Totale kosten van het krediet

 

 

Definitie

 

Artikel I.9, 41° - Totale kosten van het krediet voor de consument

Alle kosten die de consument moet betalen in verband met de kredietovereenkomst en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van de notariskosten. Zijn hierin onder meer begrepen:
a) de debetrente;
b) commissielonen en/of vergoedingen die de kredietbemiddelaar ontvangt voor zijn bemiddeling;
c) belastingen;
d) vergoedingen van welke aard ook, onder meer, onderzoekskosten, kosten voor het samenstellen van het dossier en het raadplegen van de bestanden, kosten van beheer, administratie en inning, alle kaartkosten behoudens hetgeen onder f) wordt bedoeld;
e) de kosten betreffende nevendiensten die verbonden zijn aan de kredietovereenkomst, onder meer verzekeringspremies, indien het sluiten van deze dienstenovereenkomst verplicht is om het krediet zelf te verkrijgen of tegen de commerciële bedingen en voorwaarden waaronder het verhandeld wordt;
f) de kosten voor het openen en aanhouden van een specifieke rekening, voor het gebruik van een betaalmiddel voor zowel transacties als kredietopnemingen op die rekening en andere, met betalingstransacties verband houdende kosten, wanneer er een rekening moet worden geopend of aangehouden ter verkrijging van het krediet of ter verkrijging van het krediet onder de geadverteerde voorwaarden. Wanneer de opening van de rekening facultatief zou zijn dan nog moeten bij een consumentenkrediet de kosten voor deze rekening duidelijk en afzonderlijk in de kredietovereenkomst of een andere met de consument gesloten overeenkomst zijn vastgesteld;
g) de schattingskosten van het onroerend goed wanneer dergelijke schatting verplicht is om het gevraagde krediet te verkrijgen;
h) de zekerheidskosten.


De totale kosten van het krediet voor de consument omvatten niet:
a) kosten en vergoedingen die de consument moet betalen wegens niet naleving van een in de kredietovereenkomst opgenomen verbintenis;
b) de andere kosten dan de aankoopprijs die de consument bij het verwerven van goederen of diensten in elk geval moet betalen, ook indien contant wordt betaald;
c) de kosten voor registratie en overschrijving van de overdracht van een onroerend goed.

Commentaar

Het belang van het begrip

De totale kredietkost is een begrip die van belang is bij de berekening van het JKP. Het JKP laat de consument toe om de totale kost van verschillende kredietvoorstellen te vergelijken. De totale kost omvat niet alleen de interesten maar ook de andere kosten, zoals bv. de dossierkosten en de kost van de verplichte verzekeringen. Het JKP laat deze vergelijking toe ongeacht de omvang van het kredietbedrag, de kosten en het tijdstip van de betalingen.

Het JKP is het resultaat van een wiskundige formule die de door de consument uitgeleende bedragen (of de bedragen die door de consument worden opgenomen) en de door de consument aan de kredietgever terugbetaalde bedragen gelijkstelt door rekening te houden met het tijdstip van de betaling. Op het Europese niveau benadrukt considerans (43) van de richtlijn 2008/48/EG het belang van een uniforme berekeningsmethode van het JKP en dus het belang om deze praktijken te harmoniseren en om op zo duidelijk en volledig mogelijke wijze de totale kredietkost voor de consument te definiëren.

Evolutie van de definitie

Volgens de definitie die voor de wet van 13 juni 2010 van kracht was, waren de interestvoet en alle andere kosten verbonden met de kredietovereenkomst, inbegrepen in de totale kosten van het krediet. Deze definitie hernam de bepalingen van artikel 1, 2) d. van richtlijn 87/102/EEG van 22 december 1986 zoals gewijzigd door de Richtlijn van 22 februari 1990 van de Raad:"totale kosten van het aan de consument verleende krediet": alle kosten, met inbegrip van de rente en de andere kosten, die de consument verplicht is voor het krediet te betalen. In zijn destijds geldende versie had het Koninklijk Besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten en de berekening van het JKP deze algemene definitie aangevuld met een illustratieve lijst en een lijst van uitzonderingen.

