VI.2 : De algemene verplichting tot informatie van de consument
Artikel VI.2
Commentaar
In de afgelopen twee decennia hebben de Europese Unie en de lidstaten de consument en de consumentenbescherming tot een van hun belangrijkste aandachtsgebieden gemaakt. Om de informatie asymmetrie, waarvan de consument het slachtoffer is, beter te vermijden, heeft de consument de garantie gekregen dat hij in zijn relaties met professionals volledige informatie krijgt, die in het Belgische recht gestalte krijgt door een algemene informatieplicht. (B., GOFFAUX, "Le devoir général d'information en droit belge de la consommation",D.C.C.R., 2013, n°100, p. 253)
Die algemene informatieplicht, die we achtereenvolgens in artikel 30 van de WHPC en vervolgens in artikel 4 van de WMPC vonden, is uiteindelijk verankerd in artikel VI.2 van het Wetboek van economisch recht.
Net als in de vorige wetgevingen blijft artikel VI.2 van het Wetboek van economisch recht enerzijds het verband leggen tussen de informatieplicht en het algemene beginsel van het te goeder trouw sluiten en uitvoeren van overeenkomsten. Immers, “uiterlijk bij het sluiten van de overeenkomst” moet de onderneming de consument “te goeder trouw” (algemeen rechtsbeginsel dat niet woordelijk is overgenomen, maar dat in artikel VI. 2 van het Wetboek van economisch recht vervat zit) correcte en nuttige informatie verstrekken over de voornaamste kenmerken van het product en de verkoopsvoorwaarden, rekening houdend met de specifieke en bijzondere behoeften waaraan de consument wil voldoen en rekening houdend met het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze voorzienbare gebruik (J., LAFFINEUR, "L'information des consommateurs", in Guide Juridique de l'Entreprise - Traités théorique et pratique,2006, Titre XI - Livre 108.1, p.13 ; B., GOFFAUX, "Le devoir général d'information en droit belge de la consommation",D.C.C.R., 2013, n°100, p. 254).
Anderzijds breidt de wetgever, onder impuls van de Europese Richtlijn 2011/83/EU (richtlijn van maximale harmonisatie), de informatieplicht uit door alle essentiële informatie die de professional verplicht is aan de consument te verstrekken in het kader van overeenkomsten die op het verkooppunt worden gesloten, in detail en uitputtend te beschrijven. Op die manier maakt de wetgever een einde aan de onzekerheid die zou kunnen bestaan over het hoofd- of bijkomstige karakter van de aan de consument te verstrekken informatie, en die dus een reëel probleem kon vormen onder de vorige wetgevingen (F., DE PATOUL, "Les contrats conclus avec les consommateurs. Le point après la loi du 6 avril 2010",Les pratiques du marché - Une loi pour le consommateur, le concurrent et le juge,Bruxelles, Larcier, 2011, p.55).
Hoewel de algemene verplichting tot informatie van de consument niet meer de preponderante plaats inneemt die ze in het begin van de WMPC had, die getuigde van het duidelijke belang dat de wetgever eraan toekende, blijft ze van kapitaal belang. In het licht van het bovenstaande initieert artikel VI.2 van het Wetboek van economisch recht, dankzij het “minimumpakket” aan informatie, een terugkeer naar het informatieve evenwicht in de contractuele relatie tussen de professional en de consument.