijden (Bergen, 3 mei 2013,J.L.M.B., 2013, boek 5, p. 234. Zie ook de commentaar van C. BIQUET-MATHIEU, "Le droit des obligations et du crédit", inChroniques Notariales, april 2014, vol. 59, nr. 245, p. 198; Gent, 10 juni 2009,DAOR, 2010, 288 noot Steennot R.).
  • Is geen consument, de kredietnemer die een kredietovereenkomst sluit om drie voorgaande kredieten die aan zijn vennootschap werden verstrekt te hergroeperen en waarvan de vennootschap tussentijds financiële moeilijkheden kent. Zelfs indien de kredietovereenkomst door de bank verkeerdelijk werd gebruikt als een consumentenkrediet, betreft de kredietovereenkomst een krediet onderworpen aan het gemeen recht (Gent, 21 januari 2010,NjW,2011, boek 236, p.106, opm. STEENNOT R.). Verschillende auteurs zijn van mening dat deze beslissing de analyse onder het licht van de wilsautonomie niet zou hebben aangekaart: de partijen kunnen overeenkomen om boek VII toe te passen zelfs wanneer het krediet onderworpen zou zijn aan het gemeen recht (C. BIQUET-MATHIEU, "Le droit des obligations et du crédit", inChroniques Notariales, april 2014, vol. 59, nr. 245, p. 201 ; D BLOMMAERT et D. BRACKE,De aansprakelijkheid van de bankier als kredietverlener in het gemeen en bijzonder kredietrecht, Larcier 2015, nr. 5, p. 16; STEENNOT R. en al., "Overzicht van rechtspraak consumenten bescherming (2005-2014)",T.P.R.2015 - 3/4, nr. 383, p. 1719).
  • De Vrederechter van Sint-Jans-Molenbeek (Vred. St-Jans-Molenbeek, 17 mei 1994, T. Vred., 1996, p. 128) heeft geweigerd de wet op het consumentenkrediet toe te passen op een zaak met betrekking tot een krediet aangegaan door een kinesitherapeut-osteopaat in het kader van diens beroepsactiviteiten als zaakvoerder van de vennootschap in de welke de beroepsactiviteiten werden geplaatst.
  • De arrondissementsrechtbank van Luik echter, heeft de wet op het consumentenkrediet toegepast op een krediet dat werd toegekend aan een persoon om de schulden naar aanleiding van een handelsactiviteit waaraan een einde werd gesteld terug te betalen (Arr. Luik, 21 september 1994,Pas., 1994, III, 21).
  • De arrondissementsrechtbank van Neufchâteau heeft beslist dat het feit een financiële hulp te bieden aan een kind (in werkelijkheid om hem de mogelijkheid te bieden om een handelsactiviteit uit te oefenen) een privégebruik is (Arr. Neufchâteau, 27 april 1999,T. Vred.2000, p. 99).
  • Arr. Luik, 9 februari 1995, Ann. Crédit,1996, 135: de rechtbank weerhoudt dat de WCK van toepassing is op een krediet die voor 7/10 voor privédoeleinden heeft gediend en waarvan het saldo heeft gediend tot de aankoop van een verzekeringsportefeuille.
  • Vred. Jumet, 23 januari 2001,Ann. Crédit2001, p. 83: de wet van 12 juni 1991 betreffende het consumentenkrediet is van toepassing op het krediet gesloten door de kredietnemer voor privé- en beroepsdoeleinden, wanneer heet hoofdzakelijk gebruik van het krediet vreemd is aan de beroepsactiviteit van deze kredietnemer, wat niet het geval is wanneer een deel van het krediet dat gebruikt wordt voor privédoeleinden, slechts 12% bedraagt van het bedrag dat wordt gevorderd van de kredietnemer.
  • Het krediet dat wordt toegekend aan een persoon met het oog op het verstrekken van liquiditeiten aan een vennootschap die professionele inkomsten verstrekt voor de kredietnemer: is geen krediet dat vreemd is aan beroeps- of ambachtelijke activiteiten (Gent, 13 september 2006, RABG 2007, boek 7, 495, noot BLOMMAERT, D).

Voorbeelden – advies van de administratie:

  • Het is niet het statuut van de persoon maar de bestemming van het krediet dat bepalend is voor de toepassing van de wet. De kredietverlener dient dus de persoon te ondervragen om te kunnen bepalen onder welk kader de overeenkomst zal vallen. Het is de kredietverlener die dient aan te tonen dat het krediet dat hij heeft verleend werd aangegaan voor beroepsdoeleinden en dat de overeenkomst dus niet valt onder de bepalingen van het WCK die van openbare orde zijn.
Back to top