Richtlijn 2008/46/EG (artikelen 3g en 19 (2)) heeft er een vergelijkbare methodologie op nagehouden. De totale kosten van het krediet zijn alle kosten die verbonden zijn met de kredietovereenkomst die de consument dient te betalen, die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van de notariskosten. Deze algemene definitie die zeer vergelijkbaar is met de definitie die reeds bestond wordt vervolledigd met een exemplatieve opsomming. Zoals vroeger zijn dus de toegelaten uitzonderingen die het mogelijk maken om de grenzen van de algemene formulering te verduidelijken. Zoals de memorie van toelichting het vaststelt, blijft als algemeen principe gelden dat alle kosten die door de kredietgever of de kredietbemiddelaar aan de consument worden gevraagd in het raam van een kredietovereenkomst moeten begrepen worden in de totale kosten van het krediet (Memorie van toelichting, Parl. Stukken, Kamer , 2009-2010, 2468/001, p.16)

De kosten en niet de voordelen

Het gaat enkel om de kosten van het krediet en niet eventuele voordelen die de consument ontvangt in het kader van de kredietovereenkomst, zoals bv. de fiscale voordelen in het kader van een hypothecair krediet (zelfs wanneer de belastingen moeten worden inbegrepen in de totaalkosten). Zie Guidelines van de Commissie on the application of the directive 2008/48/CE, page 15 (The total cost of credit is limited to the costs of credit, and does not include any offsetting income or benefits. These are not covered by Article 3(g). However, it is open to the creditor to disclose such income or benefits separately, subject to this not being misleading to the consumer - vertaling: de totale kost van het krediet beperkt zich tot de kosten van het krediet en omvat geen enkele inkomst of compensatoir voordeel. Het staat de schuldeiser echter vrij om deze inkomsten of voordelen afzonderlijk ter kennis te brengen, onder de voorwaarde dat dit de consument niet zou misleiden.).

De kosten die de consument moet betalen

Enkel de bedragen die onder de definitie van de totale kost van het krediet vallen kunnen (en moeten) in de formule worden ingegeven. De kosten die niet door de consument worden betaald vallen niet onder deze definitie: de door de autoriteiten aan de kredietgever betaalde sommen (subsidies) ten titel van tussenkomst in de kosten die door de consument worden gedragen vallen niet onder de definitie. Inderdaad betreft dit geen bedragen die door de consument aan de kredietgever zijn betaald. Dit is in het bijzonder het geval voor rentesubsidies voor bepaalde kredieten.

De kosten die door de kredietgever gekend zijn en de verzekeringspremies

Zoals de richtlijn het opdraagt, verduidelijk de definitie dat men enkel de kosten die door de consument gekend zijn in aanmerking dient te nemen. Considerans (20) van de richtlijn verduidelijkt dat er op objectieve wijze en met inachtneming van de vereisten van professionele toewijding moet worden beoordeeld in hoeverre de kredietgever op de hoogte is van de kosten. De memorie van toelichting voegt hieraan toe: “Wanneer de kredietgever aan de consument vraagt om een verzekering te sluiten of een andere nevendienst, bij een verzekeraar of dienstverlener naar keuze, moeten deze kosten eveneens in de totale kosten van het krediet worden opgenomen, tenzij de kredietgever geen kennis had of in geen geval kennis kon krijgen van een bepaalbaar bedrag van deze kosten. Indien het sluiten van een verzekering een voorwaarde is tot het bekomen van het krediet dan mag men aannemen dat de kredietgever informeert of deze verzekering effectief zal worden gesloten alvorens het krediet wordt toegestaan, of dat hij als begunstigde in de polis wordt aangeduid en hiervan een kopie ontvangt. (Parl. St., Kamer, Zitting 2010-2011, 2468/1, p. 16).

De informatie- en raadgevingsplicht, verplichten de kredietgever om zo getrouw mogelijke informatie te verstrekken over dit bepalend element dat de kosten van het krediet bepaalt en indien noodzakelijk aan de hand van simulaties. De aansprakelijkheid van de kredietgever zou kunnen worden opgeworpen moest deze een berekeningsmethode hebben gekozen die de reële kosten zou versluieren hoewel deze kost perfect zou berekend kunnen worden aan de hand van gekende parameters. In die mate zou de mogelijkheid van een niet gekende kost uitzonderlijk moeten blijven. Bovendien dient eraan herinnerd te worden dat zelfs indien de kost van een bijkomende dienst niet gekend is, de verplichting om de overeenkomst te sluiten zal moeten worden gepreciseerd in de reclame, indien dit vereist wordt voor het bekomen van het krediet (artikel VII.64, § 3 WER - VII.124, § 1, al. 2).De Guidelines uitgewerkt door de Commissie bevestigen deze interpretatie (Guidelines on the application of Directive 2008/48/EC (Consumer Credit Directive) in relation to costs and the Annual Percentage Rate of charge).

Volgens de definitie omvat de totale kost van het krediet de kosten die verband houden met de nevendiensten van de kredietovereenkomst, waaronder bv. ook de premie voor de schuldsaldo verzekering met eventuele bij-premies (verschuldigd wegens welbepaalde redenen zoals bv. diabetes, het feit dat men rookt, …) op voorwaarde dat deze kosten gekend zijn door de kredietgever (art. I.9, 41 °, e) WER).

In het verslag aan de Koning voorafgaand aan het KB van 14 september 2016 kan men lezen: "De vereisten van professionele zorgvuldigheid maken dat de kredietgever de nodige inspanningen moet doen om informatie te bekomen over de kosten van nevendiensten die hij oplegt, hetzij bij de consument, hetzij bij de aanbieder namens wie hij de nevendienst aanbiedt. Als de prijs afhangt van specifieke kenmerken of een situatie van de consument moet hij de consument daar minstens op wijzen. Hij kan niet vragen naar informatie die de regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer hem verbiedt te vragen."

In de eerste plaats moet de kredietgever dus de nodige inspanningen leveren, ofwel bij de consumenten ofwel bij degene namens wie men de nevendienst voorstelt, om na te gaan of er verschuldigde bij-premies zijn in bepaalde gevallen. Hij kan ook, in het kader van zijn informatieplicht de consument inlichten van de mogelijkheid tot bij-premies. De kredietgever mag geen informatie opvragen die verboden wordt door de regelgeving inzake de bescherming van het privéleven, met in het bijzonder wat betreft de gezondheid, maar als de consument deze informatie geeft zonder dat de kredietgever hierom heeft gevraagd, moet deze laatste hier rekening mee houden. Vanaf het ogenblik dat de consument de kredietgever inlicht dat hij zich in een situatie bevindt waarin een bij-premie wordt vereist, dient de kredietgever de nodige inspanningen te leveren om zich te informeren over de kost van de bij-premie hetzij bij de consument of bij de verstrekker onder wiens naam hij de nevendienst aanbiedt. Vanaf het moment dat de schuldeiser het bedrag van de bij-premie die hij oplegt kent, moet hij dit in het JKP invoegen.

Dit tijdstip is ten laatste het tijdstip van de overhandiging van het kredietaanbod gezien het enkel kan worden overhandigd als alle kosten die gekend zijn door de kredietgever effectief worden vermeld en in rekening worden gebracht bij het JKP (art. VII.127, § 3). Maar dit sluit niet uit dat de kredietgever ook vroeger op de hoogte is van het bedrag en het in het JKP kan invoegen.

Wanneer de brand- en diefstalverzekering beiden verplicht zijn voor het bekomen van het krediet, moeten alle kosten van deze verzekeringen worden ingevoegd in het JKP (als de kosten gekend zijn door de kredietgever). De enige uitzondering op deze regel is de verplichte brandverzekeringspolis dat onafhankelijk van de onderschrijving van een krediet is (bv. brandverzekering aangegaan door de mede-eigenaars van een blok) (art. 4, § 1er, laatste lid van het KB 14/09/16). Deze uitzondering is dus niet van toepassing op de diefstalverzekering die naar discretionaire keuze van de mede-eigenaars kan afgesloten worden.


Artikel 4, § 1, laatste lid van het KB van 14/09/16 bepaalt:"De verplichte brandverzekering dient opgenomen te worden in het jaarlijkse kostenpercentage, behalve wanneer het gaat om de verzekering van de gemeenschappelijke delen bij de aankoop van appartementen of huizen in mede-eigendom en waarvoor een verplichting tot het sluiten van een brandverzekering steeds zou gelden ongeacht of het onroerend goed contant of met behulp van een hypothecair krediet werd aangekocht.".

Voor verdere opmerkingen over verzekeringspremies, zie de definitie van het JKP.

De kosten die verband houden met de kredietovereenkomst

Dit betreft een begrip met ruime draagwijdte (in het Engels:“in connection with”). De kosten die verschuldigd zijn wanneer er geen krediet is, zijn geen “kosten die verband houden met de kredietovereenkomst”. Dit is het geval wat betreft de rekeningkosten voor een debetstand die ook verschuldigd zijn wanneer er geen debetstand is of wanneer de rekening op creditsaldo staat, een premie voor brandverzekering voor de blok voor een appartement in mede-eigendom enz. Naar analogie zijn ook de andere kosten dan de aankoopprijs die de consument in elk geval moet betalen voor de verwerving van een goed of dienst wanneer dit in contanten gebeurt, hiervan van uitgesloten (art.I.9, 41°, 2de lid, 2° WER) (zie hieronder).

De kosten van de zekerheden

Artikel 1bis 2.V van de richtlijn van 1986 die in 1990 werd gewijzigd sloot elke vorm van zekerheid uit van de totale kost. In het kader van de omzetting van een richtlijn die minimaal geharmoniseerd diende te worden, heeft de Belgische wetgever van 1991 de uitsluiting beperkt tot slechts de zakelijke zekerheden, met name de kosten die effectief er toe strekken tot de vestiging van een zakelijke zekerheid. De richtlijn 2008/48/EG heeft deze opvatting ongedaan gemaakt. Dit betekent dat de kost van zowel de persoonlijke als zakelijke zekerheden moet hernomen worden in de totale kost van het kredietkost. De kosten van een hypothecair mandaat, een hypothecaire bestemming of de vestiging van een pand, moeten worden ingevoegd in de totale kost onder dezelfde titel als de kosten die eventueel worden gevraagd voor de vestiging van een waarborg of persoonlijke zekerheid.

Zoals blijkt uit het verslag aan de Koning (KB betreffende de kosten) werden de kosten van het hypothecair mandaat, voor de richtlijn 2008/48/EG, niet beschouwd als kosten van de zakelijke zekerheid die in de berekening van het JKP moeten worden ingevoegd de kredietgever die van de consument eiste dat er een hypothecair mandaat zou worden toegekend, moest dus de kosten van deze zekerheid in de totale kosten van het krediet invoegen en dus ook in de berekening van het JKP. De omzetting van richtlijn 2008/48/EG heeft dus niets veranderd in deze optiek.

De clausule die de kredietgever de discretionaire bevoegdheid geeft om het mandaat om te zetten in een hypotheek moet als abusief worden beschouwd (zie in deze zin BIQUET-MATHIEU, C., "Les sûretés", in Le crédit aux consommateurs et aux P.M.E., CUP, Vol. 170, Brussel, Larcier, 2016, p. 421.

De kosten van de handlichting ?

De kosten van de handlichting van een hypothecaire inschrijving ten gevolge van de herneming van de kredietovereenkomst door een andere kredietgever kunnen niet in alle gevallen worden uitgesloten van de totale kost van het krediet. Dit is het gevolg van de wettelijke definitie van art. I.9, 41°: «alle kosten die de consument moet betalen in verband met de kredietovereenkomst en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van de notariskosten». Het is inderdaad de nieuwe kredietgever die de schrapping vraagt van de bestaande inschrijving (zie in dit kader het advies van de Consumentenraad op het ontwerp van het KB van 14 september 2016 (p. 6) volgens hetwelk de kosten van de handlichting deel uitmaken van de kosten die in rekening moeten worden gebracht voor de berekening van het JKP “als de handlichting wordt geëist door de kredietgever”).

De kosten met uitsluiting van de notariskosten

Gezien de notariskosten worden uitgesloten van de totale kost, dient men dezen in mindering te brengen van de kosten voor de vestiging van de zakelijke zekerheden wanneer de tussenkomst van de notaris door de wet wordt opgelegd (zie hieronder inzake de notariskosten). Het verslag aan de Koning voorafgaand aan het KB van 14 september 2016betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten, verduidelijk hoe de kredietgever de schatting van de kosten kan verrichten:

Zo kunnen bijvoorbeeld de notariskosten geraamd worden zolang ze niet gekend zijn. Om evenwel te vermijden dat kredietgevers zouden concurreren op basis van notariskosten die dezelfde zijn ongeacht de kredietgever wordt er voor geopteerd om de maximale kosten te hanteren die de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (KFBN) bekend maakt. De kosten die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het JKP kunnen op die manier verschillen van de kosten die de consument betaalt, maar dat verandert niets aan de vergelijkbaarheid van het JKP. Ook Europa opteerde al eerder in bepaalde omstandigheden voor het worst case scenario (de hoogste kosten), zie bijv. de veronderstelling onder artikel 4, § 2, 9° van dit besluit. De erelonen van de notarissen die de consument betaalt, en die een deel zijn van de notariskosten, worden overigens van het JKP uitgesloten door de richtlijn.

Het deel van de notariskosten die in het JKP opgenomen worden zullen online terug te vinden zijn op de website van de KFBN (https://www.notaris.be) die daartoe aangepast wordt in functie van dit besluit. De notarissen zullen, in overleg met de kredietgevers, een tool ter beschikking stellen om die gegevens automatisch in te voeren in de systemen van de kredietverstrekkers.

Een zeer eenvoudige berekeningshulp wordt op de website van de Kamer van Notarissen hernomen en voor het mandaat.

De belastingen

De belastingen worden hernomen onder de voorbeelden van de kosten die in de totale kost moeten worden hernomen. Enkel de belastingen die verbonden zijn met de kredietovereenkomst worden bedoeld. De inschrijvingsbelasting die zowel bij de aankoop van een voertuig in contanten als op krediet moet worden betaald, is dus geen kost die verband houdt met het krediet. Echter dienen de rechten die moeten worden betaald voor de inschrijving van een hypothecair mandaat dat een door de kredietgever vereiste zekerheid is om het krediet toe te kennen, worden ingevoegd in de totale kost. Voor de verkoop op afbetaling, zoals voor de financieringshuur, dient men de BTW die de consument moet betalen in de berekening van het JKP voegen. Voor de verkoop op afbetaling, zijn de belastingen in het kredietbedrag inbegrepen. Voor de financieringshuur staat het kredietbedrag zonder BTW vermeld maar de BTW wordt inbegrepen in het bedrag van de maandelijkse huur.

Overige kosten

Commentaar in voorbereiding

De onrechtmatige praktijken in de schuldsaldoverzekering

De praktijk die ertoe strekt om de consument die een kredietovereenkomst aangaat «aan te moedigen» om tezelfdertijd een schuldsaldo verzekering af te sluiten, leidt sinds enkele jaren tot luide kritieken van de autoriteiten.De onderzoeken van het FSMA zoals die vande Algemene Directie van de Economische Inspectie tonen de gebreken van de wettelijke bepalingen aan in de poging tot omkadering van de afwijkingen.

De systematische praktijk van de schuldsaldo verzekering is bijzonder bekritiseerbaar in het licht van de raadgevingsplicht. Het toont bovendien aan dat de kredietgever of de kredietbemiddelaar de schuldsaldo verzekering bij de consument als een voorwaarde van het krediet doen aanvoelen. De consument wordt dus niet juist geïnformeerd dat de keuze tot het sluiten van een schuldsaldo verzekering facultatief is en dat hij bovendien ook over het recht beschikt om deze verzekering met een verzekeraar naar keuze af te sluiten. Vaak wordt ook de initiële premie van de schuldsaldo verzekering betaald middels het krediet.

Indien de consument geen werkelijke keuze heeft, moet de kost in de berekening van het JKP worden opgenomen. In werkelijkheid, worden deze praktijken gehandhaafd door enkele kredietgevers wiens commerciële strategie en de verkooporganisatie er in bestaat om tot een systematische onderschrijving van deze verzekeringen te komen. Door op kunstmatige wijze voor te houden dat deze verzekeringen facultatief zijn en zogenaamd het voorwerp zijn van de appreciatie van de consument, worden de kosten ervan niet ingevoegd bij de berekening van het JKP. Zo wordt ook een fundamenteel principe van het regime van de bescherming dat wordt geschonden. Het is inderdaad niet uitzonderlijk dat, wanneer men de kost van de verzekering in de berekening van het JKP voegt, de maximale tarieven met 50% of zelfs 100% worden overschreven.

De kost van de verzekering die in de praktijk van een welbepaalde kredietgever zeer gewoonlijk wordt onderschreven, moet voor wat betreft de contracten die door deze kredietgever worden aangeboden, worden ingevoegd in het JKP.

De verzekeringsmakelaar schendt zijn raadgevingsplicht wanneer hij zich schuldig maakt aan dergelijke praktijken en de consument niet inlicht van het facultatief karakter van de verzekering en de mogelijkheid om een verzekering te sluiten bij een andere verzekeraar, op voorwaarde van identieke dekkingsvoorwaarden en gunstigere prijsvoorwaarden.

De uitzonderingen

Verschuldigde kosten en vergoedingen bij niet-uitvoering:

Deze kosten worden niet in rekening gebracht bij de berekening van de totale kredietkost. Deze uitzondering stond reeds vermeld in de richtlijn van 22 februari 1990 en wordt hernomen onder art. 19.2 van richtlijn 2008/48/EG. Het heeft geen nut om deze kosten bij de totale kredietkost te rekenen in de totale kredietkost en dus de berekening van het JKP. Het verslag aan de Koning voorafgaand aan het KV van 4 augustus 1992 in de originele versie, verduidelijkte dat alle kosten die effectief door de kredietgever worden gedragen of die forfaitair worden overeengekomen vanaf de ingebrekestelling aan de consument of de borg voor de niet-uitvoering van de overeenkomst worden uitgesloten. De gevolgen van de niet-uitvoering worden omkaderd door een dwingende bepaling die verduidelijkt dat de kosten met inbegrip van de kosten van de eerste ingebrekestelling die voor een eenvoudige betalingsachterstand wordt verzonden, aan de consument kunnen aangerekend worden (zie de commentaar onder de artikelen VII.106 en VII.147/20).

De verschuldigde kosten in geval van contante koop

de totale kosten van het krediet zijn een berekeningselement voor het JKP. De verschuldigde kosten, of de koop nu in contanten gebeurt of op krediet, vormen dus geen kredietverplichting maar zijn het gevolg van de koop, ongeacht de gekozen formule. Het zou dus niet juist zijn om deze in te brengen bij de kosten van het krediet. Als voorbeeld kan men de kosten van thuislevering van een op krediet gekocht goed vernoemen als deze kosten eveneens worden gevraagd bij koop in contanten. De belasting voor de registratie van een gekocht voertuig zal niet langer een kost uitmaken die in rekening moeten worden gebracht bij de totale kosten van het krediet. Deze uitsluiting was reeds voorzien in artikel 1 bis ii) van de Europese richtlijn van 22 februari 1990 en werd hernomen in artikel 19.2 van richtlijn 2008/48/EG.

Notariskosten

Deze uitzondering spruit voort uit richtlijn 2008/48/EG (art. 3, g) dat de totale kost definieert.

Wat verstaat men onder notariskosten? Gaat het om de erelonen of omvatten deze kosten ook de rechten (registratierechten, hypotheekrechten, …) die de notaris vraagt voor rekening van de Staat? Van zodra de definitie aangeeft dat de belastingen in het JKP moeten worden opgenomen, past het de kredietgever ook een onderscheid te maken tussen de erelonen en de door de notaris geheven rechten die, in de totale kost moeten vermeld worden. Deze logica is des te meer van belang gezien de kosten van de zakelijke zekerheden in de totale kost moeten worden opgenomen (zie hierboven). Deze logica wordt bevestigd door de Guidelines van de Commissie:

“Cost connected with the credit agreement excluded from the TCC (total cost of credit) according to Articles 3(g) and 19(2), first paragraph, are:

"The exclusion of notarial costs refers only to those costs of a notarial nature, e.g. the fees a notary receives for the establishment of a legal act such as the notarial act.

It should also be kept in mind that all eligible costs are to be accounted for regardless of whether they are payable to the creditor or a third party or whether they give access to financial or non-financial services (e.g. membership fees). In this context, taxes connected with the credit agreement and collected by a notary (for example on behalf of the government) should therefore be included in the total cost of the credit to the extent that they are known to the creditor".

Advies van de administratie

  • De kosten naar aanleiding van een onroerende expertise of een hypothecair mandaat zijn kosten voor persoonlijke zekerheden en moeten ingebracht worden bij het JKP. De uitvoeringskosten van een hypothecair mandaat zijn kosten van zakelijke zekerheden wanneer het mandaat ten gevolge van een discretionaire beslissing van de kredietgever kan worden omgezet zonder dat er een gebrek in de uitvoering moet worden vastgesteld. Zij moeten worden ingebracht onder de totale kosten tenzij duidelijk uit het contract blijkt dat het mandaat enkel zal worden omgezet in geval van een niet naleving van de verbintenissen door de consument.
  • De communicatiekosten van kredieten die worden aangeboden in het kader van een publiciteit die voorstelt een betalend nummer te bellen (waarbij de telefoonoperator die wordt betaald volgens het percentage op de kost van de oproepen het formulier voor de kredietaanvraag invult, die als een kredietbemiddelaar dient te worden beschouwd) dienen te worden beschouwd als kosten die worden opgelegd aan de consument. Deze communicatiekosten maken dus deel uit van de totale kosten van het krediet.
Back to top